Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2336

Datum uitspraak2009-02-09
Datum gepubliceerd2009-02-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000131-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Sociale zekerheidsfraude in de periode van 03 februari 2003 tot en met 31 juli 2007. Werkstraf 180 uur.


Uitspraak

Parketnummer: 24-000131-08 Parketnummer eerste aanleg: 19-810076-07 Arrest van 9 februari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 16 januari 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1975] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. I.M. Weijers, advocaat te Emmen. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: feit 1: zij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in de periode 03 februari 2003 tot en met 03 oktober 2005, in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, (telkens) een geschrift - een Rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw en/of (vervolgens) een Rechtmatigheidsonderzoeksformulier WWB -, door middel waarvan zij schriftelijk opgave heeft gedaan aan de (afdeling Sociale Zaken van de) gemeente [gemeente] van gegevens, welke noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en/of (vervolgens) de Wet Werk en Bijstand en/of van het bedrag van die uitkering over het tijdvak waarop die opgave betrekking had, welk geschrift (telkens) bestemd was om tot bewijs te dienen van de daarin vermelde feiten, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door in dat geschrift de daarin voorkomende vragen/vraag met betrekking tot haar persoonlijke leefsituatie of die waren veranderd (bijvoorbeeld door samenwoning of inwoning of gezinssamenstelling) (telkens) hetzij niet, hetzij ontkennend te beantwoorden, zulks terwijl zij in werkelijkheid in dat tijdvak (telkens) met [medeverdachte] een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, althans terwijl in dat tijdvak [medeverdachte] (telkens) zijn hoofdverblijf heeft gehad in de door verdachte bewoonde woning aan de [adres] te [woonplaats]; feit 2: zij op een of meer tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 01 oktober 2005 tot en met 31 juli 2007 te [plaats 1], gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene Bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Abw-uitkering en/of (vervolgens) een WWB-uitkering via de gemeente [gemeente], dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, aan de (afdeling Sociale Zaken van de) gemeente [gemeente] opzettelijk in het geheel niet gemeld dat zij in genoemde periode met [medeverdachte] een gezamenlijke huishouding heeftgevoerd, althans terwijl in die periode [medeverdachte] (telkens) zijn hoofdverblijf heeft gehad in de door verdachte bewoonde woning aan de [adres] te [woonplaats]. Bewijsoverweging Verdachte, die in de ten laste gelegde periode een uitkering had naar de norm van een alleenstaande ouder, aanvankelijk op grond van de Abw en later op grond van de WWB, heeft ontkend dat zij in die periode in [plaats 1] heeft samengewoond met haar medeverdachte, [medeverdachte] of dat [medeverdachte] zijn hoofdverblijf had in haar woning. [medeverdachte] verbleef niet altijd in haar woning, maar slechts 3 of 4 nachten per week en hij droeg niet financieel bij aan haar huishouding en vaste lasten. Verdachte heeft verklaard dat zij daarom "nee" heeft ingevuld bij de betreffende vraag op het rechtmatigheidsonderzoeksformulier en niet heeft gemeld aan de sociale dienst dat [medeverdachte] in haar woning verbleef. De raadsvrouw heeft bepleit verdachte van het ten laste gelegde vrij te spreken, nu geen sprake is geweest van samenwonen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Verdachte heeft bij de aanvraag van haar uitkering in 1999 gemeld dat zij alleenstaand is en dat haar dochter bij haar woont. Op die grond is aan haar een uitkering verstrekt. Bij het verstrekken van die uitkering is aan verdachte in een bijlage, welke bijlage door verdachte is ontvangen, meegedeeld dat zij veranderingen in haar financiële en maatschappelijk situatie dient te melden. Uit de verklaring van [medeverdachte], afgelegd bij de sociale recherche, blijkt dat hij heeft verklaard dat hij in 1999 heeft samengewoond met verdachte in[plaats 2], maar dat hun relatie is verbroken. Verdachte is toen alleen in [plaats 1] gaan wonen, maar er was nog wel contact met [medeverdachte]. Verdachte is toen zwanger geraakt van hun beider kind en sinds de geboorte is [medeverdachte] steeds meer gaan verblijven in [plaats 1] bij verdachte. [medeverdachte] heeft voorts verklaard dat zijn sociale leven zich vanaf begin 2003 hoofdzakelijk in [plaats 1] afspeelt, omdat hij daar zijn hoofdverblijf heeft. Vanuit de woning van verdachte leidt hij met verdachte en hun kinderen hun sociale leven. De verklaring van [medeverdachte] dat hij in de ten laste gelegde periode hoofdzakelijk verbleef in de woning van verdachte, wordt ondersteund door een tweetal getuigenverklaringen van buurtbewoners. Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, nu zij op ieder formulier 'nee' heeft aangekruist bij de vraag of er meerdere personen woonden op haar adres (vraag 3) en de daarbij behorende vraag 14 heeft doorgehaald als zijnde niet van toepassing, zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde valsheid in geschrift. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, overweegt het hof dat verdachte naast de mededeling in voornoemde bijlage, iedere maand de vragen heeft beantwoord, waaronder vragen over inwoning, die zijn gesteld op de rechtmatigheids-onderzoeksformulieren genoemd in het onder 1 ten laste gelegde. Gelet hierop had zij, nu [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode zijn hoofdverblijf had in haar woning, redelijkerwijs moeten vermoeden dat dit van belang was voor het vaststellen van haar recht op een uitkering of de hoogte daarvan en had zij dit derhalve moeten melden aan de sociale dienst, opdat de sociale dienst de feitelijke situatie kon beoordelen. Nu verdachte dit heeft nagelaten, acht het hof haar schuldig aan het onder 2 ten laste gelegde. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte: feit 1: zij op verschillende tijdstippen in de periode 03 februari 2003 tot en met 03 oktober 2005, in de gemeente [gemeente], telkens een geschrift - een Rechtmatigheids-onderzoeksformulier Abw en een Rechtmatigheidsonderzoeksformulier WWB -, door middel waarvan zij schriftelijk opgave heeft gedaan aan de afdeling Sociale Zaken van de gemeente [gemeente] van gegevens, welke noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en vervolgens de Wet Werk en Bijstand en van het bedrag van die uitkering over het tijdvak waarop die opgave betrekking had, welk geschrift telkens bestemd was om tot bewijs te dienen van de daarin vermelde feiten, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door in dat geschrift de daarin voorkomende vragen/vraag met betrekking tot haar persoonlijke leefsituatie of die waren veranderd (bijvoorbeeld door samenwoning of inwoning of gezinssamenstelling) telkens hetzij niet, hetzij ontkennend te beantwoorden, zulks terwijl in dat tijdvak [medeverdachte] zijn hoofdverblijf heeft gehad in de door verdachte bewoonde woning aan de [adres] te [woonplaats]; feit 2: zij in de periode van 01 oktober 2005 tot en met 31 juli 2007 te [plaats 1], gemeente [gemeente], in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene Bijstandswet en artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Abw-uitkering en vervolgens een WWB-uitkering via de gemeente [gemeente], dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, aan de afdeling Sociale Zaken van de gemeente [gemeente] opzettelijk in het geheel niet gemeld dat zij in genoemde periode dat in die periode [medeverdachte] zijn hoofdverblijf heeft gehad in de door verdachte bewoonde woning aan de [adres] te [woonplaats]. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven: feit 1: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd; feit 2: in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken terwijl dit feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl zij weet dat die gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op de hoogte van een verstrekking of tegemoetkoming. Strafbaarheid De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake is van psychische overmacht. Ter motivering van dit beroep op psychische overmacht zijn echter geen, althans onvoldoende, feiten of omstandigheden aangedragen, noch anderszins aannemelijk geworden, die dat beroep kunnen dragen. Het verweer wordt dan ook verworpen. Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig. Strafmotivering Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte, die een uitkering ontving naar de norm van alleenstaande ouder aanvankelijk op grond van de Algemene bijstandswet en later op grond van de Wet werk en bijstand, heeft niet doorgegeven aan de sociale dienst van de gemeente [gemeente] dat [medeverdachte] zijn hoofdverblijf had in haar woning. Verdachte heeft door haar handelen misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel. Zij heeft daardoor het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland mede is gebaseerd, geschaad. Het hof heeft rekening gehouden met het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 november 2008, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Het hof is van oordeel dat de feiten een onvoorwaardelijke werkstraf rechtvaardigen. Op grond van het vorenstaande acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf, die de eerste rechter aan verdachte heeft opgelegd, passend en geboden. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 22c (oud), 22d, 57 (oud), 225 (oud), 225 en 227b van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van negentig dagen zal worden toegepast. Dit arrest is aldus gewezen door mr. S.H. Wachter, voorzitter, mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. J.P. van Stempvoort, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier, zijnde mr. Van Stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.