Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2198

Datum uitspraak2009-07-07
Datum gepubliceerd2009-07-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/12511
Statusgepubliceerd


Indicatie

Er zijn niet binnen de bij de wet gestelde termijn middelen ingediend door een raadsman zodat verdachte ex art. 437.2 Sv niet in zijn beroep kan worden ontvangen.


Conclusie anoniem

Nr. 07/12511 Mr. Bleichrodt Zitting 3 februari 2009 Conclusie inzake: [Verdachte 5] 1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 13 juli 2007 de verdachte ter zake van 1. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" en 2. "medeplegen van opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden. 2. Verdachte heeft tijdig beroep in cassatie doen instellen. Hoewel de aanzegging als bedoeld in artikel 435, eerste lid, Sv geldig is betekend, heeft zich in cassatie namens verdachte geen raadsman gesteld en zijn namens verdachte geen middelen van cassatie voorgesteld.(1) 3. Ingevolge artikel 437, tweede lid, Sv dient op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen twee maanden na de betekening van genoemde aanzegging door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie te zijn ingediend. Nu bij de Hoge Raad niet tijdig een schriftuur is ingediend dient verdachte in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk te worden verklaard. 4. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden 1 Deze zaak hangt samen met de onder nr. 07/12527 tegen [verdachte 6], de onder nr. 07/12103 tegen [verdachte 1], de onder nr. 07/12480 tegen [verdachte 4], de onder nr. 07/12489 tegen [verdachte 2], de onder nr. 07/10668 tegen [verdachte 7] en de onder nr. 07/12509 tegen [verdachte 3] aanhangige zaken, in welke zaken ik vandaag ook concludeer.


Uitspraak

7 juli 2009 Strafkamer Nr. 07/12511 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 juli 2007, nummer 23/001836-04, in de strafzaak tegen: [Verdachte 5], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep. 2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen. 3. Beslissing De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.