Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2210

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-02-10
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.011.568/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige: Behoefte van de minderjarige; eigen aandeel ouders; draagkracht vader.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 21 januari 2009 Zaaknummer : 105.011.568/01 Rekestnummer (oud) : 999-H-07 Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-7243 [appellant] wonende te [woonplaats] verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, advocaat mr. K. Bingöl, tegen [geïntimeerde] wonende te [woonplaats] verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, advocaat voorheen mr. I.A. Groenendijk, thans mr. M.J. Post. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De vader is op 17 juli 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 april 2007 van de rechtbank ’s-Gravenhage. De moeder heeft op 26 september 2007 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend. Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 12 maart 2008 aanvullende stukken ingekomen. Op 19 maart 2008 is de zaak mondeling behandeld waarvan proces verbaal is opgemaakt en de inhoud daarvan als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 12 november 2008 aanvullende stukken ingekomen. Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 17 november 2008 aanvullende stukken ingekomen. Op 21 november is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw [naam], tolk in de Poolse taal, die de bij de wet voorgeschreven belofte heeft afgelegd. Partijen en hun advocaten hebben het woord gevoerd. De advocaat van de vader heeft ter zitting een berekening van de draagkracht van de vader overgelegd. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage. Bij die beschikking is het verzoek van de vader om met ingang van 5 april 2005 de in de beschikking van diezelfde rechtbank van 18 augustus 2004 bepaalde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige [kind] van € 300,- per maand te wijzigen, afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. De echtscheidingsbeschikking is op 21 september 2004 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP 1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind], geboren [in 1999] te [woonplaats], hierna te noemen: [kind]. De vader en de moeder hebben gezamenlijk het gezag over [kind]. [kind] woont bij de moeder. 2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en uitvoerbaar bij voorraad, (en naar het hof begrijpt: met wijziging van de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 augustus 2004) zijn verzoek tot nihilstelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] toe te wijzen, althans vast te stellen op een zodanig lager bedrag dan in de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 augustus 2004 is bepaald, als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren. 3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt in incidenteel appel de vader in zijn appel niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoek af te wijzen. 4. De vader heeft twee grieven tegen de bestreden beschikking gericht. In de eerste grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de behoefte van de minderjarige aan de vastgestelde bijdrage in de kosten van haar verzorging en opvoeding nog immer als niet weersproken vast staat. De vader stelt dat beide ouders naar evenredigheid van hun draagkracht hebben bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. In de tweede grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat het verzoek van de vader zal worden afgewezen, omdat de vader slechts relevante stukken heeft overgelegd waaruit zijn netto resultaat over 2004 blijkt, waardoor de rechtbank van oordeel is dat de vader onvoldoende heeft onderbouwd dat hij thans onvoldoende draagkracht heeft om de vastgestelde bijdrage te voldoen. De vader stelt zich op het standpunt dat hij geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te voldoen. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de vader een actuele draagkrachtberekening overgelegd. 5. De moeder betwist het verzoek van de vader en zij stelt dat de vader thans geen openheid van zaken heeft gegeven met betrekking tot zijn werkelijke inkomsten. De moeder is van mening dat pas dan een verdeling overeenkomstig de evenredigheid in draagkracht kan worden vastgesteld. Voorts betwist de moeder een aantal posten van de draagkrachtberekening van de vader, overgelegd als productie 12 bij het appelschrift. In incidenteel appel stelt de moeder dat de rechtbank compleet voorbij is gegaan aan de door de moeder gedane betwisting van de gestelde wijziging van omstandigheden. De moeder betwist dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, nu de inkomensterugval dateert van vóór de bestreden beschikking. Voorts betwist zij dat ten tijde van de bestreden beschikking en de daaraan voorafgaande sluiting van het convenant, de vader financieel gesteund werd door zijn voormalige partner. Wijziging van omstandigheden 6. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een heroverweging van de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie rechtvaardigt. Nu de moeder dit oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zal het hof, uitgaande van de daarin vervatte wijziging van omstandigheden, de behoefte en draagkracht opnieuw bepalen. De moeder stelt slechts dat, indien rekening zou zijn gehouden met de (het hof begrijpt: financiële steun van de ) voormalige partner, haar inkomen een onderdeel van die draagkracht diende te vormen, hetgeen niet blijkt uit het convenant. Het hof volgt de moeder hierin niet. Behoefte (kosten) [kind] 7. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de behoefte (het eigen aandeel van de ouders in de kosten) van [kind] in het verleden nooit is vastgesteld. Partijen zijn indertijd slechts een door de vader te betalen bijdrage voor [kind] van € 300,- per maand, met ingang van de datum van ondertekening van het convenant, zolang [kind] minderjarig is, overeengekomen. Nu ondermeer ter discussie staat welk aandeel in de kosten van [kind] door ieder van de ouders dient te worden voldaan, zal het hof derhalve de behoefte van [kind] dienen vast te stellen. Het hof zal daarbij uitgaan van het netto gezinsinkomen van partijen tijdens het huwelijk. Aan de hand van de door partijen overgelegde stukken begroot het hof het netto gezinsinkomen in 2004 op € 2.400,- per maand, waarmee een behoefte van [kind] correspondeert van circa € 400,- per maand. Eigen aandeel in de kosten van de kinderen 8. Met betrekking tot het aandeel van de vader en de moeder in deze behoefte overweegt het hof als volgt. Het hof heeft, met inachtneming van de stukken en hetgeen partijen ter zitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht, ter beantwoording van de vraag wie welk deel van de behoefte van [kind] moet dragen, het inkomen van de vader en de moeder met elkaar vergeleken. Beide ouders dienen in beginsel naar rato van ieders draagkracht bij te dragen in de kosten van de kinderen. Gebleken is dat partijen destijds bij het sluiten van het convenant een vergelijkbaar inkomen hadden van circa € 1.200,- netto per maand. De moeder heeft geen recente gegevens overgelegd van haar inkomsten en haar lasten. Het hof schat het netto inkomen van de moeder op een bedrag dat in ieder geval gelijk is aan het onder rechtsoverweging tien hierna genoemde inkomen van de vader. Gezien het voorgaande acht het hof het redelijk om het eigen aandeel van ieder der partijen in de kosten van de kinderen vast te stellen op € 200,- per maand. Thans dient te worden beoordeeld of de draagkracht van de vader voldoende is om dit eigen aandeel te kunnen voldoen. Draagkracht vader 9. Bij het vaststellen van de draagkracht van de vader neemt het hof de door hem overgelegde draagkrachtberekening bij de mondelinge behandeling als uitgangspunt, voor zover deze berekening door de moeder niet is weersproken. 10. Het hof neemt als leidraad bij het bepalen van de draagkracht van de vader derhalve het jaarlijkse resultaat van de door de vader gedreven onderneming, zoals dat blijkt uit het door de vader overgelegde fiscale rapport inzake financiële verslaggeving over het jaar 2007, en de door de vader overgelegde jaaropgave 2007. Uitgaande van deze financiële stukken zal het hof uitgaan van een inkomen UWV ZVW en UWV WW voor een bedrag van € 13.565,- per jaar en een winst uit onderneming voor een bedrag van € 7.476,- per jaar. Het hof houdt daarbij rekening met de toepasselijke zelfstandigenaftrek. Voor het jaar 2005 en 2006 merkt het hof op dat het inkomen dat de vader genoot niet significant anders is. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat voor 2005 de vader geen zelfstandigenaftrek heeft opgevoerd. 11. Ten aanzien van de lasten van de vader overweegt het hof als volgt. Het hof gaat er vanuit dat de vader alleenstaande is. Het hof is voorts van oordeel dat in ieder geval rekening dient te worden gehouden met de door de vader gestelde woonlasten en de ziektekosten, nu de vader deze naar het oordeel van het hof - ondanks de betwisting door de moeder - genoegzaam heeft aangetoond. Het hof zal rekening houden met een bedrag van € 498,58 aan woonlasten, zijnde de kale huur en servicekosten, verminderd met de door de vader ontvangen huurtoeslag. Voorts houdt het hof rekening met een ziektekostenpremie van € 113,50 per maand, verminderd met een maandelijkse zorgtoeslag van € 46,- per maand, zoals uit schriftelijke stukken is gebleken. Gelet op de omvang van de omgangsregeling en de overige omstandigheden acht het hof een bedrag van € 47,25 per maand ter zake van omgangskosten redelijk. 12. Het is het hof gebleken dat de schuld van € 6.900,- is ontstaan in verband met de betalingsachterstand in de alimentatiebijdrage voor het minderjarige kind van partijen. De vader is een betalingsregeling met een deurwaarderskantoor overeengekomen, inhoudende dat de vader maandelijks € 375,- aflost op de aldus ontstane schuld van oorspronkelijk € 6.900,-. Hiervoor heeft hij een lening getroffen met zijn partner. Het hof houdt met de aflossing op deze schuld geen rekening, omdat de vader anders zijn eerdere alimentatieverplichtingen in mindering zou brengen op zijn draagkracht. 13. Uitgaande van de hiervoor genoemde inkomsten, en rekening houdend met de hiervoor genoemde lasten, volgt dat de draagkracht van de vader toereikend is om zijn eigen aandeel in de kosten van [kind] te voldoen, zelfs indien met de aflossing op de schuld aan zijn advocaat wordt rekening gehouden, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd. Ingangsdatum 14. Het hof acht het redelijk om de ingangsdatum van de kinderalimentatie vast te stellen op 1 april 2005, te weten de datum waarop de wijziging van omstandigheden is opgetreden. Voorzover de moeder meer alimentatie heeft ontvangen dan haar op grond van deze beschikking toekomt, zal het hof, gelet op het consumptief karakter ervan, bepalen dat zij het eventueel teveel ontvangene niet aan de vader behoeft terug te betalen. 15. Mitsdien dient als volgt te worden beslist. BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende: bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 18 augustus 2004 van de rechtbank ‘s-Gravenhage - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] met ingang van 1 april 2005 op € 200,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen; bepaalt dat de moeder de eventueel door de vader teveel betaalde alimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Pannekoek-Dubois en Milar, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2009.