Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2163

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-02-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804893/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 28 februari 2006 heeft de raad van de gemeente Alkemade een verzoek van [appellant] om het te Oud Ade gelegen kadepad van de Bospolder, voor zover dat is gelegen tussen de brug aan het einde van het Bospad en de brug in de Zuidzijderweg (hierna: het kadepad), aan het openbaar verkeer te onttrekken, afgewezen.


Uitspraak

200804893/1. Datum uitspraak: 21 januari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 mei 2008 in zaak nr. 07/3980 in het geding tussen: [appellant] en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 februari 2006 heeft de raad van de gemeente Alkemade een verzoek van [appellant] om het te Oud Ade gelegen kadepad van de Bospolder, voor zover dat is gelegen tussen de brug aan het einde van het Bospad en de brug in de Zuidzijderweg (hierna: het kadepad), aan het openbaar verkeer te onttrekken, afgewezen. Bij besluit van 19 april 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 mei 2008, verzonden op 16 mei 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 juli 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [appellant] heeft nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2008, waar [appellant], in persoon, en vergezeld door A. van Duijn, en het college, vertegenwoordigd door J.J. Broekhuijzen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door J. Oerlemans en J.S. Boode, verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet kan een weg, niet behorende tot de in artikel 8 bedoelde, aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen. Ingevolge artikel 11, eerste lid, heeft iedere belanghebbende bij een weg, niet behorende tot de in artikel 8 bedoelde, het recht aan de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen ten opzichte van die weg toepassing van artikel 9 te verzoeken. Ingevolge het derde lid staat aan de verzoeker beroep op Gedeputeerde Staten open, indien de raad weigert aan het verzoek te voldoen. 2.2. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het kadepad een functie heeft voor het openbaar verkeer. Het kadepad wordt volgens [appellant] door geen van de bewoners gebruikt en niet onderhouden door de gemeente. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat eigenaren van omringende erven het kadepad gebruiken. De percelen van deze eigenaren zijn op andere wijze ontsloten. Omwonenden hebben geen bezwaren tegen de onttrekking van het kadepad aan het openbaar verkeer. Het Bospad is volgens [appellant] een gelijkwaardig alternatief, omdat dit pad al vele jaren als openbaar wandelpad op kaarten staat vermeld en ook als zodanig wordt gebruikt. 2.2.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het kadepad feitelijk een functie vervult voor het openbaar verkeer. Hierbij is, zoals de rechtbank heeft overwogen, van belang dat het kadepad als ontsluitingsweg dient voor de bewoners aan het kadepad en het pad door de gemeente Alkemade is aangewezen als wandelpad dat aansluit op de door het college aangewezen beschermde wandelverbindingen. [appellant] heeft geen objectieve gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat het kadepad niet toegankelijk is voor openbaar verkeer en feitelijk geen functie heeft voor het openbaar verkeer. De stelling dat omwonenden geen bezwaar hebben tegen de onttrekking van het kadepad aan het openbaar verkeer, doet hier niet aan af. Voorts wordt met de rechtbank overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het Bospad niet dient als gelijkwaardig alternatief. Het kadepad sluit, zoals ter zitting bij de Afdeling is gebleken, aan op het Bospad en vormt hiermee, voor wandelaars komend met het openbaar vervoer vanuit Leiden of Leiderdorp, de enige ontsluiting van de wandelroute Wijde Aa. Het betoog faalt. 2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte geen doorslaggevende betekenis heeft gehecht aan de door hem ondervonden overlast. De door de rechtbank meegewogen maatregelen van de gemeente Alkemade tot handhaving van de openbare orde zijn volgens [appellant] ontoereikend en niet effectief gebleken. Het lijkt in strijd met het eigendomsrecht om op grond van de Wegenwet, zonder toestemming van de eigenaren, de over hun percelen lopende paden tot wandelroute te bestemmen en hiermee de duldplicht te verzwaren, aldus [appellant]. 2.3.1. Dit betoog faalt evenzeer. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 februari 2006 in zaak nr. 200503592/1; www.raadvanstate.nl) is met de openbare toegankelijkheid van wegen in beginsel het algemeen belang gediend. Om aan zwaarwegende particuliere belangen tegemoet te komen kan een weg aan het openbaar verkeer worden onttrokken. Evenals de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het algemene belang bij de openbare toegankelijkheid van het kadepad zwaarder weegt dan het individuele belang van [appellant] bij een onttrekking van het kadepad aan het openbaar verkeer. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de gemeente Alkemade maatregelen heeft getroffen om de overlast die [appellant] ondervindt van de gebruikers van het kadepad, te beperken. Het college heeft zich voorts met recht op het standpunt gesteld dat de onttrekking geen geschikt middel is dat, naast de reeds genomen maatregelen door de gemeente Alkemade, bijdraagt aan het beperken van het onderliggende burengeschil. De stelling van [appellant] dat het in strijd is met het eigendomsrecht om het kadepad tot wandelroute te bestemmen en hiermee de duldplicht te verzwaren, slaagt niet. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wegenwet heeft de rechthebbende op een weg, behoudens de beperkingen in het gebruik, als bedoeld in artikel 6, alle verkeer over de weg te dulden. Volgens de wegenlegger is het gebruik van het kadepad beperkt tot rijwiel- en voetgangersverkeer. Dat de gemeente Alkemade het kadepad heeft aangemerkt als wandelpad dat aansluit op de door het college aangewezen beschermde wandelverbindingen, houdt daarmee geen verzwaring in van de duldplicht van [appellant]. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Wortmann w.g. De Leeuw-van Zanten lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009 97-581.