Jurisprudentie
BH2386
Datum uitspraak2009-02-11
Datum gepubliceerd2009-02-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers996004-07 [P]
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-02-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers996004-07 [P]
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft zich samen met medeverdachten schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. Daarnaast heeft verdachte met andere medeverdachten meer dan 600 kilogram hennep ingevoerd vanuit Thailand. Hiervoor legt de rechtbank een gevangenis van 42 maanden op.
De bewezenverklaring van deze feiten is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van deelname aan twee criminele organisaties. Dit zou anders zijn geweest indien op grond van de gebezigde bewijsmiddelen kon worden vastgesteld dat de bewezen verklaarde feiten telkens een omvangrijke en complexe aangelegenheid is geweest die uitsluitend kon worden gepleegd door een gestructureerd samenwerkingsverband.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 996004-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 februari 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats en datum],
wonende te [adres]
thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda,
raadsman mr. Plasman, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8, 9, 14 en 28 januari 2009, waarbij de officier van justitie, mr. Mol, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: leider was van een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van en de handel in onveraccijnsde en merkvervalste sigaretten;
Feit 2: leider was van een criminele organisatie die zich bezighield met het opzettelijk overtreden van artikel 3 van de Opiumwet;
Feit 3: leider was van een criminele organisatie die zich bezighield met het opzettelijk overtreden van de artikelen 2 en 10a van de Opiumwet en artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën;
Feit 4: samen met anderen meerdere grote partijen met onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad;
Feit 5: samen met anderen 850 of 603 kilogram hennep heeft ingevoerd en voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De geldigheid van de dagvaarding.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard. Volgens de raadsman is niet duidelijk op welke transporten de officier van justitie doelt in feit 4 met de zinsnede “een of meer andere transport(en) sigaretten”.
De rechtbank is van oordeel dat de zinsnede “een of meer andere transport(en) sigaretten” zoals onder feit 4 ten laste gelegd voldoende duidelijk is nu hiermee kennelijk wordt gedoeld op de transporten met sigaretten die in het dossier Snowpark aan de orde komen, niet zijnde de transporten van de zaken Boer Jin, Sproeier en Borsat. Dit betreft de op 26 januari 2006 in Frankrijk in beslag genomen sigaretten en de in de Antwerpse haven binnengekomen containers met aanduidingen MSCU 773545-7, TGHU 868401-5 en TTNU 934361-0.
De rechtbank acht de dagvaarding voldoende feitelijk omschreven en is van oordeel dat de dagvaarding ook overigens aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet.
De dagvaarding is daarom geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van feit 3. Er zijn weliswaar aanwijzingen in het dossier dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in synthetische drugs, maar deze aanwijzingen zijn volgens haar onvoldoende concreet geworden.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten, zoals onder feit 4 is ten laste gelegd, heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Op basis van de uitgevoerde observaties, de tapgesprekken, de overeenkomsten tussen de diverse transporten met onveraccijnsde sigaretten en de nauwe samenwerking tussen verdachte en [mededader 1] is volgens de officier van justitie vast komen te staan dat verdachte de volgende partijen onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad:
- de partij van in totaal 4.925.780 stuks sigaretten, aangetroffen in Nijkerkerveen en Eindhoven op 19 oktober 2006 (de zaak Boer Jin);
- de partij van in totaal 6.144.000 stuks sigaretten, aangetroffen in Waspik en Eindhoven op 16 januari 2007 (zaak Borsat);
- de partij van in totaal 9.272.000 stuks sigaretten, aangetroffen in Abcoude op 8 maart 2007 (zaak Sproeier);
- de partij met 10.080.000 stuks sigaretten, aangetroffen in een container in Antwerpen op 9 oktober 2006;
- de containers die op 25 juli 2006 en 10 augustus 2006 vanuit Antwerpen zijn vervoerd waarin volgens de officier van justitie, gezien de diverse overeenkomsten, ook merkvervalste en onveraccijnsde sigaretten moeten hebben gezeten.
De officier van justitie is van mening dat verdachte, bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van de partij met sigaretten die in Frankrijk is onderschept.
De officier van justitie acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte leider was van een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in illegale sigaretten zoals onder feit 1 is ten laste gelegd. Volgens haar zijn er in het dossier voldoende concrete aanwijzingen dat er sprake is geweest van een gestructureerd, duurzaam samenwerkingsverband tussen meerdere personen welk samenwerkingsverband het oogmerk had misdrijven te plegen. Verdachte wordt in die organisatie door de officier van justitie gezien als de spin in het web en verdachte [mededader 1] als zijn rechterhand.
Ten aanzien van de onder feit 5 ten laste gelegde invoer van hennep heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat bewezen kan worden dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de invoer van 603 kilogram hennep. Zij baseert zich hierbij op het aantreffen van de partij hennep in een loods van ALL SAFE Mini Opslag in Amsterdam, de beelden van de beveiligingscamera’s van ALL SAFE Mini Opslag, de diverse tapgesprekken tussen verdachte en [mededader 2] en tussen verdachte en [mededader 1] waarin (al dan niet in versluierd taalgebruik) wordt gesproken over hennep, de observaties en het verblijf van [mededader 1] in Thailand.
Tevens acht de officier van justitie bewezen dat verdachte, [mededader 2] en [mededader 1] hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in hennep zoals onder 2 ten laste is gelegd. Weliswaar heeft er maar één transport met hennep plaatsgevonden maar volgens de officier van justitie is dit delict zodanig complex dat het naar zijn aard een planmatig karakter draagt en niet zonder organisatie, onderlinge afstemming en coördinatie kan plaatsvinden. Ook binnen deze organisatie wordt verdachte door de officier van justitie als leider aangemerkt en [mededader 1] als zijn rechterhand.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de rechtbank alleen tot een bewezenverklaring zou kunnen komen van het voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten die zijn aangetroffen in de zaak Borsat op 16 januari 2007.
De raadsman van verdachte heeft daarnaast aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen voor het voorhanden hebben van de partijen onveraccijnsde sigaretten die zijn aangetroffen in de zaken Boer Jin en Sproeier nu de concrete betrokkenheid van verdachte hierbij niet is vast komen te staan. Ten aanzien van de overige transporten heeft de raadsman aangevoerd dat, voor zover de dagvaarding niet nietig wordt verklaard, de containers die Nederland niet hebben bereikt niet kunnen worden meegenomen bij een bewezenverklaring. Overigens is er volgens de raadsman onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij deze overige containers.
De verdediging heeft bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs eveneens vrijspraak bepleit voor de invoer van hennep. De raadsman heeft hierbij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld waar de telefoongesprekken die verdachte voerde met [mededader 2], [mededader 1] en zijn moeder concreet betrekking op hadden. De betrokkenheid van verdachte kan dus ook bij dit feit niet worden vastgesteld.
Met de officier van justitie is de raadsman van mening dat vrijspraak dient te volgen voor de ten laste gelegde criminele organisatie met betrekking tot de handel in synthetische drugs. Tevens heeft de verdediging vrijspraak bepleit voor de ten laste gelegde criminele organisaties die zich bezighielden met de handel in illegale sigaretten en de handel in hennep. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van duurzame samenwerkingsverbanden en dat de onderlinge verbanden tussen de diverse tapgesprekken, observaties en strafbare feiten onduidelijk zijn.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 4
Verdachte wordt verweten dat hij diverse grote partijen onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad. De rechtbank stelt ten aanzien van de afzonderlijke partijen het volgende vast.
Boer Jin
Op 19 oktober 2006 zijn in een loods in Nijkerkerveen en in de panden aan de [adres] en de [adres] 616 dozen met in totaal 4.925.780 stuks merkvervalste en onveraccijnsde Marlboro sigaretten in beslag genomen. De sigaretten waren verpakt in dozen met het opschrift “Koffiefilters” en diverse Chinese tekens. De loods in Nijkerkerveen werd gehuurd door ene [naam] de ex-vrouw van verdachte. Tevens staat vast dat verdachte [mededader 1] tegen een vergoeding in de loods opruimwerkzaamheden heeft verricht en dat hij heeft geholpen om dozen in een busje te laden. Verdachte [mededader 1] heeft dit samen met [mededader 3] gedaan. Deze dozen zijn vervolgens in het busje vervoerd naar Eindhoven. Niet is gebleken dat verdachte [mededader 1] wist dat in de dozen onveraccijnsde sigaretten zaten.
Net als de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat er opvallende overeenkomsten zijn tussen de in dit onderzoek in beslag genomen dozen met sigaretten en de dozen met sigaretten in het onderzoek Borsat. Het gaat om kartonnen dozen met als opschrift “koffiefilters” en diverse Chinese tekens met daarin merkvervalste Marlboro sigaretten. Dit gegeven, ook gecombineerd met het feit dat verdachte regelmatig contact had met [mededader 1] en dat [naam] zijn ex was, is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van deze partij sigaretten te kunnen komen. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Borsat
Op 16 januari 2007 zagen verbalisanten van het observatieteam dat [mededader 4] een vrachtwagen parkeerde op de parkeerplaats van Piet Klerkx in Waalwijk. Vervolgens stopte er een personenauto met daarin [mededader 5] en [mededader 6] waarna de drie personen in de personenauto naar de parkeerplaats van het Eftelinghotel in Kaatsheuvel reden. [mededader 5] had hier een gesprek met verdachte. Vervolgens had verdachte contact met twee personen in een Seat Ibiza. Gezien werd dat deze twee personen daarna in de vrachtwagen op de parkeerplaats van Piet Klerkx stapten en naar een loods aan de Industieweg 2 in Waspik reden. Hier aangekomen werd de vrachtwagen geparkeerd en ruim een half uur later vertrok de vrachtwagen weer. De vrachtwagen werd teruggezet op het parkeerterrein van Piet Klerkx en de twee mannen stapten weer in de Seat Ibiza. Daarna zagen de verbalisanten dat de Seat Ibiza geparkeerd stond op het parkeerterrein van het Eftelinghotel en dat één van de mannen het Eftelinghotel binnen ging. [mededader 6] parkeerde een personenauto bij de vrachtwagen op het parkeerterrein van Piet Klerkx en [mededader 4] stapte in de vrachtwagen. De personenauto en de vrachtwagen reden vervolgens naar de [adres]. Op dat adres werden vervolgens op 16 januari 2007 2.000.000 stuks Marlboro sigaretten aangetroffen en ook in de loods aan de [adres] werden 4.144.000 Marlboro sigaretten aangetroffen verpakt in dozen met als opschrift “koffiefilters”. De sigaretten die zijn aangetroffen in Waspik en in Eindhoven waren met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid voorzien van valse accijnszegels . Verdachte [mededader 7] heeft bekend dat hij door verdachte is benaderd om voor € 500,= een partij sigaretten uit een loods in een vrachtwagen te zetten. [mededader 7] was naar eigen zeggen de bestuurder van de Seat Ibiza en hij heeft op 16 januari 2007 samen met een vriend de vrachtwagen vanaf de parkeerplaats van Piet Klerkx in Waalwijk naar de loods in Waspik gereden. Daar hebben ze de sigaretten in de vrachtwagen geladen. Even later heeft hij de sleutel van de vrachtwagen terug gegeven aan verdachte en heeft hij in het Eftelinghotel van verdachte geld ontvangen voor de verleende diensten.
Op basis van bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte de beschikking heeft gehad over de sigaretten die lagen opgeslagen in de loods in Waspik voordat deze werden vervoerd naar Eindhoven. Onduidelijk is hoeveel sigaretten exact in Waspik opgeslagen hebben gelegen nu niet is komen vast te staan hoeveel sigaretten er in de vrachtwagen zijn geladen en naar Eindhoven zijn gebracht. Het is namelijk mogelijk dat er al sigaretten opgeslagen lagen in Eindhoven voordat de vrachtwagen daar werd uitgeladen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte de beschikking heeft gehad over meer dan 4.144.000 sigaretten, maar kan het precieze aantal niet vaststellen.
Sproeier
Een Antwerpse container is op 8 maart 2007 in een loods in Abcoude gelost door transportbedrijf [mededader 11]. [mededader 3] hielp met het uitladen van de container. In de loods werd een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten aangetroffen in dozen met als opschift “garden equipment”. Tevens werden in de loods dozen aangetroffen met als opschrift “koffiefilters”, in deze dozen zaten echter geen sigaretten maar daadwerkelijk koffiefilters.
Het enkele feit dat deze zaak overeenkomsten vertoont met de andere zaken uit het onderzoek Snowpark is naar het oordeel van rechtbank onvoldoende om tot het wettige en overtuigende bewijs te komen dat verdachte deze onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad. Verdachte zal ook van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Overige transporten
Tot slot zijn aan verdachte nog een aantal andere transporten ten laste gelegd. Het betreft een container met onveraccijnsde sigaretten die in Frankrijk is onderschept en de containers TGHU 868401-5, TTNU 934361-0 en MSCU 773545-7.
Allereerst dient te worden opgemerkt dat de containers die niet in Nederland zijn aangekomen buiten beschouwing moeten worden gelaten nu alleen pleegplaatsen in Nederland in de tenlastelegging zijn genoemd. Verdachte heeft deze containers in ieder geval niet in Nederland voorhanden gehad zodat reeds om die reden vrijspraak dient te volgen.
Resteert de container die [mededader 8] naar de loods in Waspik heeft gebracht. [mededader 8] weet niet meer of dit nu de container TGHU 868401-05 danwel de container TTNU 934361-0 was. Beide containers zijn ingeklaard door transportbedrijf [mededader 11] met als bestemming [naam] te Geel. De inhoud van de containers zou in allebei de gevallen “watersproeiers” zijn geweest. Achteraf is pas het vermoeden ontstaan dat er mogelijk onveraccijnsde sigaretten in de containers hebben gezeten omdat er overeenkomsten waren met de onderzoeken Boer Jin, Borsat en Sproeier. Dat er ook daadwerkelijk sigaretten in de containers hebben gezeten is echter niet komen vast te staan en er is daarnaast naar het oordeel van de rechtbank te weinig bewijs om de betrokkenheid van verdachte bij dit feit vast te kunnen stellen. Verdachte wordt ook van het voorhanden hebben van deze onveraccijnsde sigaretten vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4 acht de rechtbank dus alleen bewezen dat verdachte de onveraccijnsde sigaretten in Waspik voorhanden heeft gehad. Voor het overige zal de rechtbank verdachte van het onder feit 4 ten laste gelegde vrijspreken.
Feit 5
Onder feit 5 is aan verdachte de invoer en het voorhanden hebben van 850 of 603 kilogram hennep ten laste gelegd. De rechtbank stelt ten aanzien van dit feit het volgende vast.
Op 31 januari 2008 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in unit 25 van ALL SAFE Mini Opslag aan de Oderweg 1 in Amsterdam waarbij 26 bruine kartonnen dozen met vermoedelijk hennep in beslag werden genomen . In totaal bleek het te gaan om 603 kilogram . Monsters van de in unit 25 aangetroffen partij werden naar het NFI gestuurd . Uit de rapportage van het NFI blijkt dat de partij inderdaad hennep betrof .
De unit van ALL SAFE Mini Opslag waar de hennep werd aangetroffen bleek op 3 januari 2008 te zijn gehuurd door [mededader[mededader 9] . Verdachte [mededader 9] heeft bij de politie verklaard dat hij de huurovereenkomst van de loods van ALL SAFE Mini Opslag inderdaad heeft getekend en dat verdachte [mededader 2] hierbij aanwezig was. Hij is met verdachte [mededader 2] meegereden naar de loods bij ALL SAFE Mini Opslag, het huurcontact werd op naam van [mededader 9] gezet en [mededader 2] betaalde de huur. Op de beelden van de beveiligingscamera’s van ALL SAFE Mini Opslag in Amsterdam is te zien dat een persoon op 22, 23, 24, 26 en 28 januari 2008 een toegangscode intoetst bij de toegangspoort van dat bedrijf. Verdachte [mededader 2] is op die beelden herkend . Blijkens de gegevens van ALL SAFE Mini Opslag is op die momenten door [mededader 2] de code van unit 25 ingetoetst . Tevens is op de camerabeelden te zien dat op 24 januari 2008 om 13.25 uur een vrachtwagen arriveert met kenteken 14-BV-HS bij de opslagloods met het nummer 25. Er stappen twee personen uit de vrachtwagen, ze openen de laadklep en er worden 3 pallets met kartonnen dozen vanuit de vrachtwagen naar de opslagloods gebracht. De vrachtwagen met kenteken 14-BV-HS blijkt op naam te staan van KAV-autoverhuur . Onderzoek bij KAV-autoverhuur heeft uitgewezen dat de vrachtwagen was verhuurd aan ene [mededader 10] en dat de factuur was gericht aan [voornamen] [mededader 10] met als vertrekmoment 24 januari 2008, 11.48 uur en retourmoment 24 januari 2008, 14.05 uur . Verdachte [mededader 10] heeft verklaard dat hij had gereageerd op een advertentie waarin een chauffeur werd gevraagd. Hij was door [mededader 2] opgehaald op het station in Amsterdam waarna zij samen naar het autoverhuurbedrijf zijn gegaan. De auto was al besproken maar werd op naam van [mededader 10] gezet omdat hij de chauffeur zou zijn. [mededader 2] heeft [mededader 10] daarna een papier gegeven met een adres op Schiphol, waar [mededader 10] naartoe is gereden. Hij heeft op Schiphol de pallets opgehaald en heeft betaald met geld dat hij van tevoren van [mededader 2] had gekregen. Dit betrof ongeveer € 8.000,=. Vervolgens is hij naar een loods in Sloterdijk gereden. [mededader 2] heeft deze loods geopend en samen hebben ze de pallets in de loods gezet. Na het lossen heeft [mededader 10] de vrachtwagen terug gebracht naar KAV-autoverhuur. [mededader 10] kreeg € 150,= voor de geleverde diensten.
Door de politie werd een onderzoek ingesteld naar de herkomst van de dozen met hennep . Op een van de dozen was een sticker aangebracht met de tekst Fast Forward Freight [initiale]V., Schiphol. Verdachte [mededader 10] is door de importmanager van Fast Forward Freight herkend als degene die op 24 januari 2008 aan de balie van Fast Forward Freight is verschenen met de originele Airwaybill. Hij heeft de pallets meegenomen en de € 8982,= contant betaald . Blijkens het dossier van Fast Forward Freight zijn de goederen op 23 januari 2008 getransporteerd van Thailand naar Amsterdam en zou het om teacup sets gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van voorgaande feiten en omstandigheden vast dat op 23 januari 2008 een partij hennep van tenminste 603 kilogram van Thailand naar Amsterdam is vervoerd. Verdachte [mededader 2] heeft gezorgd dat deze hennep door verdachte [mededader 10] op 24 januari 2008 op Schiphol werd opgehaald en naar de loods van ALL SAFE Mini Opslag in Amsterdam werd gebracht. Deze loods was in opdracht van [mededader 2] door verdachte [mededader 9] gehuurd.
De rechtbank is van oordeel dat [mededader 2] dit transport niet alleen heeft geregeld maar samen met verdachte en [mededader 1]. Zij baseert zich daarbij op de volgende feiten en omstandigheden.
Blijkens het procesdossier en het verhandelde ter zitting heeft [mededader 2] in de periode rondom de aankomst van de hennep regelmatig telefonisch contact gehad met verdachte. [mededader 2] maakte hierbij gebruik van het telefoonnummer [00000000], welke telefoon onder verdachte [mededader 2] in beslag is genomen bij zijn aanhouding .
Al op 6 januari 2008 is verdachte gebeld door [mededader 2] . Verdachte vraagt tijdens dit gesprek om een adres van “die thee”. Even later wordt verdachte terug gebeld door [mededader 2] en zegt verdachte dat hij het had over “die theebladeren”. Hij zegt dat [mededader 2] hem een adres van hier moet geven, dat hij het ook kan sturen.
Verdachte heeft daarnaast regelmatig contact met [mededader 1]. Verdachte, [mededader 1] en [mededader 2] hebben elkaar ook een aantal keren ontmoet, onder andere op 23 mei 2007 en op 31 januari 2008 . Dit blijkt uit de desbetreffende observatieverslagen waarbij verdachte en [mededader 1] zijn herkend en waarbij [mededader 2] wordt aangeduid als een NN-man die in verband wordt gebracht met de aanwezigheid van de Toyota met kenteken [00-00-00[initiale] Verdachte [mededader 2] was de gebruiker van die auto . Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de auto met kenteken [00-00-00] regelmatig werd gebruikt door [mededader 2] en dat [mededader 2] de auto in december 2007 en januari 2008 het grootste gedeelte van de tijd heeft gebruikt. Hij herkent [mededader 2] ook op de foto van de observatie van 23 mei 2007 . Een observant heeft op 31 januari 2008 [mededader 2] ook herkend als de bestuurder van de Toyota met kenteken [00-00-00] .
Voordat de partij hennep vanuit Thailand naar Amsterdam werd gezonden heeft [mededader 1] in Thailand verbleven. Dit is in de periode van 13 januari 2008 tot en met 15 januari 2008 geweest hetgeen blijkt uit sms-berichten die verdachte [mededader 1] naar verdachte heeft gestuurd en uit de passagiersgegevens van de vluchten tussen Amsterdam en Thailand . Op 13 januari 2008 heeft verdachte naar [mededader 1] in Thailand gebeld. [mededader 1] zegt tijdens dit gesprek tegen verdachte dat hij het met hem heeft doorgenomen van die papieren, dat hij morgen een beetje te zien krijgt, dat hij postkaartjes op wil sturen en dat hij daarvan even moet proberen, of het goed is of niet. [mededader 1] vraagt aan verdachte of het een probleem is als hij nog langer blijft. Verdachte antwoordt dat dit niet nodig is als het alleen maar om het proberen gaat. Ook vraagt verdachte om er een foto van te maken. Op 13 januari 2008 belt verdachte nogmaals met [mededader 1] . Tijdens dit gesprek zegt verdachte tegen [mededader 1] dat er morgenavond een persoon bij hem langs komt en dat hij met die persoon een beetje mooi moet praten en misschien een beetje roken. [mededader 1] vraagt aan verdachte of hij er eentje mee moet nemen maar verdachte zegt dat een foto voldoende is. Op 15 januari 2008 volgt er een sms-bericht van [mededader 1] aan verdachte dat hij terug is en even gaat slapen .
Op 18 januari 2008 vindt er vervolgens een telefoongesprek plaats tussen verdachte en [mededader 2] . [mededader 2] zegt tijdens dit gesprek dat de spullen nog steeds op het vliegveld zijn en dat het volgende week donderdag wordt. Op diezelfde dag belt verdachte naar zijn moeder en zegt dat hij geen sigaretten gaat verkopen maar marihuana .
Op 24 januari 2008 belt verdachte naar [mededader 2] en zegt verdachte dat het allemaal voorspoedig is gegaan.
De rechtbank acht de chronologische volgorde van de hiervoor omschreven contacten en handelingen, in combinatie met de geconstateerde invoer van hennep van wezenlijk belang. Hierbij hecht de rechtbank bijzondere waarde aan de reis van [mededader 1] naar Thailand vlak voordat de hennep naar Nederland werd gezonden en het telefoongesprek van 18 januari 2008 waarin werd gezegd dat de spullen pas volgende week donderdag (de rechtbank begrijpt 24 januari 2008) zouden komen. Dat is de dag waarop de hennep door [mededader 10] werd opgehaald op Schiphol, en de dag dat verdachte mededeelde dat alles voorspoedig was gegaan.
Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte, [mededader 2] en [mededader 1] samen de hennep hebben ingevoerd en voorhanden hebben gehad. Verdachte coördineerde de invoer van de hennep en onderhield de contacten met [mededader 1] en [mededader 2]. [mededader 1] ging voor hem naar Thailand om het transport te regelen en de hennep te proberen en [mededader 2] regelde voor verdachte het vervoer en de opslag van de hennep in Nederland.
Feit 4 en 5
Bij de beoordeling van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank ten slotte betrokken dat verdachte – indien geconfronteerd met de onderzoeksresultaten – zich zowel tijdens verhoren door de politie als op de terechtzitting heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Daarmee heeft de verdachte geen verklaring gegeven over zijn handelen die noopt tot een andere beoordeling van de aangehaalde bewijsmiddelen dan de beoordeling die de rechtbank heeft gemaakt (HR 15 juni 2004, LJN AO9639).
Feit 1 en 2
Voor de bewezenverklaring van deelname aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht is onder meer vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur.
Het feit dat bewezen is verklaard dat verdachte samen met medeverdachten een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad en dat hij met andere medeverdachten 603 kilogram hennep binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en aanwezig heeft gehad is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie zoals ten laste is gelegd onder feit 1 respectievelijk feit 2. Dit zou anders zijn geweest indien op grond van de gebezigde bewijsmiddelen kon worden vastgesteld dat de bewezen verklaarde feiten telkens een omvangrijke en complexe aangelegenheid is geweest die uitsluitend kon worden gepleegd door een gestructureerd samenwerkingsverband (HR 15 mei 2007; LJN BA0502). Nu hiervan niet is gebleken en ook voorts niet is komen vast te staan dat verdachte deel uit maakte van een structureel samenwerking verband zoals onder de feiten 1 en 2 is omschreven zal verdachte van die feiten worden vrijgesproken.
Feit 3
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat vrijspraak dient te volgen voor feit 3. Uit het dossier blijkt dat er aanwijzingen zijn dat verdachte zich misschien bezig hield met (de handel in) synthetische drugs maar deze aanwijzingen zijn onvoldoende concreet om betrokkenheid bij feit 3 vast te kunnen stellen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
4.
op 16 januari 2007 te Waspik en Waalwijk
tezamen en in vereniging met ander(en), opzettelijk
hoeveelheid, sigaretten, zijnde accijnsgoed(eren) als bedoeld in artikel 1 van
de Wet op de accijns,voorhanden heeft gehad,
zonder dat die accijnsgoed(eren) overeenkomstig de bepalingen van de Wet
op de accijns in de heffing betrokken waren;
5.
in de periode van 23 januari 2008 tot en met 31 januari 2008 te Amsterdam en Schiphol tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en aanwezig heeft gehad, 603 kilogram, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De rechtbank heeft geconstateerd dat in feit 5 abusievelijk “kilo” in plaats van “kilogram” in de tenlastelegging is opgenomen. De rechtbank heeft dit als een kennelijke schrijffout beschouwd en de tenlastelegging verbeterd gelezen. Door de verbeterde lezing is verdachte niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 5 jaar en een geldboete van € 15.000,=.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met het blanko strafblad van verdachte en heeft verder geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van meer dan 4 miljoen onveraccijnsde sigaretten. Verdachtes aandeel bestond in ieder geval uit het organiseren van het transport van een deel van de partij sigaretten van de loods in Waspik naar een loods in Eindhoven. De rechtbank vindt dit een ernstig feit.
Door het ontduiken van de accijnswetgeving wordt de legale sigarettenhandel oneerlijke concurrentie aangedaan en wordt de staat benadeeld. Daarnaast is het Europese beleid, om door hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen teneinde de schadelijke gevolgen daarvan te beperken, gefrustreerd.
Daarnaast heeft verdachte samen met anderen meer dan 600 kilogram hennep ingevoerd vanuit Thailand. Verdachte heeft bij dit transport een organiserende en leidende rol gehad.
De rechtbank is van oordeel dat het invoeren van een dusdanige hoeveelheid hennep een ernstig feit is. Door de handel in hennep ontstaat schade en overlast in de maatschappij en het werkt criminaliteit in de hand omdat er grote geldbedragen mee gemoeid zijn. Daarnaast bevat hennep THC, een stof die lichamelijke klachten kan veroorzaken zoals vermindering van het concentratie- en reactievermogen, angstgevoelens en aantasting van het korte termijn geheugen. Ook kunnen mensen die veel en vaak THC gebruiken worden geremd in hun ontwikkeling. Verdachte heeft zich hierom echter in het geheel niet bekommerd en heeft alleen gehandeld om zichzelf financieel te kunnen bevoordelen.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met het blanko strafblad van verdachte.
Voor de invoer van meer dan 100 kilogram softdrugs legt de rechtbank doorgaans gevangenisstraffen op tussen de 2 en de 4 jaar, afhankelijk van met name de rol van verdachte en de hoeveelheid hennep die is ingevoerd. Aangezien verdachte een organiserende rol heeft gehad bij de invoer van ruim 600 kilogram hennep en verdachte daarnaast ook nog een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Het opleggen van een geldboete naast deze gevangenisstraf acht de rechtbank niet opportuun.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen de artikelen 3, 11, 13 en 14 van de Opiumwet en de artikelen 5, 97 en 104 van de Wet op de Accijns zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 4: Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 5 van de Wet op de Accijns gegeven verbod;
feit 5: Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 42 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. De Graaf en mr. Prenger, rechters, in tegenwoordigheid van Mertens en mr. Fleskens, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 februari 2009.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Hij in of omstreeks de periode van 26 januari 2006 tot en met 31 januari 2008
te Waspik en/of Almere en/of Amsterdam en/of Nijkerkerveen en/of Eindhoven
en/of Abcoude en/of Rijsbergen en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit hem, verdachte, en/of [mededader 1] en/of
[initia[initiale]n] [mededader 7] en/of [initialen] [mededader 6] en/of [initialen] [mededader 5] en/of [initialen]. [mededader 11] en/of
een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en)
en/of
een of meer rechtspers(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
namelijk
--het opzettelijk voorhanden hebben van (een) accijnsgoed(eren) als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de accijns zonder dat dat/die
accijnsgoed(eren) overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de
heffing betrokken is/zijn;
en/of
--het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of in voorraad hebben van waren
als bedoeld in artikel 337, lid 1 onder b en/of d, van het Wetboek van
Strafrecht;
en/of
--het opzettelijk voorwerpen waaraan valse en/of vervalste en/of
wederrechtelijk vervaardigde zegels -als bedoeld in artikel 216 van het
Wetboek van Strafrecht- werderrechtelijk verbonden zijn verkopen en/of
afleveren en/of ten verkoop in voorraad hebben als waren die zegels echt en
onvervalst en niet wederrechtelijk vervaardigd of wederrechtelijk aan de
voorwerpen verbonden als bedoeld in artikel 220 van het Wetboek van
Strafrecht;
van welke organisatie hij, verdachte, leider en/of bestuurder was;
art 140 lid 3 Wetboek van Strafrecht
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Hij in of omstreeks de periode van 23 mei 2007 tot en met 31 januari 2008
te Amsterdam en/of Hoorn en/of Purmerend en/of Schiphol en/of Haarlemmermeer
en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit hem, verdachte, en/of [mededader 1] en/of [initiale] [mededader 2]
en/of [initiale] [mededader 9] en/of [voornamen] [mededader 10] en/of een of meer andere natuurlijke
pers(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
namelijk
--het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 van de Opiumwet,
zoals strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet
van welke organisatie hij, verdachte, leider en/of bestuurder was;
art 140 lid 3 Wetboek van Strafrecht
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
Hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 31 januari 2008
te Almere en/of Amsterdam en/of Zandvoort en/of Lelystad en/of Zeewolde en/of
elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit hem, verdachte, en/of [mededader 1]
en/of [initialen] [mededader 12] en/of [mededader 13] en/of [mededader 14]
en/of een of meer andere natuurlijke pers(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
namelijk
--het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet,
zoals strafbaar gesteld in artikel 10 van de Opiumwet
en/of
--het opzettelijk handelen in strijd met artikelen 2 onder a van de Wet
voorkoming misbruik chemicaliën
en/of
--het plegen van voorbereidingshandeling in de zin van de Opiumwet als bedoeld
in artikel 10a van de Opiumwet;
van welke organisatie hij, verdachte, leider en/of bestuurder was;
art 140 lid 3 Wetboek van Strafrecht
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
Hij in of omstreeks de periode van 26 januari 2006 tot en met 31 januari 2008
te Waspik en/of Waalwijk en/of Nijkerkerveen en/of Eindhoven en/of Abcoude
en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
(een) hoeveelhe(i)d(en) sigaretten,
waaronder
--op of omstreeks 19 oktober 2006
in totaal 4.928.000 stuks, althans 1.920.000 stuks, in elk geval een
hoeveelheid, sigaretten,
en/of
--op of omstreeks 16 januari 2007
in totaal 6.144.000 stuks, althans 2.000.000 stuks, in elk geval een
hoeveelheid, sigaretten,
en/of
--op of omstreeks 8 maart 2007
in totaal 9.272.000 stuks, in elk geval een hoeveelheid, sigaretten,
en/of
--in bovengenoemde genoemde periode
een of meer andere transport(en) sigaretten,
zijnde (die) sigaret(ten) (een) accijnsgoed(eren) als bedoeld in artikel 1 van
de Wet op de accijns,
voorhanden heeft gehad,
zonder dat dat/die accijnsgoed(eren) overeenkomstig de bepalingen van de Wet
op de accijns in de heffing betrokken was/waren;
zijnde de terminologie in deze telastelegging gebezigd in de zin van de Wet op
de accijns
art 5 lid 1 onder b Wet op de accijns
art 97 Wet op de accijns
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
5.
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 januari 2008 tot en met 31 januari 2008 te Amsterdam en/of Schiphol en/of Haarlemmermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
en/of
aanwezig heeft gehad,
ongeveer 850 kilo, althans ongeveer 603 kilo, in ieder geval (telkens) een
hoeveelheid, hennep, in ieder geval een middel als bedoeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
artikel 3 ond C Opiumwet i.v.m. 11 lid 2 en 11 lid 5 Opiumwet
artikel 11 lid 3 Opiumwet
art 3 ahf/ond A Opiumwet
art 11 lid 4 Opiumwet