Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1992

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-02-05
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers161702 / HA ZA 01-2107
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beeindiging overeenkomst van logistieke dienstverlening. Strijd met artikel 21 Rv.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 161702 / HA ZA 01-2107 Uitspraak: 21 januari 2009 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NOUVEAU TRANSPORT & LEASING B.V., 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NOUVEAU WAREHOUSING B.V., beiden gevestigd te Ridderhaven, eiseressen in conventie, verweersters in reconventie, advocaat voorheen mr. W. van den Herik, thans mr. J.R. Maas, - tegen - de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PURAC BIOCHEM B.V., gevestigd te Gorinchem, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, advocaat voorheen mr. H.J. Smit, later mr. J.G.A. van Zuuren en thans mr. B.S. Janssen. Partijen blijven hierna aangeduid als: NTL, NW en Purac. 1 Het verdere verloop van het geding 1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 14 juni 2006 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken; - de akte uitlating na tussenvonnis, van de zijde van NTL, met producties; - de antwoordakte uitlating na tussenvonnis, van de zijde van Purac; - de pleitnota, tevens akte houdende wijziging van eis, van de zijde van NTL, met producties; - de aantekeningen voor het schriftelijke pleidooi, van de zijde van Purac; - de pleitnota houdende reactie op de pleitnota van Purac, van de zijde van NTL; - de aantekeningen voor het schriftelijke pleidooi (dupliek), van de zijde van Purac; - de brief d.d. 29 september 2008 van deze rechtbank, waarbij NTL is bevolen een afschrift in het geding te brengen van het hierna te noemen vonnis van de sector kanton van deze rechtbank in de procedure tussen NTL en Ridderhaven; - de akte d.d. 15 oktober 2008 van NTL, met productie; - de antwoordakte d.d. 12 november 2008 van Purac. 1.2 De rechter ten overstaan van wie de getuigenverhoren hebben plaatsgevonden, is gerouleerd binnen deze rechtbank en is daarom niet in staat om dit vonnis (mee) te wijzen. 1.3 In dit vonnis wordt naar het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 24 maart 2004 verwezen als: het eerste tussenvonnis, en naar het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 14 juni 2006 als: het tweede tussenvonnis. 2 De nadere beoordeling in conventie A. Huurpenningen 2.1 NTL is in het tweede tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat zij de huur van de loods aan de Ridderhaven over de periode tot en met juni 2001 heeft voldaan (overweging 2.9 van het tweede tussenvonnis). 2.2 Bij akte na tussenvonnis heeft NTL rekeningafschriften in het geding gebracht met betrekking tot betalingen voor de huur over de periode september 2000 tot en met mei 2001: * Bedragen zijn in guldens. ** Bij bedoelde akte waren tevens stukken in het geding gebracht voor de periode voor september 2000, maar omdat NTL nadien haar vordering terzake van de huur heeft beperkt tot de periode van 1 september 2000 tot 1 juli 2001, behoeven die stukken geen behandeling. 2.3 Daarnaast heeft NTL een bank¬rekening¬afschrift in het geding gebracht waaruit blijkt dat Elleway Holding B.V. – de aandeelhouder van NTL – op 24 juli 2001 een bedrag heeft betaald van fl. 40.729,18 terzake van de huur voor juni 2001. 2.4 Nadat om vonnis was gevraagd, heeft de rechtbank NTL op grond van artikel 147 Rv (oud) bevolen een afschrift in het geding te brengen van het vonnis van de sector kanton van deze rechtbank in de procedure tussen NTL en Ridderhaven, de verhuurder van de loods. NTL heeft dit bij akte d.d. 15 oktober 2008 gedaan. Het betreffende vonnis is gedateerd 5 augustus 2003. 2.5 Uit het vonnis van de sector kanton blijkt – voor zover relevant – het volgende: a. De huurovereenkomst voor de loods is beëindigd per 1 augustus 2001. b. De maandelijkse huur die NTL aan Ridderhaven verschuldigd was, bedroeg fl. 27.500,-- (excl. bijkomende kosten). NTL had over de periode van 1 mei 1999 tot 1 juli 2001 14 * fl. 30.708,33 voldaan. Hierdoor was 14 * fl. 3.208,33 (€ 20.382,27) te veel betaald (zie overweging 2.3 van het vonnis). Ridder¬haven wordt in het vonnis veroordeeld om het bedrag van € 20.382,27, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen. c. NTL wordt in het vonnis veroordeeld om aan Ridderhaven te betalen: • een bedrag van € 12.795,66 terzake van de huur over de maand juli 2001, inclusief met bijkomende kosten; • een boete van 2% per maand over € 12.795,66 vanaf 1 juli 2001 tot aan de dag dat de verschuldigde huur zal zijn voldaan; • een bedrag van € 5.512,75, te verhogen met de BTW, terzake van schade, een en ander vermeerderd met wettelijke rente. 2.6 In haar akte van 15 oktober 2008 stelt NTL dat het hiervoor onder 2.5.b bedoelde bedrag van € 20.382,27 in mindering moet worden gebracht op haar vordering op Purac. In haar antwoordakte betoogt Purac dat uit het overgelegde vonnis van de sector kanton van deze rechtbank blijkt dat NTL haar vordering jarenlang te hoog heeft voorgesteld door het terugbetaalde bedrag van € 20.382,27 niet te hebben verdisconteerd in haar vordering. Voorts betoogt Purac dat uit het vonnis blijkt dat de maandelijkse huur € 12.756,66 bedroeg en niet het door NTL gevorderde bedrag van € 18.770,70. 2.7 De rechtbank oordeelt hierover thans als volgt. 2.8 Vooropgesteld wordt dat uit het vonnis van de sector kanton van deze rechtbank blijkt dat NTL in deze procedure niet alle voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid had aangevoerd. Zij heeft tot 15 oktober 2008 nagelaten om melding te maken van de omstandigheid dat Ridder¬haven in 2003 op vordering van NTL was veroor¬deeld om een bedrag van € 20.382,27 aan NTL terug te betalen terzake van de betaalde huurpen¬ningen; huurpenningen waarvan NTL in deze procedure van Purac vergoeding vordert. Een dergelijk handelen, waarvan thans in het midden kan blijven of er sprake is van een vergissing of van misleiding, was ook naar het vóór 1 januari 2002 geldende en in deze procedure toepas¬selijke procesrecht een onaanvaardbare wijze van procederen. 2.9 Daarnaast roept het vonnis van de sector kanton van deze rechtbank vragen op over de bedragen die NTL aan Ridderhaven stelt te hebben betaald en over de door NTL aan Ridderhaven verschuldigde huur: a. NTL stelt fl. 413.651,70 te hebben betaald voor de huur over de maanden september 2000 tot en met juni 2001, ofwel (gemiddeld) fl. 41.365,17 per maand. In het vonnis van de sector kanton wordt uitgegaan van een door NTL betaald bedrag van fl. 30.708,33 per maand (waarvan een deel dus nog terugbetaald moest worden door Ridderhaven). Voor deze verschillen geeft NTL geen uitleg. Het verschil laat zich in ieder geval niet verklaren door het bedrag van fl. 30.708,33 te vermeerderen met BTW. Dit doet de vraag stellen of de vaststelling van de sector kanton van het bedrag van fl. 30.708,33 onjuist is, of dat de door NTL in het geding gebrachte bankafschriften een onjuist beeld geven. b. Ook geeft NTL geen uitleg voor de omstandigheid dat zij een bedrag aan huur vordert van fl 41.365,17 per maand, terwijl in het vonnis van de sector kanton een maandelijkse huur, inclusief bijkomende kosten, is vastgesteld van fl. 28.197,92 (€ 12.756,66, vergelijk de veroordeling in het vonnis van de sector kanton terzake van de huur over juli 2001). Ook hier geldt dat de BTW niet voldoende is om het verschil te verklaren. 2.10 Op deze – gelet op de inhoud van het vonnis van de sector kanton: voor de hand liggende – vragen, geeft NTL geen antwoord, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Purac had immers al in een eerder stadium erop gewezen dat het bedrag dat NTL stelt te hebben betaald, hoger is dan de huurprijs zoals vermeld in de huurovereenkomst tussen Ridder¬haven en NTL. Nu NTL voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunten ten aanzien van de huurpenningen uiteen te zetten, ziet de rechtbank geen aanleiding om NTL daartoe nogmaals in staat te stellen. Ook acht zij het niet haar taak om te beoordelen of hetgeen in § 12 van de pleitnota van NTL d.d. 20 juni 2007 wordt gesteld, een mogelijke verklaring vormt voor de hiervoor vastgestelde verschillen, nu NTL dit niet zelf als verklaring hiervoor aanvoert. 2.11 Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de vordering van NTL terzake van de huurpenningen toegewezen dient te worden voor een bedrag van (10 x € 12.795,66 =) € 127.956,60. Uit het vonnis van de sector kanton blijkt immers genoegzaam dat NTL gehouden was om € 12.795,66 per maand te betalen en daarmee dat dit schade vormt. Voor het overige zal de vordering van NTL terzake van de huur bij gebrek aan onderbouwing worden afgewezen. De boetes en wettelijke rente, hiervoor genoemd onder 2.5.c, blijven voor rekening van NTL, nu zij geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die maken dat Purac hiervoor aansprakelijk is. 2.12 De door NTL gevorderde rente over de betaalde huurpenningen zal toegewezen worden vanaf 5 augustus 2003, de datum van het vonnis van de sector kanton van deze rechtbank. Uit dat vonnis blijkt immers genoegzaam dat er op die datum al was betaald. Als gevolg van het niet beantwoord zijn van de hiervoor onder 2.9 geformuleerde vragen acht de rechtbank het niet verantwoord om een eerder moment aan te wijzen voor het laten ingaan van de rente. B. Posten als bedoeld in overweging 2.18 van het tweede tussenvonnis 2.13 In het tweede tussenvonnis is NTL voorts in de gelegenheid gesteld deugdelijk en met stukken onderbouwd inzichtelijk te maken waarom de in overweging 2.18 van het tweede tussenvonnis aangeduide kosten zouden behoren tot het door NTL gevorderde bedrag. 2.14 Het onderhavige geschilpunt betreft – naar de rechtbank begrijpt – de navolgende posten uit de afrekening voor het tweede kwartaal 2000: a. personeelslasten; b. aanschaf van nieuw investeringsmateriaal ad. fl. 4.500,--; c. hogere schoonmaakkosten ad fl. 4.300,--; d. onderhoudskosten van de loods ad fl. 4.800,--; e. onderhoudskosten van auto’s ad fl. 1.700,-- (wassen trucks); f. handelingskosten voor heftrucks ad fl. 4.000,--. Oorspronkelijk omvatte dit geschilpunt tevens een post advieskosten. Om discussie over de advieskosten te vermijden, heeft NTL bij pleidooi haar vordering op dit punt beperkt. De post adviesposten behoeft daarom geen behandeling meer. 2.15 De rechtbank beslist hierover thans als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat er gefactureerd diende te worden op basis van een kosten+ afspraak (kosten + 10%). Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat NTL gerechtigd is om de in geschil zijnde kosten door te belasten mits deze daadwerkelijk en in redelijkheid zijn gemaakt. Voor ieder van de posten dient dit separaat te worden beoordeeld, met de kanttekening dat gelet op de onjuiste informatievoorziening door NTL ten aanzien van de huurpenningen er aanleiding is om haar stellingen ook ten aanzien van andere posten extra kritisch te bezien: a. personeelslasten Ten aanzien van de personeelslasten geldt dat NTL nalaat deze met nadere stukken te onderbouwen, althans niet onderbouwd op een voor de rechtbank inzichtelijke wijze (zie hierna onder 2.16). Nu in het tweede tussenvonnis uitdrukkelijk was bepaald dat NTL haar standpunten met stukken moest onderbouwen, wordt de vordering van NTL op dit punt als onvoldoende onderbouwd afgewezen. b. investeringskosten Ten aanzien van de investeringskosten stelt NTL onder punt 2 van het overzicht dat als productie 57 in het geding is gebracht dat het gaat om de kosten van een op verzoek van Purac – welk verzoek zou blijken uit correspondentie – aangeschafte camera (en stellingen?). Purac betwist in haar email van 17 juli 2000 dat zij hiermee heeft ingestemd. Nu NTL de correspon¬dentie waaruit de instemming volgens haar zou blijken niet in het geding heeft gebracht, terwijl in het tweede tussenvonnis uitdrukkelijk was bepaald dat zij haar standpunten met stukken moest onderbouwen, wordt de vordering van NTL op dit punt als onvoldoende onderbouwd afgewezen. c. schoonmaakkosten Over de schoonmaakkosten stelt NTL in hetzelfde overzicht onder 2 dat deze post bestaat uit kosten van extra personeel en uitzendkrachten (fl. 2.800,--), extra kosten voor een borstel (fl. 306,24), reparatiekosten (fl. 543,56), ongediertebestrijding (fl. 450.--) en een extra spuitstuk voor een hogedrukreiniger (fl. 19,80). Nu NTL geen stukken in het geding heeft gebracht waaruit deze kosten blijken – althans niet op een voor de rechtbank inzichtelijke wijze (zie hierna onder 2.16) – terwijl in het tweede tussenvonnis uitdrukkelijk was bepaald dat zij haar standpunten met stukken moest onderbouwen, wordt de vordering van NTL op dit punt als onvoldoende onderbouwd afgewezen. d/e. onderhoudskosten loods en kosten wassen trucks Ten aanzien van de onderhoudskosten van de loods en de kosten van het wassen van trucks geldt dat Purac aanvoert dat deze vallen onder hetgeen is overwogen in overweging 2.12 en 2.14 van het tussenvonnis. NTL heeft hierop niet gemotiveerd gereageerd, terwijl dit zonder een nadere toelichting ook niet duidelijk is, zodat hiervan uitgegaan wordt. Dit betekent dat ook deze twee posten worden afgewezen. f. Handelingskosten Nu NTL geen nadere stukken in het geding heeft gebracht over deze kosten – althans niet op een voor de rechtbank inzichtelijke wijze (zie hierna onder 2.16) – zal deze post worden afgewezen, behoudens ten aanzien van de post van € 767,62 (vergelijk overweging 2.19 van het tweede tussenvonnis). 2.16 Volledigheidshalve wordt over de facturen die door NTL bij akte d.d. 26 juli 2006 in het geding zijn gebracht het volgende overwogen. Nu NTL nalaat om specifiek aan te geven welke facturen zien op de verschillende posten, wordt aan deze stukken voorbij gegaan. De rechtbank rekent het niet tot haar taak om uit de meer dan 35 facturen uit te zoeken wat bij wat hoort. C. Heroverweging van beslissingen uit het tweede tussenvonnis 2.17 NTL heeft bij akte na tussenvonnis en bij gelegenheid van het schriftelijke pleidooi gesteld dat de rechtbank bepaalde beslissingen uit de tussenvonnissen zou moeten herover¬wegen. Vooropgesteld wordt dat de rechter uit een oogpunt van een goede procesorde bevoegd is om terug te komen op een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud genomen beslissing uit een tussenvonnis, indien deze beslissing berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval het in strijd zou zijn met een goede procesorde om in een procedure die al geruime tijd duurt het processuele debat te heropenen op een groot aantal onderwerpen, waarbij NTL bovendien na het tweede tussenvonnis nog aanvullende stukken in het geding heeft gebracht om (een deel van) haar standpunten (alsnog nader) te onderbouwen. D. Slotsom in conventie 2.18 Gelet op het voorgaande en hetgeen in de tussenvonnissen is overwogen, zal Purac worden veroordeeld tot betaling van de navolgende bedragen: Alle bedragen zijn in euro’s. 2.19 Ten aanzien van de rente wordt als volgt overwogen: a. Zoals hiervoor onder 2.12 is overwogen, zal de gevorderde rente over het bedrag terzake van de huurpenningen worden toegewezen vanaf 5 augustus 2003; b. Voor de handelingskosten die bij factuur d.d. 10 november 2000 in rekening zijn gebracht, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 24 november 2000, nu er blijkens de factuur een betalingstermijn van 14 dagen gold; c. Ten aanzien van de post “transporten buiten NTL om” zal de wettelijke rente worden toegewezen met als ingangdatum 1 april 2001 (vergelijk overweging 2.23 van het tweede tussenvonnis). 2.20 Nu partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Weliswaar wordt de vordering van NTL grotendeels afgewezen, maar Purac heeft iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen, zodat zij daarmee het voeren van de onderhavige procedure (mede) nodig heeft gemaakt. in reconventie 2.21 Zoals in de eerdere tussenvonnissen reeds is overwogen, zullen de navolgende bedragen worden toegewezen: Alle bedragen zijn in euro’s. 2.22 De wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen zal worden toegewezen vanaf respectievelijk 1 september 2000, 18 oktober 2001 en 18 oktober 2001 (vergelijk de hiervoor onder 2.21 aangeduide overwegingen). 2.23 Nu partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. 3 De beslissing De rechtbank, in conventie a. veroordeelt Purac om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan NTL te betalen: (1) het bedrag van € 127.956,60 (zegge: honderd zevenentwintig duizend negenhonderd zesenvijftig euro en zestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW vanaf 5 augustus 2003 tot aan de dag der voldoening; (2) het bedrag van € 767,62 (zegge: zevenhonderd zevenenzestig euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW vanaf 24 november 2000 tot aan de dag der voldoening; (3) het bedrag van € 679,55 (zegge: zeshonderd negenenzeventig euro en vijfenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over dit bedrag vanaf 1 april 2001 tot aan de dag der voldoening; b. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt; in reconventie c. veroordeelt NTL om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Purac te betalen: (1) het bedrag van € 40.016,61 (zegge: veertigduizend zestien euro en eenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW vanaf 1 september 2000 tot aan de dag der voldoening; (2) het bedrag van € 2.807,76 (zegge: tweeduizend achthonderd zeven euro en zesenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW vanaf 18 oktober 2001 tot aan de dag der voldoening; (3) het bedrag van € 6.760,87 (zegge: zesduizend zevenhonderd zestig euro en zevenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW vanaf 18 oktober 2001 tot aan de dag der voldoening; d. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt; in conventie en reconventie e. verklaart dit vonnis voorzover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad; f. wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn. Uitgesproken in het openbaar. 1876/196