Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2017

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-02-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1739 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Het bestreden besluit behelst een herbeoordeling van de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per de in geding zijnde datum. De herbeoordeling is niet in strijd met de wettelijke regels. Geen grond voor het oordeel dat het Uwv geen toepassing had mogen geven aan artikel 36 van de WAO maar toepassing had moeten geven aan artikel 44 van de WAO door de inkomsten van appellant uit het eigen bedrijf te korten op diens WAO-uitkering. Het feit dat appellant over het beginnen met het eigen bedrijf heeft overlegd met een arbeidsdeskundige van het Uwv brengt niet mee dat het Uwv in de voorhanden zijnde gegevens geen aanleiding heeft kunnen en mogen zien om tot een theoretische schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant over te gaan.


Uitspraak

07/1739 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 5 februari 2007, 06/12 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 21 januari 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. G.H. Schoorl, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2008. Namens appellant is verschenen mr. Schoorl voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.M. Snippe. II. OVERWEGINGEN 1. Aan appellant is met ingang van 19 maart 1991 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 13 mei 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 26 juni 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 23 november 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat het besluit tot herziening van appellants WAO-uitkering is gevolgd op een herbeoordeling, waarvoor het Uwv aanleiding heeft gezien op grond van de jaarcijfers en de omzet over het jaar 2002 van het bedrijf van appellant. De rechtbank heeft geoordeeld dat haar niet is gebleken dat deze herbeoordeling niet in overeenstemming is met de wettelijke regels. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant, als neergelegd in de ten aanzien van hem vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst, niet is overschat en dat appellant op de in geding zijnde datum in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die qua belasting in overeenstemming is met de voor appellant vastgestelde medische beperkingen. De in het arbeidskundig onderzoek geselecteerde functies zijn naar het oordeel van de rechtbank voor appellant in medisch opzicht geschikt te achten en deze functies kunnen de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling dragen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv op juiste gronden de toetsing van artikel 44 van de WAO buiten beschouwing heeft gelaten. 3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat het Uwv ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 44 van de WAO, omdat het Uwv steeds op de hoogte is geweest van het feit dat hij een eigen bedrijf is begonnen en er om die reden dient te worden uitgegaan van zijn feitelijke inkomsten, ergo de toepassing van artikel 44 van de WAO. 4. In verweer heeft het Uwv gesteld dat, zoals de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft bevestigd, een tussentijdse of professionele herbeoordeling mogelijk is als op grond van bepaalde feiten of omstandigheden een vermoeden bestaat van verbetering van de belastbaarheid van een uitkeringsgerechtigde. Toepassing van de zogeheten kortingsbepalingen behoeft zodoende, zo heeft het Uwv te kennen gegeven, niet samen te gaan met een (professionele) herbeoordeling van de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. 5. De Raad oordeelt, zich beperkend tot hetgeen thans tussen partijen nog in geschil is, als volgt. 5.1. De Raad stelt met de rechtbank vast dat het bestreden besluit een herbeoordeling behelst van de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per de in geding zijnde datum van 26 juni 2005. 5.2. Voorts ziet de Raad met de rechtbank in de omstandigheid dat appellant niet zelf om een herbeoordeling heeft gevraagd, terwijl hij voorts niet tot één van de categorieën van uitkeringsgerechtigden behoort voor wie in een wettelijk verplichte herbeoordeling is voorzien, geen grond voor het oordeel dat deze herbeoordeling per 26 juni 2005 in strijd met de wettelijke regels is. Hij wijst er daartoe op dat ingevolge artikel 36 van de WAO een arbeidsongeschiktheidsuitkering onder meer wordt herzien wanneer degene aan wie zij is toegekend ingevolge het bij of krachtens de wet bepaalde voor een lagere uitkering in aanmerking komt. Teneinde te beoordelen of zodanige situatie aan de orde is heeft het Uwv in beginsel een ruime bevoegdheid om personen die een uitkering ontvangen te doen onderzoeken. In de aan appellant toegezonden brief van 16 december 2004, waarin het Uwv heeft meegedeeld dat appellant geen oproep krijgt voor de eenmalige herbeoordeling, heeft het Uwv dit ook aangegeven door te benadrukken dat voor appellant de reeds geldende regels van kracht blijven en het Uwv zelf kan besluiten appellant uit te nodigen voor een herbeoordeling als het Uwv dat nodig lijkt. 5.3. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad, gelet op het onder 5.2 overwogene, geen grond voor het oordeel dat het Uwv geen toepassing had mogen geven aan artikel 36 van de WAO maar toepassing had moeten geven aan artikel 44 van de WAO door de inkomsten van appellant uit het eigen bedrijf te korten op diens WAO-uitkering. Het feit dat appellant over het beginnen met het eigen bedrijf heeft overlegd met een arbeidsdeskundige van het Uwv brengt niet mee dat het Uwv in de voorhanden zijnde gegevens geen aanleiding heeft kunnen en mogen zien om tot een theoretische schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant over te gaan. 5.4. Het hoger beroep van appellant slaagt niet. Derhalve wordt beslist als hieronder is vermeld. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en J. Riphagen en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009. (get.) H. Bolt. (get.) A.L. de Gier. TM