Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2019

Datum uitspraak2008-12-09
Datum gepubliceerd2009-02-05
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers200.008.588
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoger beroep van tussenbeschikking waarin een DNA onderzoek is gelast, is nu in het inleidend verzoek niet om dat onderzoek is verzocht en hoger beroep niet is opengesteld, in dit geval niet mogelijk. Art 358 lid 4 Rv.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer 200.008.588 beschikking van de familiekamer van 9 december 2008 inzake [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, verder te noemen "de man", advocaat: mr. A.J.M. van Haaren, tegen: [verweerster], wonende te [woonplaats], verweerster, verder te noemen "de vrouw", advocaat: mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de tussenbeschikking van de rechtbank Arnhem van 28 maart 2008, uitgesproken onder zaak/rekestnummer 162854 / FA RK 07-12629. 2. Het geding in hoger beroep 2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 juni 2008, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen, de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit af te wijzen en te bepalen dat de man niet gehouden is zijn medewerking aan een deskundigenonderzoek/DNA-onderzoek te verlenen, kosten rechtens. 2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 26 augustus 2008, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Zij verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het beroep ongegrond te verklaren met bekrachtiging van de bestreden beschikking, kosten rechtens. 2.3 Bij brief van 6 augustus 2008, ingekomen ter griffie van het hof op 8 augustus 2008, heeft mr. G. Altena in zijn hoedanigheid van bijzonder curator over de hierna te noemen minderjarige [het kind], geconcludeerd en het hof geadviseerd, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de man ongegrond te verklaren, althans hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep. 2.4 De mondelinge behandeling heeft op 13 november 2008 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door mr. W.G. Kuster-van de Ven, advocaat te Zevenaar, en de vrouw bijgestaan door mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers, advocaat te Ulft. Namens het Openbaar Ministerie is mr. Y.V.J. Vermin, advocaat-generaal bij het ressortsparket Arnhem verschenen en namens de bijzonder curator mr. J.A.P.M. van Dal, advocaat te Arnhem. Voorts is verschenen S. Klahan, tolk in de Thaise taal, die voor aanvang van de mondelinge behandeling de belofte heeft afgelegd. 2.5 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van 20 augustus 2008 van de advocaat-generaal. 3. De vaststaande feiten 3.1 Uit de vrouw is op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] in Thailand [het kind] geboren (verder te noemen “[het kind]”). 3.2 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 22 oktober 2007, heeft de vrouw verzocht vast te stellen dat de man de vader is van [het kind]. 3.3 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voor zover hier van belang een DNA-onderzoek door een deskundige bevolen ter beantwoording van de volgende vragen: - is de man uit te sluiten als de vader van [het kind]? - zo nee, met welke mate van waarschijnlijkheid kan de man als de vader van [het kind] worden beschouwd? De rechtbank heeft de betrokkenen bevolen om alle medewerking aan het onderzoek door de deskundige te verlenen en iedere verdere beslissing aangehouden. 4. De motivering van de beslissing 4.1 Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter ingevolge artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd is van het verzoek van de vrouw kennis te nemen. 4.2 Nu de rechtbank in het dictum van de bestreden beschikking geen beslissing heeft gegeven omtrent enig deel van het door de vrouw verzochte, is van een eindbeschikking geen sprake. De vrouw heeft immers in eerste aanleg de rechtbank verzocht vast te stellen dat de man de vader is van [het kind] en daarop is geen eindbeslissing genomen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft mr. J.A.P.M. van Dal ter ondersteuning van haar ter mondelinge behandeling verwoorde standpunt, dat de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep, een beroep gedaan op een uitspraak van dit hof van 21 november 2006 (548/2006) waarin de appellant ontvankelijk was in zijn verzoek in hoger beroep tegen een tussenbeschikking waarin de rechtbank een DNA-onderzoek had bevolen. Echter, in die zaak had de verweerster in eerste aanleg bij haar inleidende verzoek de rechtbank expliciet verzocht te bepalen dat de appellant in hoger beroep mee zal moeten werken aan de gerechtelijke vaststelling dat hij de vader is van het kind. In genoemde zaak was er dus anders dan in de onderhavige zaak sprake van een eindbeslissing van de rechtbank op een deel van het verzochte. 4.3 De bestreden beschikking is dus te kwalificeren als een tussenbeschikking. Ingevolge artikel 358 lid 4 Rv kan hoger beroep van een tussenbeschikking slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank hoger beroep niet uitdrukkelijk opengesteld. De (onjuiste) mededeling van de griffier onder de tussenbeschikking dat van de beschikking hoger beroep mogelijk is, is niet een beslissing van de rechtbank dat tussentijds hoger beroep open wordt gesteld (HR 27 september 2002, NJ 2004, 100). De man dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep. 4.4 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu het hof geen aanleiding ziet om af te wijken van de gebruikelijke kostencompensatie in familiezaken. 6. De beslissing Het hof, beschikkende in hoger beroep: verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep; compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt; Deze beschikking is gegeven door mrs. G.P.M. van den Dungen, M.A.J.S. de Vries Robbé-de Roy van Zuydewijn en B.F. Keulen, bijgestaan door mr. J. de Ruiter-Kok als griffier, en is op 9 december 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.