
Jurisprudentie
BH2111
Datum uitspraak2008-12-10
Datum gepubliceerd2009-02-05
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers367022
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-02-05
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers367022
Statusgepubliceerd
Indicatie
Regieovereenkomst, kosten van overschrijding, omvang van het werk, deskundigenbericht.
De conclusie van de deskundige wordt overgenomen voor wat betreft het aannemelijk geachte aantal werkdagen van 132 voor het werk in zijn geheel. Voor de beantwoording van de vraag voor wiens rekening de overschrijding moet komen en of een opslag verschuldigd is, is van belang of partijen een overeenkomst van aanneming van werk waren aangegaan of dat zij een regieovereenkomst hadden.
Belangrijk aspect van de regieovereenkomst is dat de omvang van het werk van te voren moeilijk is vast te stellen, althans niet wordt vastgesteld. In het onderhavige geval was de omvang van het werk vooraf niet “in detail” bekeken.Een overschrijding van 20 procent komt redelijk voor. Voor zover de overschrijding groter is geworden, geldt dat eisers gedaagden hadden moeten waarschuwen. Nu zij dit hebben nagelaten, komt het resterende deel van de overschrijding voor hun rekening en risico.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 367022 / HA ZA 07-1011
Vonnis van 10 december 2008
in de zaak van
1. A, handelend onder de naam Ren-Bouw,
wonende te,
2. B,
wonende te,
3. C, handelend onder de naam C-Bud,
wonende te,
4. D, handelend onder de naam D-Bud,
wonende te,
5. E, handelend onder de naam E Bud,
wonende te,
6. F, handelend onder de naam F Bouw,
wonende te,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. C.C.A. van Rest, eerst mr. J.A.F. Haneveer,
tegen
1. G,
2. H,
beiden wonende te,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.W. Witte.
Eisers zullen hierna gezamenlijk en in enkelvoud A c.s. worden genoemd en gedaagden zullen gezamenlijk en in enkelvoud G c.s. worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 november 2007,
- het deskundigenrapport van 17 juni 2008,
- de conclusie na deskundigenbericht van A c.s.,
- de conclusie na deskundigenbericht van G c.s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1. In het tussenvonnis van 28 november 2007 is, kort gezegd, overwogen dat de met de tussen partijen overeengekomen 80 mandagen waarin A c.s. de verbouwingswerkzaamheden aan het huis van G c.s. zou verrichten corresponderende prijs als een soort richtprijs kan worden aangemerkt en dat een overschrijding tot 100 dagen voorshands redelijk voorkomt.
Kern van het geschil in conventie is voor wiens rekening de kosten voor de overschrijding van de geïndiceerde 80 mandagen moeten komen. In reconventie gaat het om de vraag of en, zo ja, in hoeverre herstelwerkzaamheden aan het huis van G c.s. door A c.s. moeten worden uitgevoerd dan wel worden vergoed.
Om de wederzijdse standpunten goed te kunnen beoordelen heeft de rechtbank geoordeeld deskundige voorlichting nodig te hebben. Om die reden heeft zij ing. I (hierna de deskundige) als deskundige benoemd en hem de in het tussenvonnis opgenomen vragen voorgelegd.
De deskundige heeft op 19 februari 2008 de offertes en de eindafrekening met partijen besproken en daarna in aanwezigheid van partijen het huis van G c.s. bezocht. Vervolgens heeft hij een concept-deskundigenbericht opgesteld dat hij aan partijen heeft toegezonden. De raadslieden van A c.s. en G c.s. hebben bij e-mails van respectievelijk 4 juni 2008 en 5 juni 2008 hun reactie gegeven op het concept-deskundigenbericht, welke reacties de deskundige - voor zover hij ze van toepassing achtte - in het definitieve rapport (hierna: het rapport), gedateerd 17 juni 2008, heeft verwerkt.
in conventie
2.2. Ter beantwoording van de eerste door de rechtbank gestelde vraag, over het aantal reële manuren gemoeid met de werkzaamheden, heeft de deskundige een door G c.s. opgesteld overzicht met 39 posten (door G c.s. in het geding gebracht als productie 4 bij de conclusie van antwoord) aangevuld met een kolom met zijn commentaar en een kolom met het in zijn visie aannemelijke aantal mandagen. In de in het deskundigenbericht opgenomen toelichting bij dit als bijlage 2 bij het deskundigenbericht gevoegde overzicht staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“De overschrijdingen van het begrote aantal mandagen zijn het grootst op bij de posten 1 Elektra, 3 Loodgieterswerk, 21 Stucwerk en 28 Schilderwerk.
Bij het insturen van zijn eindafrekening op 19 september 2006 stelde J in de begeleidende email dat de overschrijdingen grotendeels zouden zijn veroorzaakt door aanvullende werkzaamheden.
Bij het bespreken van de grote overschrijdingen kon J desgevraagd echter niet aannemelijk maken dat er meer werk zou zijn uitgevoerd dan reeds beschreven in de kolom “Werkzaamheden”, hij en/of A c.s. hebben kennelijk de benodigde tijd voor de uitvoering van de beschreven werkzaamheden ingrijpend onderschat.
(…)
Het bevonden aantal uren van 1584 is, voor zover dit achteraf valt na te gaan, aannemelijk voor het uitvoeren van de werkzaamheden c.a. betreffende het renoveren van het litigieuze oude woonhuis.
Een opslag van 35% is te hoog, voor dergelijke werken zijn de volgende toeslagen over en over gebruikelijk, algemene uitvoeringskosten 10%, algemene kosten 7%, winst en risico 5% en onvoorzien 5%, in totaal een toeslag van ca. 29%.”
Op de door partijen in hun aktes na deskundigenbericht tegen het rapport opgeworpen bezwaren wordt in het hierna volgende, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.3. Met betrekking tot de in eerste instantie overeengekomen werkzaamheden geldt het volgende.
Van de 80, dan wel 80,5, overeengekomen mandagen zijn de werkzaamheden corresponderend met 64 dagen uitgevoerd. Voor deze werkzaamheden heeft A 103 dagen gefactureerd. De deskundige heeft voor deze werkzaamheden 100 dagen aannemelijk geacht.
Het verschil van drie mandagen zit in post 13, waar A c.s. voor “nieuwe verwarming Woonkamer/eetkamer/ 1 kamer 2e verdieping” zeven dagen heeft gefactureerd en waarvoor de deskundige vier dagen aannemelijk acht. Niet in geschil is dat er maar één nieuwe radiator is geplaatst, in plaats van de begrote drie.
In zijn akte na deskundigenbericht heeft A c.s. betoogd dat de deskundige er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat bij het voor post 13 gefactureerde werk is inbegrepen dat alle bestaande radiatoren op verzoek van G c.s. zijn verwijderd en later teruggeplaatst en dat voor deze werkzaamheden drie mandagen als redelijk aangemerkt moet worden, zodat uitgegaan zou moeten worden van zeven mandagen.
G c.s. heeft in zijn akte na deskundigenbericht aangevoerd dat met het kortstondig loskoppelen en weer vastmaken van de bestaande radiatoren drie uur gemoeid is geweest.
Het commentaar van de deskundige bij post 13 luidt:
“J heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat drie nieuwe radiatoren zijn aangebracht. Wel zouden alle bestaande radiatoren op later verzoek van G zijn afgekoppeld en uiteindelijk weer zijn herplaatst, volgens brief mr. J. Felperlaan d.d. 29-02-2008.”
Geoordeeld wordt als volgt. Voor zover de werkzaamheden die gemoeid waren met het loskoppelen en herplaatsen van de oude radiatoren, behoren te vallen onder post 13 – beide partijen lijken hiervan uit te gaan –, geldt dat A c.s. niet heeft onderbouwd waarom met dit werk drie dagen als redelijk dient te worden aangemerkt. Nu G c.s. dit heeft bestreden met de stelling dat het werk drie uur heeft geduurd en dit ook niet onaannemelijk voorkomt, zal de rechtbank de deskundige volgen in zijn oordeel dat voor post 13 vier mandagen reëel zijn.
Ook G c.s. heeft in zijn akte na deskundigenbericht bezwaar gemaakt tegen de vaststelling door de deskundige van het aantal reëel geachte mandagen. Dit bezwaar betreft onder meer post 1, “Electra hele huis”, waarvoor de deskundige de overschrijding van 14 dagen reëel heeft geacht en heeft geoordeeld dat een totale werktijd van 21 dagen reëel is. Dit bezwaar is evenwel niet onderbouwd. G c.s. stelt slechts “dat het onmogelijk is dat er meer dan 6 volle werkweken aan manuren aan de aanleg van elektra zijn besteed”. Nog daargelaten dat de gefactureerde werkdagen 12 uur behelsden en de gedeclareerde uren daarmee niet op zes werkweken komen, wordt geoordeeld dat dit betoog onvoldoende is om te concluderen dat het oordeel van de deskundige op dit punt onjuist is.
Hetzelfde geldt voor het bezwaar van G c.s. tegen de 14 dagen die de deskundige reëel heeft geacht voor de post “leidingwerk badkamer, toilet en keuken inclusief gasaanvoer fornuis”. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan aan het betoog dat er “onmogelijk (14 x 12=) 168 volle werkuren aan zijn besteed” niet leiden tot de conclusie dat het oordeel van de deskundige onjuist is.
De rechtbank volgt dan ook het oordeel van de deskundige dat met de werkzaamheden die corresponderen met de begrote en afgeronde 64 mandagen 100 mandagen gemoeid zijn geweest. Daarmee heeft A c.s. zijn begroting met zo’n 56 procent overschreden.
De deskundige concludeert, en dit heeft A c.s. in de akte na deskundigenbericht niet bestreden zodat de rechtbank deze conclusie overneemt, dat deze overschrijding het gevolg is van een ingrijpende onderschatting door A c.s., althans van zijn bemiddelaar J, van de tijd die met de werkzaamheden gemoeid zou zijn.
2.4. Als extra werkzaamheden heeft A c.s. 50 dagen gefactureerd, terwijl hij voor dit werk 20 dagen had begroot. Van de overschrijding van 30 dagen, heeft de deskundige er 12 als reëel aangemerkt. Het verschil van 18 dagen met de 50 door A c.s. gefactureerde dagen zit in het feit dat A c.s. niet begrote posten met betrekking tot een oude wand en een plafond (post 34) en stucwerk op de bovenste verdieping (post 36) als extra werk heeft opgenomen.
In de gespecificeerde offerte van A c.s. – als bijlage 1 bij het rapport van de deskundige gevoegd – was in eerste instantie als post 20 opgenomen dat het “stucwerk hele huis” gedaan zou worden. Daarvoor waren 16 mandagen begroot. In de gespecificeerde eindafrekening is opgenomen dat voor deze post (met nummer 21) 16 mandagen zijn gefactureerd, maar er is in de kolom waarin de aard van de werkzaamheden staat beschreven, naast “stucwerk hele huis”, toegevoegd “min bovenste verdieping”.
In de versie van deze gespecificeerde eindafrekening met de reactie van G c.s. staat geen opmerking van G c.s. bij de post “stucwerk hele huis, min bovenste verdieping”. Wel is bij de posten 34 en 36 respectievelijk opgenomen “is geen meerwerk” en “was meegebudgetteerd zie originele sheet”.
De deskundige heeft bij al deze drie posten opgemerkt dat geoffreerd was het hele huis te stuken in 16 mandagen. Dat, zoals A c.s. thans stelt, partijen in eerste instantie waren overeengekomen dat de post “stucwerk hele huis” niet het stucwerk op de bovenste verdieping zou omvatten, is, bij de betwisting van G c.s. en gelet op de bewoordingen van de post in de offerte van 10 maart 2006 en op de opmerkingen van G c.s. in de versie met diens reactie, niet komen vast te staan. Nu A c.s. zich beroept op de gevolgen van zijn stelling, rust op hem de bewijslast daarvan. Bij gebreke van enig bewijs en van een concreet bewijsaanbod op dit punt, zal aan de stelling van A c.s. worden voorbijgegaan en als vaststaand worden aangenomen dat het stucwerk op de bovenste verdieping niet nader was overeengekomen, maar was inbegrepen in de post “stucwerk hele huis”. Nu gesteld noch gebleken is dat het oordeel van de deskundige, dat voor deze post 16 mandagen reëel zijn, niet juist is, zal de rechtbank dit overnemen.
Het bezwaar van G c.s. tegen de door de deskundige als reëel aangemerkte mandagen voor de extra werkzaamheden betreft post 37, “extra ornamenten”, waarvoor de deskundige de gefactureerde vier werkdagen als reëel heeft aangemerkt. Voor deze post was oorspronkelijk geen werktijd begroot. De reactie van G c.s. op deze post in het overzicht luidt “onbekend waar deze post aan refereert”. De deskundige heeft als commentaar bij deze post opgenomen: “Ter bezichtiging heeft J toegelicht dat dit de sierrozetten betreft aangebracht bij de aansluitpunten voor de lampen in het plafond”. In zijn akte na deskundigenbericht heeft G c.s. gesteld dat er in het huis op geen enkele plek bij de aansluitpunten van de lampen een sierrozet is. Onder deze omstandigheden geldt het volgende. Het deskundigenbericht bevestigt de stelling van A c.s. dat er extra ornamenten zijn aangebracht en dat daarmee vier mandagen waren gemoeid, zodat deze in beginsel is geslaagd in het bewijs daarvan. Nu G c.s. zijn betwisting niet met stukken heeft gestaafd en ook geen bewijs heeft aangeboden, zal aan deze betwisting worden voorbijgegaan en het betoog van de deskundige worden gevolgd dat met deze werkzaamheden vier dagen gemoeid waren.
De slotsom is dat de conclusie van de deskundige wordt overgenomen voor wat betreft het aannemelijk geachte aantal werkdagen van 132 voor het werk in zijn geheel, 100 dagen voor de uitgevoerde aanvankelijk overeengekomen werkzaamheden, waarvoor 64 dagen waren begroot, en 32 voor de extra werkzaamheden, waarvoor 20 dagen waren begroot.
2.5. G c.s. heeft, onder verwijzing naar artikel 7:752 lid 2 BW, betoogd dat de overschrijding voor rekening van A c.s. moet komen. Ook heeft hij bestreden dat hij gehouden is een opslag te betalen.
In dit kader is van belang of partijen een overeenkomst van aanneming van werk waren aangegaan of dat zij een regieovereenkomst hadden.
Vast staat het volgende. Nadat J op 10 maart 2006 een lijst met werkzaamheden en daarvoor begrote mandagen en materiaalkosten aan G c.s. had gestuurd, heeft hij op 16 maart 2006, kennelijk in antwoord op een schrijven van G c.s., aan G c.s. geschreven: “Een aanneming door ons van de klus is lastig, en doen we bijna nooit, omdat er onzekerheden zijn v.w.b. de uitvoering (…) Dus als jullie echt willen dat wij het aan gaan nemen, moeten K en ik nogmaals naar jullie huis gaan, de zaken meer in detail gaan bekijken, en uitgaan van het worst case scenario. De uren zullen dan beduidend hoger uitvallen. (…)” (zie ook rechtsoverweging 2.3 van het tussenvonnis). Gesteld noch gebleken is dat G c.s. hierop is ingegaan. Mede in het licht van de stelling van G c.s. op dit punt in de akte na deskundigenbericht - dat partijen op basis van een regiecontract de overeenkomst zijn aangegaan -, zal de rechtbank er daarom van uitgaan dat tussen partijen een regieovereenkomst gold.
2.6. Belangrijk aspect van de regieovereenkomst is dat de omvang van het werk van te voren moeilijk is vast te stellen, althans niet wordt vastgesteld. In het onderhavige geval was de omvang van het werk vooraf niet “in detail” bekeken, zo valt af te leiden uit de e-mail van 16 maart 2006, en daarom hebben partijen gekozen voor een regieovereenkomst. Onder deze omstandigheden mocht G c.s. er niet op vertrouwen dat de “richtprijs” van 80 mandagen niet zou worden overschreden. Met een overschrijding van meer dan 50 procent behoefde hij evenwel ook geen rekening te houden. Zoals in het tussenvonnis is overwogen en mede gelet op hetgeen in artikel 7:752 lid 2 BW is bepaald voor de aannemingsovereenkomst, komt in dit geval een overschrijding van 20 procent redelijk voor. Voor zover de overschrijding groter is geworden, geldt dat A c.s. G c.s. had moeten waarschuwen. Nu hij dit heeft nagelaten, komt het resterende deel van de overschrijding voor zijn rekening en risico.
Verder geldt dat bij een regieovereenkomst doorgaans een opslag wordt gerekend voor algemene kosten en winst, aangezien voor het overige alleen de werkelijke uitvoeringskosten van het werk in rekening worden gebracht. In het onderhavige geval zijn partijen weliswaar niet expliciet overeengekomen dat A c.s. een opslag in rekening zou brengen, maar in het licht van de omstandigheden – A c.s. werkte voor een ongebruikelijk laag uurloon gedurende een ongebruikelijk hoog aantal uren per etmaal – wordt het betoog van G c.s. dat hij met een opslag geen rekening behoefde te houden, niet gevolgd. De deskundige heeft het door hem voor dergelijke werken als gebruikelijk genoemde percentage op grond van zijn ervaring en expertise vastgesteld en hij heeft het gedetailleerd uitgesplitst, zodat ook het betoog van G c.s. dat dit niet is gemotiveerd, niet wordt gevolgd. Het oordeel van de deskundige over de opslag zal dan ook worden overgenomen.
De conclusie van het voorgaande is dat G c.s. op grond van de tussen partijen geldende regieovereenkomst in zijn geheel het volgende aan A c.s. verschuldigd is: het aantal begrote dagen (64 +20 = 84) plus 20 procent, ofwel afgerond 101 dagen van 12 uur, in totaal dus 1.212 uur, vermenigvuldigd met een uurloon van EUR 13,50. Dit komt neer op een totaal van EUR 16.362,00. Daarbij komt een opslag van 29 procent voor algemene kosten en voor winst, ofwel EUR 4.744,98. In totaal bedragen de kosten voor de werkzaamheden exclusief btw dus EUR 21.106,98, en inclusief btw EUR 25.117,31. A c.s. heeft EUR 12.050,= (exclusief btw) in rekening gebracht voor het gebruikte materiaal (zie hiervoor rechtsoverweging 2.8 in het tussenvonnis), inclusief btw is G c.s. voor het materiaal dus EUR 14.339,50 verschuldigd. In totaal komt hetgeen G c.s. verschuldigd is daarmee op (EUR 25.117,31 + EUR 14.339,50 =) EUR 39.456,81. Bij brief van 15 november 2006 heeft de raadsvrouw van A c.s. aan G c.s. geschreven dat G c.s. een bedrag van EUR 20.415,= heeft voldaan. Daarmee resteert een bedrag van EUR 19.041,81 dat thans nog open staat. Gelet op al het voorgaande is de vordering in conventie tot dit bedrag toewijsbaar.
A c.s. heeft de vordering gestoeld op een gezamenlijke overeenkomst met G c.s., maar de vordering per eiser uitgesplitst. Op grond van de in het geding gebrachte stukken is de vordering aldus evenwel niet toewijsbaar aangezien niet beoordeeld kan worden aan wie van eisers welk deel van het toe te wijzen bedrag toekomt. Het door G c.s. verschuldigde zal daarom in zijn geheel aan A c.s. worden toegewezen en eisers zullen onderling een verdeling daarvan moeten maken.
G c.s. heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde rente, zodat deze toewijsbaar is, met dien verstande dat de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal worden toegewezen aangezien gesteld noch gebleken is dat G c.s. in deze handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
2.7. De gevorderde beslagkosten zijn op grond van artikel 706 Rv toewijsbaar. Deze worden begroot op EUR 261,77 voor verschotten en EUR 452,= voor salaris advocaat (1 rekest x EUR 452,=).
2.8. G c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van A c.s. worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding EUR 70,85
- vastrecht 617,00
- salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten x EUR 452,=)
Totaal EUR 1.817,85
De gevorderde veroordeling in nakosten moet worden afgewezen, nu in artikel 237 lid 4 Rv voor het verhaal van deze kosten een bijzondere procedure is voorgeschreven.
in reconventie
2.9. Primair vordert G c.s. herstel van de gebreken als weergegeven in het stuk dat hij in het geding heeft gebracht als productie 4 bij de conclusie van antwoord. Productie 4 betreft echter de gespecificeerde eindafrekening met de opmerkingen bij de posten van G c.s. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat hier gedoeld wordt op de als productie 3 door G c.s. in het geding gebrachte lijst met gebreken.
A c.s. heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering zodat deze toewijsbaar is. Ter voorkoming van executiegeschillen zal worden aangehaakt bij de lijst met gebreken en de door de deskundige vastgestelde uit te voeren herstelwerkzaamheden als opgenomen in de lijst die als bijlage 3 bij het rapport van de deskundige is gevoegd. Hetgeen reeds door G c.s. voor eigen rekening is hersteld, kan niet opnieuw worden hersteld, zodat de posten 22, 36, 43 en 44 buiten de veroordeling vallen.
Een termijn van zes maanden voor uitvoering van de werkzaamheden komt redelijk voor. De dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als hierna vermeld.
2.10. A c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van G c.s. worden tot op heden begroot op EUR 452,= (1 punt x EUR 452,=) voor salaris advocaat.
in conventie en in reconventie voorts
2.11. Nu het deskundigenonderzoek dienstig is geweest aan de stellingen van beide partijen, is er aanleiding om de kosten van dit onderzoek gelijkelijk over partijen te verdelen. Partijen hebben ieder de helft van het voorschot voldaan. De hoogte van dit voorschot komt overeen met hetgeen de deskundige in rekening heeft gebracht zodat op dit punt over en weer geen betalingsverplichtingen meer bestaan.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. veroordeelt G c.s. om aan A c.s. te betalen EUR 19.041,81 (negentienduizend eenenveertig euro en eenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 20 oktober 2006 tot aan de dag der voldoening,
3.2. veroordeelt G c.s. in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 713,77,
3.3. veroordeelt G c.s. in de proceskosten, aan de zijde van A c.s. tot op heden begroot op EUR 1.817,85,
3.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.6. veroordeelt A c.s. om binnen zes maanden na betekening van dit vonnis de werkzaamheden te verrichten als opgenomen in de tweede kolom van het als bijlage 3 bij het rapport van de deskundige gevoegde stuk, met uitzondering van de als 22, 36, 43 en 44 opgenomen posten, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 50,= per dag, met een maximum van EUR 3.050,=,
3.7. veroordeelt A c.s. in de proceskosten, aan de zijde van G c.s. tot op heden begroot op EUR 452,=,
3.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.9. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Vrakking en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2008.?