Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2251

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-02-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers277769 / HA ZA 07-319
Statusgepubliceerd


Indicatie

Diefstal energie. Hennepkwekerij. Vordering uit onverschuldigde betaling. Beroep op rechtsverwerking afgewezen. Bewijsopdracht dat Eneco is uitgegaan van te veel oogsten.


Uitspraak

Uitspraak Rechtbank Rotterdam Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 277769 / HA ZA 07-319 Uitspraak: 21 januari 2009 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, advocaat mr. J. Kneppelhout, - tegen - de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENECO NETBEHEER B.V., tevens h.o.d.n. Eneco Energie, gevestigd te Rotterdam, gedaagde, advocaat mr. E.G. Snoek. Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “Eneco”. 1 Het verloop van het geding 1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 30 januari 2007 en de door [eiser] overgelegde producties; - conclusie van antwoord, met producties; tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 6 juni 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast; proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 20 juni 2007; de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door [eiser] overgelegde producties; akte rectificatie aan de zijde van Eneco. 1.2 De van de zijde van [eiser] bij brief van 17 september 2007 aan de rechtbank gestuurde stukken maken geen deel uit van de gedingstukken. De rechtbank heeft hiervan dus ook geen kennisgenomen. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weer¬sproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast: 2.1 [eiser] is woonachtig aan de [adres] te [woonplaats]. Dit adres is gelegen op het woonwagencentrum aan de [straat] te [woonplaats]. Op 13 januari 2004 is door de politie een inval gedaan op het woonwagencentrum, waarbij op de door [eiser] van de woningbouwvereniging gehuurde standplaats door de politie een hennepkwekerij is aangetroffen. 2.2 Ter zake van de levering van elektrische energie heeft [eiser] ten behoeve van de bewoning van de woonwagen op die standplaats een overeenkomst gesloten met Eneco. Eneco heeft destijds direct na de bewuste inval van de politie op het woonwagencentrum de levering van elektriciteit aan [eiser] gestaakt en aan [eiser] laten weten dat zij pas weer tot levering van elektriciteit zou overgaan op het moment dat [eiser] een bedrag van € 10.298,00 (inclusief kosten) aan haar zou hebben voldaan. [eiser] heeft dit bedrag op 14 januari 2004 aan Eneco betaald. 2.3 Eneco is er bij de berekening van de door [eiser] gestolen energie op € 10.298,00 (inclusief kosten) vanuit gegaan dat de bij de inval aangetroffen plantjes zeven weken oud waren en dat daarvoor twee oogsten hebben plaatsgehad, waarbij voor één oogst een kweek van zeventig dagen benodigd is. 2.4 Bij het op tegenspraak gewezen arrest van het gerechtshof te Amsterdam (zitting¬houdende te Arnhem) d.d. 5 september 2006 is bewezen verklaard dat [eiser] op tijdstippen in de periode van 1 december 2003 tot en met 13 januari 2004 te [woonplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft wegenomen een hoeveelheid elektrische energie toebehorend aan Eneco. 2.5 Bij het eveneens op tegenspraak gewezen arrest van het gerechtshof te Amsterdam (zittinghoudende te Arnhem) van diezelfde datum is het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Utrecht van 23 februari 2005 vernietigd en de vordering van de officier van justitie strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag afgewezen. 3 De vordering De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Eneco te veroordelen om aan [eiser] een bedrag van € 11.841,35 te betalen met rente en kosten. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 3.1 Pas tijdens de strafzaak en dan met name tijdens de behandeling van de ontnemings¬vordering, die lange tijd na de inval heeft plaatsgevonden, is aan [eiser] duidelijk geworden waarop het destijds door hem aan Eneco betaalde bedrag was gebaseerd. Eneco heeft bij de behandeling van de ontnemingsvordering aangegeven van mening te zijn dat [eiser] 81.489 kWh aan energie van haar zou hebben ontvreemd. 3.2 Eneco is er ten onrechte van uitgegaan dat er sprake is geweest van twee eerdere oogsten. Uit de verhoren van werknemers van Eneco, die zijn gehouden in het kader van de ontnemingsvordering, is onomstotelijk komen vast te staan dat er in dit geval geen aanwijzingen waren die erop duidden dat er eerdere oogsten hebben plaatsgehad. Het gerechtshof heeft uitdrukkelijk aangegeven dat de door de medewerker van Eneco opgestelde berekening nogal wat onjuistheden en/of onduidelijkheden bevatte, zodat op basis van deze berekening in ieder geval niet kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van meerdere oogsten. 3.3 Omdat de aangetroffen plantjes maximaal zeven weken oud waren, had Eneco ook maximaal voor zeven weken aan diefstal van elektriciteit bij [eiser] in rekening kunnen brengen. Eneco had daarbij haar vordering wel op een juiste en voor [eiser] inzichtelijke wijze dienen te onderbouwen en hem in staat dienen te stellen om daarop inhoudelijk te reageren. De advocaat van [eiser] heeft dit standpunt aan Eneco kenbaar gemaakt, maar Eneco weigert om het destijds (teveel) door haar in rekening gebrachte bedrag aan elektriciteit aan [eiser] te restitueren. 3.4 Eneco heeft destijds geheel ten onrechte, mede vanwege het feit dat zij haar vordering niet of op een zeer onzorgvuldige wijze heeft onderbouwd, een bedrag van € 10.298,00 in rekening gebracht bij [eiser]. [eiser] heeft dit bedrag onverschuldigd aan Eneco voldaan. Eneco dient dit bedrag volledig aan hem te restitueren. 3.5 [eiser] vordert € 1.543,35 aan buitengerechtelijke incassokosten. 3.6 De wettelijke rente wordt gevorderd vanaf 16 oktober 2006, de datum van de aan Eneco verzonden sommatiebrief. 4 Het verweer Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding. Eneco heeft daartoe het volgende aangevoerd: 4.1 Op [eiser] rustte een contractuele zorgplicht met betrekking tot de elektrische installatie. Ook in de algemene voorwaarden zoals die destijds golden is aangegeven dat een verbreking van de verzegeling en het manipuleren van de meter, dan wel het onmogelijk maken van het juist toepassen van de tarievenregeling niet geoorloofd is. De diefstal van energie door [eiser] is voorts aan te merken als een door hem jegens Eneco gepleegde onrechtmatige daad. 4.2 Het arrest van het gerechtshof dient als dwingend bewijs van de diefstal van de elektriciteit. Van belang is welke periode het gerechtshof bewezen heeft verklaard. Indien die periode gelijk is aan de periode die Eneco heeft aangehouden bij de berekening van de diefstal van energie, moet daarvan uitgegaan worden in de onderhavige procedure. 4.3 De betaling door [eiser] is geschied zonder enig voorbehoud van rechten. [eiser] heeft zijn recht verwerkt door die betaling. [eiser] had bij de aangifte al kennis hebben kunnen nemen van de schadeberekening. Desondanks heeft hij niet bij Eneco geclaimd dat de berekening niet correct was. Hij is pas in actie gekomen na de uitspraak van de ontnemingskamer. Eneco is door het tijdsverloop in haar bewijspositie bemoeilijkt. 4.4 Eneco heeft nimmer gesteld dat zij tot op de dag concreet zou kunnen voorrekenen hoeveel elektriciteit er is gestolen door [eiser]. Dit is direct gelegen in het feit dat [eiser] strafbaar heeft gehandeld door de elektriciteitsmeter te manipuleren. Een dergelijk feit kan niet ten nadele van Eneco strekken, doch dient voor rekening en risico van [eiser] te blijven. 4.5 Op grond van de aangetroffen feiten en omstandigheden heeft Eneco aannemelijk geoordeeld dat er sprake was van twee eerdere oogsten. 4.6 Het is niet reëel een bedrag van meer dan € 1.500,00 aan buitengerechtelijke incasso¬kosten in rekening te brengen. Van de zijde van [eiser] is slechts één brief en één aanmaning verstuurd. Voorts wordt op basis van een toevoeging geprocedeerd. De eigen bijdrage is ongetwijfeld beduidend lager. 5 De beoordeling 5.1 Het meest verstrekkende verweer van Eneco betreft haar beroep op rechtsverwerking. Eneco heeft daartoe aangevoerd enerzijds dat [eiser] zonder voorbehoud van rechten heeft betaald en anderzijds dat Eneco door het tijdsverloop in haar bewijspositie is geschaad. 5.2 Uitgangspunt is dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenig¬baar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Enkel tijds¬verloop levert geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. Daartoe is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. 5.3 Naar het oordeel van de rechtbank is van dergelijke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval niet gebleken. Dat [eiser] op 14 januari 2004 de rekening van Eneco - zonder voorbehoud - heeft betaald, levert geen bijzondere omstandigheid op als zo-even bedoeld. [eiser] heeft in dit verband onweersproken gesteld dat Eneco de energie¬levering had gestaakt en dat zij pas weer tot levering zou overgaan, als [eiser] had betaald. Voorts heeft hij onweersproken gesteld dat hij op dat moment nog niet op de hoogte was van de gegevens waarop Eneco haar berekening had gebaseerd. Gelet op deze omstan¬digheden is de betaling door [eiser] niet aan te merken als een zonder voorbehoud gedane betaling, in die zin dat hij op grond daarvan zijn rechten heeft verwerkt. Het voert daarbij ook te ver om aan hem tegen te werpen dat hij geen noodaggregaat heeft aan¬geschaft of dat hij Eneco in kort geding had kunnen betrekken - hetgeen hij niet heeft gedaan - teneinde af te dwingen dat de afsluiting ongedaan werd gemaakt. Uit het onder 2.4 genoemde arrest blijkt dat het hof het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 23 december 2004 heeft vernietigd, omdat het tot een andere bewijsbeslissing is gekomen. Met name heeft het hof op grond van de aanwezige bewijsmiddelen niet de overtuiging kunnen krijgen dat [eiser] reeds eerder hennep geoogst had in zijn kwekerij en daartoe illegaal elektriciteit had afgetapt over een langere periode dan bewezen verklaard. Begrijpelijk is dat [eiser] zich door dit arrest gesterkt heeft gezien in de juistheid van zijn standpunt. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is daarom niet onaanvaardbaar dat hij pas na kennisname van het arrest van het hof jegens Eneco actie heeft ondernomen. Vanaf medio oktober 2006 is Eneco ervan op de hoogte dat [eiser] meent dat hij onverschul¬digd heeft betaald en dat hij aanspraak maakt op terugbetaling. Vanaf dat moment diende Eneco er redelijkerwijs ook rekening mee te houden dat [eiser] zijn aanspraak geldend zou maken. De periode gelegen tussen januari 2004 en oktober 2006 is niet dusdanig lang dat met het verloop daarvan de positie van Eneco onredelijk is benadeeld of verzwaard. 5.4 [eiser] heeft zijn vordering gegrond op onverschuldigde betaling. Hij stelt dat hij het op 14 januari 2004 op de rekening van Eneco gestorte bedrag ad € 10.298,00 (ten dele) zonder rechtsgrond heeft betaald, omdat de door Eneco gemaakte berekening van de door hem gestolen energie, waarop dat bedrag was gegrond, onjuist was. Op [eiser] rust de stelplicht en - zo nodig - de bewijslast met betrekking tot feiten waaruit het ontbreken van de rechtsgrond voor de betalingen kan worden afgeleid. Hij beroept zich immers op de rechtsgevolgen daarvan, te weten ongedaanmaking van die betaling. 5.5 Volgens [eiser] is Eneco er geheel ten onrechte van uitgegaan dat er sprake is geweest van twee eerdere oogsten. Hij stelt dat de bij de inval aangetroffen plantjes een eerste kweek betrof en dat hij de aangetroffen apparatuur tweedehands heeft gekocht. [eiser] beroept zich daarbij op de onder 2.4 en 2.5 genoemde arresten. 5.6 Dat de ontnemings¬vordering (in hoger beroep) is afgewezen en dat het hof [eiser] heeft vrijgesproken voor de diefstal van energie voor zover een langere periode dan van 1 december 2003 tot en met 13 januari 2004 is ten laste gelegd, brengt nog niet mee dat in deze civiel¬rechtelijke procedure is komen vast te staan dat Eneco ten onrechte is uitgegaan van twee eerdere oogsten. Hoewel [eiser] daartoe (meerdere malen) in de gelegenheid is gesteld, heeft hij het onderliggende strafdossier - waarin al dan geen aanknopingspunten voor zijn stellingen zijn te vinden - niet in het geding gebracht. Aan de wel in het geding gebrachte processen-verbaal van getuigenverhoor van 25 juli en 21 augustus 2006 (productie 2 bij dagvaarding) waarop [eiser] een beroep heeft gedaan, komt niet de betekenis toe die [eiser] daaraan wenst toe te kennen. Geen van beide gehoorde getuigen hebben immers expliciet verklaard over de op de standplaats van [eiser] aangetroffen hennepkwekerij. 5.7 Gelet op de gemotiveerde betwisting door Eneco zal [eiser] zijn stelling dat Eneco bij haar berekening van de door [eiser] gestolen energie ten onrechte is uitgegaan van twee eerdere oogsten dienen te bewijzen. 5.8 Indien [eiser] niet slaagt in dit bewijs, zal zijn vordering integraal worden afgewezen. Voor het geval [eiser] slaagt in het bewijs oordeelt de rechtbank als volgt. Het arrest van het hof van 5 september 2006 levert dwingend bewijs op van het feit dat [eiser] in de periode 1 december 2003 tot en met 13 januari 2004 energie van Eneco heeft gestolen. Voor zover de betaling van [eiser] heeft gezien op de afname van energie in die periode,valt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in te zien dat sprake is van een betaling zonder rechtsgrond. In zoverre heeft [eiser] niet aan zijn stelplicht voldaan. Dat de berekening voor hem niet inzichtelijk was, levert geen grond op voor een vordering uit onverschuldigde betaling. In zoverre lig de vordering dus voor afwijzing gereed. Dit geldt ook voor de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Niet is gesteld of gebleken immers dat [eiser] buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. 5.9 In afwachting van de bewijslevering als bedoeld in 5.7 houdt de rechtbank iedere beslissing aan. 6 De beslissing De rechtbank, alvorens verder te beslissen, draagt [eiser] op het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat Eneco bij de berekening van de door [eiser] gestolen energie er ten onrechte vanuit is gegaan dat er sprake is geweest van twee eerdere oogsten; bepaalt dat indien [eiser] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. S.C.C. Hes Bakkeren; bepaalt dat de advocaat van [eiser] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in de maanden februari tot en met april 2009 en dat de advocaat van Eneco binnen dezelfde periode opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald; bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd. Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren. Uitgesproken in het openbaar. 336