Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2342

Datum uitspraak2009-02-09
Datum gepubliceerd2009-02-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers09-29
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rechtbank beveelt de gedeeltelijke stillegging van scheepswerf wegens onveilige werkomstandigen van werknemers op en aan in aanbouw zijnd schip. Maatregel 28 Wed opgeheven. Vordering 29 Wed toegewezen.


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG RK-nummer 09-29 Beslissing op de vordering tot stillegging van de onderneming van verdachte ex artikel 29 van de Wet op de economische delicten. In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde raadkamernummer tegen Donge Flushing Yard BV, gevestigd te 4455 TZ Nieuwdorp, Portugalweg 3, in raadkamer verschenen, vertegenwoordigd door: [directeur BV 2] [1949], wonende [adres], directeur van BV Scheepswerf “De Donge” zijnde de directrice van verdachte, raadsman mr. Van Dijk, advocaat te ’s-Hertogenbosch, heeft de officier van justitie als voorlopige maatregel als bedoeld in artikel 29 van de Wet op economische delicten (verder: Wed), de stillegging van de onderneming van verdachte gevorderd. Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven. 1. De procedure De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken: - het proces-verbaal van de Arbeidsinspectie, kantoor Rotterdam, nummer A875/87, met bijlagen, en afzonderlijk vermelde “errata” d.d. 22 januari 2009; - het aanvullend proces-verbaal van de Arbeidsinspectie, kantoor Rotterdam, nummer A875/87/11, met bijlagen, d.d. 30 januari 2009; - fotokopieën van brieven van genoemde Arbeidsinspectie aan verdachte d.d. 27 mei 2005, 1 juni 2007, 19 december 2005, 22 december 2008 en 22 januari 2009; - de voorlopige maatregel ex artikel 28 Wed van de officier van justitie, d.d. 16 januari 2009, aan de verdachte betekend op 16 januari 2009; - de vordering van de officier van justitie ex artikel 29 Wed d.d. 16 januari 2009, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 19 januari 2009; - het proces-verbaal van uitstel van de behandeling op verzoek van de verdediging d.d. 23 januari 2009; - de overige stukken. Tijdens het onderzoek ter openbare zitting van de economische raadkamer op 4 februari 2009 is de officier van justitie mr. Rammeloo gehoord. Tevens zijn de vertegenwoordiger en de raadsman van verdachte gehoord. 2. De feiten Op 22 december 2008 heeft de Arbeidsinspectie proces-verbaal opgemaakt tegen de verdachte wegens verdenking van overtreding van artikel 4.6 lid 1 onder a van het Arbeidsomstandighedenbesluit (verder ook: besluit), gepleegd op 19 december 2008. Op laatstgenoemde datum vond een inspectie plaats in het bedrijf van de verdachte naar aanleiding van een ongeval in een onderdekse ruimte van een in aanbouw zijnd schip, genaamd Simson, casco/bouwnummer 5008, op 19 december 2008. Bij het ongeval is een door verdachte ingeleende Poolse plaatwerker/monteur in brand geraakt tijdens laswerkzaamheden met een mengsel van zuurstof en propaangas in een cilinderput, die niet werd geventileerd. De betreffende cilinderput - met een diepte van 4.20 m, een binnenruimte op het niveau van de bodem van 2 m bij 1.50 m en een dekopening die toegang gaf tot de put van 1.60 m bij 0.68 m - is door verbalisanten aangemerkt als een ruimte die niet is ontworpen voor verblijf van personen, omdat deze een beperkte toegang had en niet snel en eenvoudig was te verlaten (door verbalisanten ook wel ‘besloten ruimte’ genoemd). Omdat naar het oordeel van de Arbeidsinspectie sprake was van ernstig gevaar voor personen, verstikking, bedwelming, vergiftiging of brand, is op basis van artikel 28 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet (verder ook: Arbowet) mondeling bevolen de werkzaamheden in de cilinderput op het in aanbouw zijnde schip Simson direct te staken. Het mondelinge bevel tot stillegging is schriftelijk aan verdachte bevestigd bij een als beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) aan te merken brief, d.d. 22 december 2008, die namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is ondertekend door Galjaardt, teamleider ARBO, kantoor Rotterdam. In genoemde brief is aan verdachte meegedeeld dat door haar - tijdens de werkzaamheden in de cilinderput werknemers werden of konden worden blootgesteld aan gevaarlijke concentraties van ontvlambare stoffen - geen of onvoldoende maatregelen waren getroffen om een ongewilde gebeurtenis te voorkomen, hetgeen een overtreding is van artikel 4.6 lid 1 onder a van het besluit. Het gevaar bestond uit brand- en explosiegevaar. In deze brief is aan de verdachte meegedeeld dat het ernstige gevaar voor personen is op te heffen door de volgende maatregelen te nemen: het zorgen voor voldoende ventilatie/afzuiging zodat er geen gevaarlijke concentratie van explosieve/brandbare stoffen kan ontstaan of maatregelen met een gelijk of hoger beschermingsniveau. Op 15 januari 2009 waren verbalisanten van de Arbeidsinspectie opnieuw ter plaatse in het bedrijf van verdachte. Geconstateerd werd dat er laswerkzaamheden werden verricht in genoemde cilinderput. De opening van die put aan de dekzijde was verder verkleind door een constructie, waaraan een ventilator hing. De lascoördinator [werknemer 1] verklaarde desgevraagd dat hij niet op de hoogte was gesteld dat er een stillegging gold voor de put en dat de werkzaamheden in de put op 5 januari 2009 weer waren begonnen. Tijdens hun inspectie constateerden verbalisanten verder dat op het in aanbouw zijnde schip Simson werkzaamheden werden verricht in de directe nabijheid van de dekrand, terwijl op het gehele schip randbeveiliging ontbrak dan wel niet doelmatig was (bijvoorbeeld een niet strak gespannen en op verschillende plaatsen slijtage vertonend kunststof touw tussen staanders op knie- en heuphoogte). Hierdoor was valgevaar aanwezig. De valhoogte bedroeg ongeveer 4 meter. In het dek van de Simson waren ook verschillende openingen die niet waren voorzien van doelmatige hekwerken. Tevens werd geconstateerd dat tijdens las- en slijpwerkzaamheden op de Simson niet de juiste veilige arbeidsmiddelen werden gebruikt. Er werd geen gebruik gemaakt van elektrische apparatuur die gebruik maakt van een veilige spanning, in ruimten die voornamelijk werden begrensd door elektrisch geleidende vloeren, wanden en plafonds (van staal). Boven op het dek lagen verschillende kabels en leidingen, die naar de ruimtes benedendeks liepen. Sommige van die 220 Volt en 380 Volt elektriciteitskabels voor voeding van lasapparaten en handgereedschappen (zoals een haakse slijptol) en voor verlichting in het schip, waren beschadigd evenals trekontlastingen bij stekkers. Ook zagen verbalisanten op het dek verschillende verdeelstations (paddestoelen) en eigen gemaakte verdeelstekkers. Omdat naar het oordeel van de verbalisanten sprake was van ernstig gevaar voor personen met betrekking tot elektrocutie- en valgevaar, hebben zij mondeling bevolen de werkzaamheden op en aan het schip Simson direct stil te leggen. Op 16 januari 2009 waren verbalisanten van de Arbeidsinspectie wederom in het bedrijf van verdachte. Geconstateerd werd dat twee werknemers een hekwerk aan de rand van de Simson aanbrachten. Die werknemers droegen weliswaar een valharnas, maar gebruikten geen (doelmatige) veiligheidsgordels, omdat zij de haak van het valharnas niet aan een vast onderdeel hadden bevestigd. Verder constateerden verbalisanten dat twee personen benedendeks in een besloten ruimte aan het schilderen waren met - naar later bleek - een Primer met gevaarlijke bestanddelen, zoals xyleen. Nadat de personen in opdracht van de verbalisanten de besloten ruimte hadden verlaten, constateerden verbalisanten dat zij geen adembescherming droegen terwijl er in de ruimte geen ventilator of ander systeem was om de ruimte te ventileren. Op grond van deze bevindingen en omdat een vordering ex artikel 29 Wed niet direct door de rechtbank behandeld kon worden, heeft de officier van justitie op 16 januari 2009 als voorlopige maatregel ex artikel 28 Wed verdachte bevolen: “dat verdachte zich zal onthouden van handelingen en/of gedragingen in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit, te weten geen werkzaamheden zal verrichten op of in de directe nabijheid van het schip genaamd “Simson”(bouwnr. 5008), welk schip is gelegen op het terrein van bovengenoemde BV” en daarbij meegedeeld: - dat handelen of nalaten in strijd met de VM of het ontduiken van de maatregel, gelet op artikelen 2 en 33 Wed een misdrijf oplevert hetgeen tot strafvervolging kan leiden, en - dat bij de rechtbank een vordering tot stillegging van de onderneming zal worden gevorderd ex artikel 29 Wed. Deze voorlopige maatregel is op 16 januari 2009 aan de verdachte betekend. Op 19 januari 2009 is de vordering van de officier van justitie, d.d. 16 januari 2009, strekkende tot het als voorlopige maatregel ex artikel 29 Wed stillegging van de onderneming van verdachte te bevelen, ter griffie van de rechtbank ingekomen. Bij beschikking (Awb), per brief d.d. 22 januari 2009, namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ondertekend door Galjaardt, teamleider ARBO, kantoor Rotterdam is het mondelinge bevel tot stillegging van de Arbeidsinspectie d.d. 15 januari 2009 schriftelijk aan verdachte bevestigd. In genoemde brief is aan verdachte meegedeeld dat door haar, bij het verrichten van arbeid, waarbij valgevaar bestond, het gevaar niet was tegengegaan door het aanbrengen van een veilige steiger, stelling, bordes, werkvloer of doelmatige hekwerken, leuningen of andere voorzieningen, omschreven in beleidsregel 3.16, derde lid, onder a sub 1 en 3 van de Arbowetgeving, zijnde een overtreding van artikel 16, tiende lid, van de Arbowet juncto artikel 3.16, eerste lid van het besluit. Tevens is meegedeeld dat alle verplaatsbare voedingsbronnen van elektrisch materieel buiten de ruimtes dienen te worden opgesteld. Het geen gebruik maken van elektrische apparatuur die gebruik maakt van een veilige spanning levert een overtreding op van artikel 7.3 tweede lid van het besluit. De op 15 januari 2009 aangetroffen situatie leverde volgens de Arbeidsinspectie een ernstig gevaar voor personen op. Aan verdachte is meegedeeld dat het ernstige gevaar voor personen is op te heffen door de volgende maatregelen te nemen: - Het aanbrengen van knie- en heupleuningen op de plaatsen waar deze niet waren aangebracht aan de dekrand en/of andere plaatsen op het schip, openingen in de vloer, zoals de cilinderput, waar valgevaar bestaat. Op plaatsen waar wel leuningwerk was aangebracht, maar waar deze niet voldeed door het ontbreken van tussenrichels, dienen alsnog tussenrichels te worden aangebracht. - Het op veilige wijze, bijvoorbeeld door werknemers aangelijnd in veiligheidsharnas, laten plaatsen van randbeveiliging. - Het op veilige wijze, bijvoorbeeld door werknemers aangelijnd in veiligheidsharnas, laten verwijderen van het gebruikte oranje kunststof touw dat als randbeveiliging werd gebruikt en dit vervangen door een deugdelijke randbeveiliging. - Het zorgen voor voldoende ventilatie/afzuiging zodat er geen gevaarlijke concentratie van explosieve/brandbare stoffen kan ontstaan of maatregelen met een gelijk of hoger beschermingsniveau. Op 29 januari 2009 waren verbalisanten van de Arbeidsinspectie opnieuw in het bedrijf van verdachte. Zij constateerden daar toen een aantal zaken waarover in de voorafgaande weken al een paar maal een opmerking was geplaatst bij leidinggevenden op de werkvloer. Dit betroffen opmerkingen over het niet dragen van een helm terwijl er gehesen werd en het gevaar aanwezig was dat mensen hoofdletsel opliepen als gevolg van vallende voorwerpen en over laswerkzaamheden waarbij niet de juiste maatregelen waren getroffen om de werknemer te beschermen tegen de vrijkomende, voor de gezondheid schadelijke lasdampen. Tevens werd vastgesteld dat een elektricien op 23 januari 2009 en op 26 januari 2009 werkzaamheden aan boord van de Simson verrichtte, bestaande uit het veilig maken van de verlichting, het plaatsen van scheidingstransformatoren en het verwijderen van onveilige verlichting en kabels. Ook zagen zij dat de steigers in de workshop inmiddels waren voorzien van een dichte werkvloer en dat de doorgang van de gangway van het in aanbouw zijnde schip Simson was afgezet met roodwit lint. Aan deze afzetting hing een papier, formaat A4, met de tekst: “Memo aan alle personeel van DFY. Tot nader order is het voor ieder strikt verboden aan boord van de Simson/05008 te gaan.” De verbalisanten hebben op grond van hun waarnemingen en bevindingen tijdens hun inspecties op 19 december 2008, 15 januari 2009 en 16 januari 2009 vastgesteld dat, naast de (verdenking van) de overtredingen/strafbare feiten die op het schip in aanbouw Simson hebben plaatsgevonden, de verdenking bestaat dat verdachte zich wellicht ook schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de Arbowetgeving inzake: - voorlichting, onderricht en toezicht (artikel 8 besluit); - dragen van helmen (sporadisch zie je werknemers met en helm op, terwijl er bijvoorbeeld veel hef- en hijswerkzaamheden plaatsvinden in het bedrijf); - onduidelijk is of het bedrijf beschikt over een verplichte Risico Inventarisatie & Evaluatie en Plan van Aanpak (artikel 5 van de wet). Er is om gevraagd maart deze is niet ontvangen; - het beschikbaar stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen aan werknemers (hoofdstuk 8 besluit). Uit het op naam van verdachte gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte twee transacties van respectievelijk EUR 1.000,00 en EUR 500,00 heeft betaald inzake twee overtredingen van de Wet milieubeheer, beide begaan op 18 augustus 2008. Daarnaast blijkt uit het overzicht van de handhavinggeschiedenis van de Arbeidsinspectie betreffende verdachte dat in het verleden de navolgende constateringen betreffende het niet naleven van de Arbowetgeving zijn gedaan, die door de Arbeidsinspectie zijn afgesloten met een boeterapport of waarschuwing: op 13 december 1999 (ongeval, vier overtredingen), op 19 juli 2000 (acht overtredingen), op 31 augustus 2000 (ongeval, twee overtredingen), op 30 maart 2001 (zes overtredingen), op 23 april 2002 (drie overtredingen), op 9 mei 2005 2000 (ongeval, drie overtredingen), op 9 december 2005 (ongeval, een overtreding) en op 31 mei 2007 (zes overtredingen). Uit de tegenover verbalisanten afgelegde verklaringen van (ingeleend) personeel op de werkvloer van het bedrijf van verdachte blijkt voorts het volgende. - Verklaringen [werknemer 1] d.d. 15 januari 2009: Ik ben sinds 1 oktober 2008 in vaste dienst bij Donge Flushing Yards BV als lascoördinator. Mijn functie bestaat uit het aansturen van plus minus 35 lassers, te weten vier Nederlands sprekende lassers en de rest Duitsers, Polen, Portugezen en Engelsen. De communicatie vindt plaats in het Engels en eventueel met gebaren. Ik stuur ook de metaalwerkers aan. Deze worden door mij aangestuurd op dezelfde manier als de lassers. Er lopen zo’n 40 plaatwerkers rond, afkomstig uit Duitsland Polen en Engeland. Veiligheidsinstructies worden gegeven door de organisatie die de werknemers leveren aan Donge Flushing Shipyard BV. Wij reiken aan iedereen die hier komt werken een veiligheidsboekje uit. Dit is geschreven in de Nederlandse taal en niet beschikbaar in een andere taal. Er is mij niet bekend of het bedrijf in het bezit is van een Risico Inventarisatie & Evaluatie (RIE) en Plan van Aanpak. Ik heb er naar gezocht, maar ik heb deze nooit gezien. Er zijn geen bedrijfshulpverleners en er is geen vluchtplan aanwezig voor het geval zich een calamiteit voordoet. In de cilinderput waar het ongeval plaatsvond werden voor of op 19 december 2008 geen metingen verricht met betrekking tot zuurstofgehalte en explosiegevaar. Het dragen van een helm is niet verplicht. Werkkleding wordt vanuit Flushing Shipyard voorgeschreven, maar wordt niet verstrekt. Dit geldt ook voor een standaard laskap en veiligheidsschoenen. - Verklaring [werknemer 2] d.d. 9 januari 2009: Ik ben vanaf 1 oktober 2007 door Donge ingeleend voor het verrichten van plaatwerkzaamheden. Op 19 januari 2008 is mij tijdens mijn werk een ongeval overkomen, waarbij ik ernstig lichamelijk letsel heb opgelopen. Het letsel bestaat uit 2e en 3e graads verbrandingen aan mijn benen. Ik was met een collega in die put om daar plaatstaal recht te trekken / te strekken. Ik heb de plek waar mijn collega wiggen moest slaan plaatselijk verwarmd met behulp van ‘de lans’ (van ongeveer 1 m lang). Tijdens de werkzaamheden in de put heb ik de lans twee á drie keer uitgezet omdat het door de hitte moeilijk was om adem te halen. Er is niet gemeten met betrekking tot explosiegevaar of zuurstofniveau in de ruimte waar ik werkte. Ik weet zeker dat dit nooit gebeurt. Er was ook geen ventilatie aanwezig in de put. Ik heb bij Donge nog nooit gezien dat er metingen werden gedaan als werknemers een put/ruimte ingingen. Aan ons, monteurs, wordt geen afzuiging gegeven, want deze is alleen voor lassers. Ik was me niet bewust van gevaren in de put. Ik ben ook niet door iemand gewaarschuwd voor eventuele gevaren. Ik ben helemaal niet voorgelicht over gevaren. De overal die ik aanhad was van mijzelf, niet van de werf. Ik krijg geen specifieke instructie bij aanvang van bepaalde werkzaamheden, zoals in de put. - Verklaringen [werknemer 3] d.d. 21 januari 2009: Ik ben door Donge vanaf november 2007 via een uitzendbureau ingeleend voor het verrichten van laswerkzaamheden. Bij aanvang van het werk heb ik een veiligheidsinstructie gehad door de toenmalige bedrijfsleider van Donge. Dat ging om algemene veiligheid, het duurde ongeveer een half uur. Mij is verteld dat ik een helm moet dragen en veiligheidsschoenen en in voorkomende gevallen oogbescherming. Als ik geen helm draag word ik daar niet op aangesproken. Ik heb een lashelm en een lasbril van mijzelf. Rond Kerst 2007 ben ik gevraagd om metingen te doen of er op de arbeidsplaats niet teveel zuurstof is. Ik deed die metingen in het begin elke dag, later om de andere dag. Die metingen deed ik in tanks of onderdeks, in in aanbouw zijnde schepen. Er werd ook gemeten op LEL. Ik noteerde de uitkomsten op een formulier en leverde de formulieren in op kantoor. Ik weet niet wie na de meting de beslissing nam dat het werk in de schepen op de plaatsen waar ik had gemeten mocht beginnen. Ik laat de meter met een touwtje in de put zakken. Ik ga niet zelf de put in. Naast de vaste punten mat ik op eigen initiatief, bijvoorbeeld ook de cilinderput aan boord van de Simson. De metingen doe ik ’s-ochtends om 07.00 uur, daarna mat ik niet meer. Het personeel dat later de ruimtes inging om te werken maten niet meer. Ik vind dat niet verstandig. Ze zouden zelf een meetinstrument moeten hebben. Ik heb [toenmalige bedrijfsleider] gemeld dat er naar mijn mening ook tussentijds gemeten zou moeten worden. Ik heb gezien dat collega’s de tanks via het mangat betraden om te werken zonder recente meting. Ik ben niet in het bezit van een certificaat gasmeetdeskundige. Ik ben eigenlijk lasser. Als ik onderdeks of in een tank moet werken neem ik altijd de Honeywell meter mee, voor mijn persoonlijke veiligheid. Bij Donge is er één meter. 3. Het standpunt van de officier van justitie (beperking vordering) De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er veel mis was in het bedrijf van verdachte met betrekking tot de naleving van de Arbowetgeving. Uit de feiten blijkt immers dat verdachte in haar verantwoordelijkheid voor de veiligheid en gezondheid van haar personeel heeft gefaald en dat zij het niet zo nauw neemt met overheidsmaatregelen. Zijn in het bedrijf van verdachte in het verleden al tal van overtredingen van de Arbowetgeving geconstateerd, thans bestaan er ernstige bezwaren dat verdachte zich schuldig (heeft) (ge)maakt aan Arbo-overtredingen inzake de gezondheid en veiligheid van het personeel. Weliswaar heeft verdachte al een aantal maatregelen getroffen om de verboden situatie te beëindigen, maar tot nu toe heeft verdachte nog niet genoegzaam aangetoond dat de veiligheid en gezondheid van de werknemers in het bedrijf voldoende is geborgd. Dat maakt dat de maatregel van stillegging van de onderneming nodig is. De officier van justitie realiseert zich dat in deze periode van economische recessie een stillegging van de gehele onderneming van verdachte, voor het bedrijf een te ingrijpende maatregel zou zijn. Om die reden heeft de officier van justitie in raadkamer zijn vordering gewijzigd, in die zin, dat de rechtbank bij wijze van voorlopige maatregel de gedeeltelijke stillegging van de onderneming van verdachte zal bevelen en deze zal beperken tot het in aanbouw zijnde schip Simson waar de Arbo-overtredingen worden vermoed te zijn begaan. De officier van justitie heeft voorgesteld dat de verdachte - zodra zij denkt klaar te zijn met het doorvoeren van de nodige veiligheidsmaatregelen - de Arbeidsinspectie een en ander laat beoordelen en dat de Arbeidsinspectie vervolgens rapporteert aan het OM, waarna de maatregel kan worden opgeheven of versoepeld. Ten slotte heeft de officier van justitie toegezegd dat het OM alle medewerking zal verlenen aan een opheffing van de voorlopige maatregel zodra verdachte de door de Arbeidsinspectie genoemde maatregelen om het ernstige gevaar voor personen heeft genomen. 4. Het standpunt van de raadsman en de vertegenwoordiger van verdachte De raadsman van verdachte heeft gepleit tot opheffing van de voorlopige maatregel ex artikel 28 Wed en tot afwijzing van de (gewijzigde) vordering ex artikel 29 Wed. Voor wat betreft het bezwaar tegen de voorlopige maatregel ex artikel 28 Wed heeft de raadsman om te beginnen betoogd dat deze voorlopige maatregel, inhoudende “dat verdachte geen werkzaamheden zal verrichten op of in de directe nabijheid van het schip genaamd “Simson” (bouwnr. 5008)”, feitelijk neerkomt op gedeeltelijke stillegging van de onderneming van verdachte. Toepassing van een zo verstrekkende maatregel als gedeeltelijke stillegging van de onderneming behoort slechts tot de bevoegdheid van de rechter, zoals bedoeld in artikel 29 lid 1 Wed. Aldus heeft de officier van justitie misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid. Voor wat betreft het bezwaar tegen oplegging van de voorlopige maatregel ex artikel 29 Wed (en aanvullend op het verzoek opheffing van de maatregel ex artikel 28 Wed) heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte aan de vermeende onveilige situatie(s) in het bedrijf een einde heeft gemaakt en dat de gesignaleerde overtredingen zijn beëindigd. Zo al tegen verdachte ernstige bezwaren zouden zijn gerezen, kan niet meer worden volgehouden dat de belangen die door het vermoedelijke door het vermoedelijk overtreden voorschrift worden beschermd een “onmiddellijk” ingrijpen vereisen. Daarom is niet voldaan aan de tweede wettelijke voorwaarde bedoeld in artikel 29 lid 1 Wed. Opheffing van de voorlopige maatregel ex artikel 28 Wed en afwijzing van de vordering ex artikel 29 Wed zijn voorts van belang omdat verdere stillegging van het werk aan de Simson, dat een substantieel deel uitmaakt van de onderneming van verdachte (circa 80%), tot een enorme bedrijfsschade voor verdachte lijdt. Per dag dat het schip te laat wordt afgeleverd wordt EUR 3.000,00 per dag verbeurd aan de opdrachtgever Van Oord te Rotterdam, die al 18 miljoen euro aan het schip heeft betaald. Daar komt bij, dat de schade die Van Oordt wegens “operational income” lijdt, begroot kan worden op ongeveer EUR 30.000,00 voor elke dag dat het schip te laat wordt opgeleverd. 5. Het standpunt van de vertegenwoordiger van verdachte De vertegenwoordiger van verdachte heeft – kort gezegd – bestreden dat er in zijn onderneming sprake was van een abnormaal onveilige werksituatie, zoals hij het verwijt van de Arbeidsinspectie en het OM verstaat. De Poolse werknemer die door het ongeval is getroffen droeg – in strijd met de voorschriften – tijdens zijn werkzaamheden met de lans een licht ontvlambare broek met polyester bestanddelen. De cilinderput waarin hij tijdens het ongeval werkte is geen besloten ruimte. In elke onderneming waar soortgelijk werk wordt verricht, bestaat altijd valgevaar. Er zijn vier bedrijfsleiders in dienst van het bedrijf, tot wier taak behoort om toe te zien op verstikkingsgevaar, valgevaar, elektrocutiegevaar en werkzaamheden met gevaarlijke stoffen binnen de onderneming. De inspectie kwam toevallig op een moment dat een afzonderlijk onderdeel van het schip op het casco was gehesen. Er was nog geen tijd geweest om op dat dek een behoorlijke randbeveiliging aan te brengen. 6. De beoordeling De rechtbank stelt op grond van de onder 2 genoemde, door de verbalisanten van de Arbeidsinspectie op ambtseed gerelateerde feiten en omstandigheden vast, dat er ernstige bezwaren zijn dat verdachte bij het verrichten van arbeid binnen haar onderneming op en aan het in aanbouw zijnde schip Simson niet heeft voldaan aan de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot verstikkingsgevaar, valgevaar, elektrocutiegevaar en werkzaamheden met gevaarlijke stoffen, zijnde vermoedelijk begane overtredingen gesteld bij of krachtens de Arbowetgeving, als economische delicten strafbaar gesteld in artikel 1 van de Wed. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter zitting onvoldoende is gebleken dat verdachte op dit moment al voldoende maatregelen heeft getroffen om die – ook eerder overtreden - veiligheidsvoorschriften te (doen) beëindigen. Dit betekent, dat op dit moment de gezondheid en veiligheid van de werknemers binnen de onderneming van verdachte nog niet genoegzaam is ge(waar)borgd. Bij deze stand van zaken - en mede doordat is gebleken dat verdachte met door de Arbeidsinspectie als verboden gedragingen beoordeelde werkzaamheden is doorgegaan na mondelinge en schriftelijke bevelen van de Arbeidsinspectie tot het stilleggen van die werkzaamheden - is de rechtbank van oordeel dat een zo verstrekkende maatregel als de officier van justitie heeft gevorderd thans is gerechtvaardigd, zodat de rechtbank de vordering zal toewijzen. De hiervoor genoemde omstandigheden zijn zodanig dat, niettegenstaande de financiële belangen van de verdachte bij voortzetting van de werkzaamheden aan de Simson, de belangen die door de vermoedelijk overtreden voorschriften worden beschermd (de gezondheid en veiligheid van het personeel dat aan of bij dat in aanbouw zijnde schip werkzaamheden verricht) een onmiddellijk ingrijpen vereisen. Aan de verdediging kan worden toegegeven dat de voorlopige maatregel die de officier van justitie heeft bevolen neerkomt op - de door het OM beoogde - gedeeltelijke stillegging van de onderneming van de verdachte. Die maatregel zal daarom worden opgeheven. Bij deze beslissing gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte al het mogelijke in het werk zal stellen om de voorlopige maatregel ex artikel 29 Wed zo spoedig mogelijk te doen opheffen door de benodigde maatregelen te nemen om aan de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot verstikkingsgevaar, valgevaar, elektrocutiegevaar en werkzaamheden met gevaarlijke stoffen na te komen. De rechtbank geeft de verdachte in overweging om over de treffen maatregelen ter voorkoming van overtredingen van de Arbowetgeving in overleg te treden met de Arbeidsinspectie. 7. De beslissing. De rechtbank - wijst de vordering van de officier van justitie toe; - beveelt als voorlopige maatregel, als bedoeld in artikel 29 van de Wet op de economische delicten, met ingang van het moment van uitreiking van deze voorlopige maatregel, de gedeeltelijke stillegging van de onderneming van verdachte, te weten de werkzaamheden op en aan het in aanbouw zijnde schip “Simson”; Deze voorlopige maatregel zal ten hoogste zes maanden van kracht zijn. Niet nakoming van het bevel, levert, gelet op artikel 2 van de Wet op de economische delicten, een misdrijf op en zal tot strafvervolging leiden. - gelast dat de Arbeidsinspectie op verzoek van verdachte proces-verbaal zal opmaken over de door verdachte getroffen maatregelen ter voorkoming van overtredingen van de Arbowetgeving met betrekking tot verstikkingsgevaar, valgevaar, elektrocutiegevaar en werkzaamheden met gevaarlijke stoffen en dit proces-verbaal zo spoedig mogelijk zal inzenden aan het parket van de officier van justitie te Middelburg; - gelast dat deze voorlopige maatregel onverwijld aan verdachte zal worden betekend; - heft op de door de officier van justitie aan de verdachte op 16 januari 2009 uitgereikte voorlopige maatregel als bedoeld in artikel 28 Wed. Deze beslissing is gegeven door mr. Van Unnik, voorzitter, mr. Hopmans en mr. Sinack, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Francke en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 februari 2009.