Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2459

Datum uitspraak2009-02-10
Datum gepubliceerd2009-02-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/849349-07 B
Statusgepubliceerd


Indicatie

Moordzaak in Oploo. Medeplegen van moord, brandstichting en een lijk verbranden: gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest waarvan 1 dag voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daarnaast TBS met voorwaarden. Benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/849349-07 Datum uitspraak: 10 februari 2009 Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [adres], thans gedetineerd te: P.I. Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier te Vught. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 februari 2008, 25 april 2008, 23 juli 2008, 27 oktober 2008, 5 december 2008 en 27 januari 2009. Op 6 augustus 2008 is in de onderhavige zaak een tussenvonnis gewezen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 januari 2008. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 6 februari 2008 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht (bijlage 1). Met inachtneming van deze wijziging is aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2007 tot en met 16 mei 2007 te Oploo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en/of met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en/of na kalm beraad en rustig overleg - een capuchon (van een regenjas) gepakt en/of deze capuchon op/over de mond en/of neus, althans over het gezicht en/of hoofd van deze [slachtoffer] geplaatst en/of (met kracht) aangetrokken, en/of deze capuchon (gedurende enige tijd) op deze wijze vastgehouden; en/of - (met kracht) met een of meer hand(en) de hals van deze [slachtoffer] dichtgeknepen, althans samendrukkend geweld gebruikt op de hals van deze [slachtoffer]; en/of - (met kracht) een kussen op het gezicht van deze [slachtoffer] gedrukt; tengevolge waarvan deze [slachtoffer] is overleden; [artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht] 2. hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2007 tot en met 16 mei 2007 te Oploo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de [adres], immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk, in een slaapkamer van die woning - een of meer brandbare (vloei)stof(fen) gesprenkeld op en/of nabij een of meer voorwerp(en) en/of de vloer(bedekking) van die slaapkamer, en/of op en/of nabij het in de slaapkamer gelegen stoffelijk overschot van [slachtoffer]; en/of - een raam van die slaapkamer open gezet; en/of - (met behulp van een aansteker) de in die slaapkamer aanwezige televisie en/of gordijnen en/of vloerbedekking en/of bed, althans een of meer (besprenkelde) voorwerp(en), en/of het stoffelijk overschot van [slachtoffer], in brand gestoken, althans open vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen) en/of (een) brandbare voorwerp(en), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die (gehele) woning en de daarin aanwezige goederen, te duchten was; [artikel 157 Wetboek van Strafrecht] 3. hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2007 tot en met 16 mei 2007, te Oploo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer], heeft verbrand, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) in een slaapkamer van de woning aan de [adres], alwaar zich het stoffelijk overschot van [slachtoffer] bevond - een of meer brandbare (vloei)stof(fen) gesprenkeld op en/of nabij een of meer voorwerp(en) en/of de vloer(bedekking) van die slaapkamer, en/of op en/of nabij het in de slaapkamer gelegen stoffelijk overschot van [slachtoffer]; en/of - een raam van die slaapkamer open gezet; en/of - (met behulp van een aansteker) de in die slaapkamer aanwezige televisie en/of gordijnen en/of vloerbedekking en/of bed, althans een of meer (beprenkelde) voorwerp(en), en/of het stoffelijk overschot van [slachtoffer], in brand gestoken, althans open vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen) en/of (een) brandbare voorwerp(en), ten gevolge waarvan het stoffelijk overschot van deze [slachtoffer] (gedeeltelijk) is verbrand; [artikel 151 Wetboek van Strafrecht] De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vordering worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. De bewijsmiddelen. De voor de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn: * het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant-Noord, Team Grootschalige Opsporing, met kenmerk PL2156/07-016407, afgesloten d.d. 22 januari 2008, aantal doorgenummerde bladzijden: 972 (hierna: p.v.); * het woordelijk verslag van het verhoor van [medeverdachte] bij de politie van 12 november 2007 (hierna: verbatimverslag); * het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt en ondertekend d.d. 7 augustus 2007 door dr. B. Kubat (hierna: obductieverslag); * het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (onderzoek naar brandversnellende middelen n.a.v. brand te Oploo op 16 mei 2007), opgemaakt en ondertekend d.d. 11 juli 2007 door ing. Peschier (hierna: Peschier); * de verklaringen van [huisarts], huisarts, en [huisartschauffeur], huisartschauffeur afgelegd op 12 maart 2008 ten overstaan van de rechter-commissaris. De vaststaande feiten. Woensdag 16 mei 2007 om ongeveer 1.30 uur meldt verdachte telefonisch dat hij en zijn vriendin [medeverdachte] (= [medeverdachte]) bij de woning aan de [adres] te Oploo zijn, dat er brand in die woning is en dat [slachtoffer] nog in die woning aanwezig is.1 Politie en brandweer gaan naar de woning. In de woning wordt in een slaapkamer op de begane grond een verbrand c.q. verkoold lichaam van een overleden persoon aangetroffen. Later wordt vastgesteld dat het [slachtoffer] betreft.2 Hij is 52 jaar oud geworden. Verdachte en [medeverdachte] worden diezelfde nacht om ongeveer 3.30 uur als getuigen gehoord (in het politiebureau te Boxmeer).3 Beiden verklaren o.m. over hetgeen er vanaf dinsdag 15 mei 2007 omstreeks 17.00 uur (toen arriveerden zij in de woning) is gebeurd. Onderdeel daarvan is dat zij omstreeks 23.00 uur naar de woning van verdachte in Eindhoven zijn gereden, maar dat ze zijn teruggereden naar Oploo omdat ze hondenbrokken waren vergeten. Ongeveer om 1.15 uur waren ze terug in Oploo en daar bleek brand in de slaapkamer van [slachtoffer] te zijn, waarop verdachte 112 heeft gebeld. Vanaf eind mei / begin juni 2007 worden verdachte en [medeverdachte] als verdachten aangemerkt (artt. 289/287 en 157 Sr) en is jegens hen een aantal bijzondere opsporingsmiddelen toegepast.4 Het deskundigenrapport van Peschier5 vermeldt o.m.: - in de brandresten die onder en op het lichaam van [slachtoffer] zijn aangetroffen [bm-02 en bm-03] is een aardolieproduct aangetoond; de samenstelling duidt op een product van subklasse terpentine; - in de brandrest bm-02 zijn tevens stoffen aangetoond (o.m. ethanol) die afkomstig kunnen zijn van brandspiritus; - in de op de vloer van de slaapkamer aangetroffen brandspiritusfles [bm-04] zijn stoffen aangetoond (o.m. ethanol) die afkomstig kunnen zijn van brandspiritus; - in het op de vloer van de slaapkamer aangetroffen flesje [bm-05] is een aardolieproduct aangetoond; de samenstelling duidt op een product van subklasse terpentine. Het obductieverslag vermeldt als bevindingen o.m.: 2) CO-gehalte in het bloed 7%6, geen cyanide in het bloed7, geen aanwijzingen voor inademing van roet; 3) breuk van beide grote hoornen van het strottenhoofd, breuk van de grote hoorn van het tongbeen links; 4) bloeduitstortingen in de weke delen rond de grote hoornen van het strottenhoofd. Wetenschappelijke beoordeling: De bevindingen sub 3 en 4 waren het gevolg van bij leven opgetreden uitwendig mechanisch samendrukkend of botsend geweld op de hals, zoals kan optreden bijvoorbeeld door wurghandelingen of een val of een slag op de hals. De bevindingen sub 2 tonen aan dat het slachtoffer ten tijde van de brand niet ademde en dus niet in leven was. Het is vrijwel zeker dat het slachtoffer ten tijde van het uitbreken van de brand reeds was overleden. Het is niet aan te geven hoe lang vóór het overlijden het geweld op de hals heeft plaatsgevonden, waarbij de mogelijke tijdspanne maximaal uren bedraagt. In het algemeen leidt botsend geweld op de hals (bijvoorbeeld een val of een slag) eventueel wel tot letsels maar niet tot overlijden. Het is niet noodzakelijk dat derden de gevolgen van een dergelijk geweld op de hals aan de betrokkene merken. Samendrukkend geweld op de hals (een wurghandeling) kan leiden tot het overlijden door belemmering van zuurstoftoevoer aan onder andere de hersenen. Het is in het voorliggende geval niet aan te geven welk type geweld op de hals heeft plaats gevonden en of dit geweld tot het overlijden heeft geleid. Gezien echter het ontbreken van een andere, mogelijke doodsoorzaak is het zeer wel mogelijk dat dit geweld het overlijden heeft veroorzaakt. Conclusie: Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer], geboren [geboortedatum] 1955, werd geen anatomische en geen toxicologische doodsoorzaak gevonden. Verstikking ten gevolge van samendrukkend geweld op de hals (wurging) dient echter als doodsoorzaak te worden overwogen. Uit de verklaringen van [medeverdachte] en verdachte8 kunnen voorts als vaststaande feiten worden vermeld: op 15 mei 2007 arriveerden zij aan het einde van de middag in de woning aan de [adres] te Oploo. De vader van [medeverdachte], [slachtoffer], bleek toen wederom dronken te zijn en nadien bleek bovendien dat hij bierflesjes tegen de computer van verdachte had stukgeslagen of -gegooid. Toen zij hem daar op aanspraken greep hij [medeverdachte] bij de keel. Voor [medeverdachte] en verdachte was de maat vol en zij wensten dat [slachtoffer] onmiddellijk in een kliniek zou worden opgenomen. Dat lukte, ondanks een consult van de dienstdoende arts van de huisartsenpost, echter niet.9 Toen na het vertrek van de arts [slachtoffer] zich onwillig en onredelijk bleef gedragen, heeft aan het einde van de avond verdachte een capuchon van een regenjas over het gezicht van [slachtoffer] getrokken en heeft [medeverdachte] een kussen tegen het gezicht van haar vader gedrukt. Verdachte heeft hierna met zijn rechterhand de keel van [slachtoffer] bij het strottenhoofd nog dichtgeknepen. Het levenloze lichaam van [slachtoffer] bleef daarna op de slaapkamervloer liggen. De capuchon heeft verdachte later doen verdwijnen. Vervolgens hebben verdachte en [medeverdachte] in overleg met elkaar enkele voorwerpen in de slaapkamer, de vloerbedekking aldaar en het stoffelijk overschot van [slachtoffer] overgoten met brandbare stoffen en een en ander in brand gestoken. Daarna zijn zij met de auto van verdachte in de omgeving van Oploo rond gaan rijden en zijn zij nog tweemaal naar de woning teruggekeerd. Verdachte is beide keren binnengeweest teneinde de voortgang van de brand te bezien. Tijdens één van die bezoeken heeft hij met zijn mobiele telefoon een foto- en een filmopname van de brand gemaakt. De tweede keer heeft hij uiteindelijk het alarmnummer 112 gebeld. De overwegingen met betrekking tot het bewijs. Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 23 juli 2008 geconcludeerd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan hetgeen aan hem onder feit 1 impliciet primair (kort gezegd: medeplegen van moord [slachtoffer]), feit 2 (kort gezegd: medeplegen opzettelijke brandstichting woning [adres] Oploo) en feit 3 (kort gezegd: medeplegen verbranden lijk [slachtoffer]) is tenlastegelegd. Het standpunt van de verdediging. De raadsman heeft ter terechtzitting van 23 juli 2008 ten aanzien van hetgeen aan verdachte onder feit 1 impliciet primair is tenlastegelegd aangevoerd dat er in het onderhavige geval bij verdachte geen sprake is geweest van voorbedachten rade op de levensberoving van [slachtoffer] en heeft tot vrijspraak gepleit. Ten aanzien van hetgeen aan verdachte onder feit 3 is tenlastegelegd (medeplegen van onttrekking van aan lijk aan nasporing) heeft de raadsman eveneens tot vrijspraak geconcludeerd, nu er naar het standpunt van de verdediging in het onderhavige geval geen sprake is geweest van verbranding in de zin van artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het oordeel van de rechtbank. Door de rechtbank gebezigde verklaringen van verdachte en [medeverdachte]. De rechtbank constateert dat door verdachte en [medeverdachte] vele uiteenlopende en wisselende verklaringen zijn afgelegd met betrekking tot hetgeen zich in de avond en nacht van 15 op 16 mei 2007 daadwerkelijk heeft afgespeeld. De rechtbank zal zich derhalve eerst dienen uit te laten welke verklaringen van verdachte en [medeverdachte] zij zal bezigen voor het bewijs. [medeverdachte] heeft (als verdachte) met betrekking tot de feiten in totaal 8 verklaringen afgelegd bij de politie. Verdachte is in totaal 12 maal als verdachte verhoord. In eerste instantie heeft [medeverdachte] verklaard dat de dood van haar vader een ongeluk was. Naarmate de verhoren vorderden heeft [medeverdachte] steeds meer openheid van zaken gegeven; zij ontkende echter in eerste instantie haar betrokkenheid bij de dood van haar vader. Verdachte heeft aanvankelijk zich grotendeels beroepen op zijn zwijgrecht of de feiten ontkend. Ook hij heeft pas in een later stadium meer openheid van zaken willen geven. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten deze in het eerdere stadium afgelegde verklaringen veel tegenstrijdigheden en is er voorts door verdachten een aantal aantoonbare onjuistheden verteld. Deze verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank dusdanig inconsequent en tegenstrijdig, dat de rechtbank deze verklaringen ongeloofwaardig acht. [medeverdachte] en verdachte zijn op 12 en 13 november 2007 voor de laatste keer bij de politie verhoord. In tegenstelling tot hun eerdere verklaringen acht de rechtbank deze verklaringen voor wat betreft de feitelijke toedracht zoals die zich in de keuken en de slaapkamer heeft afgespeeld wèl consistent en derhalve betrouwbaar. De verklaringen van de [medeverdachte] en verdachte stemmen op essentiële punten met elkaar overeen. Naar het oordeel van de rechtbank worden door hen afzonderlijk en spontaan opvallende details genoemd. Gelet op de betrouwbaarheid van deze verklaringen zal de rechtbank uitgaan van de juistheid ervan en deze verklaringen bezigen voor het bewijs ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten. Relevante feiten en omstandigheden; feitelijke toedracht. Het overleg tussen verdachte en [medeverdachte] aan de keukentafel. [medeverdachte] heeft op 12 november 2007 verklaard dat zij en verdachte op 15 mei 2007, laat in de avond, aan de keukentafel zaten en aldaar met elkaar hebben gesproken over de levensberoving van [slachtoffer].10 [medeverdachte] heeft over dat overleg verklaard dat zij aan de keukentafel tegen verdachte zei ‘[i]k zou ons pap naar god toe brengen en dan kan hij zijn strijd daar verder gaan’. Kort daarna heeft [medeverdachte] aan verdachte gevraagd ‘zullen we dat doen of niet?’.11 Op 13 november 2007 heeft zij verklaard dat ze aan de keukentafel tegen verdachte heeft gezegd dat die vent echt kapot moest.12 Hiermee werd [slachtoffer] bedoeld. Verdachte heeft op 12 november 2007 verklaard dat hij en [medeverdachte] in de keuken voor het eerst het erover hadden dat zij van [slachtoffer] afwilden. Verdachte heeft voorts verklaard dat [medeverdachte] met het idee kwam dat [slachtoffer] dood moest.13 Verdachte heeft dit op 13 november 2007 herhaald14 en [medeverdachte] heeft dit bevestigd.15 [medeverdachte] heeft hieromtrent voorts nog verklaard dat verdachte aan de keukentafel tegen haar heeft gezegd dat hij misschien wel een idee had hoe ze dat konden doen.16 Beide verdachten overlegden aan de keukentafel dat ze het op een ongeluk17 of zelfmoord18 wilden laten lijken. Op het moment dat [medeverdachte] en verdachte overlegden aan de keukentafel bevond [slachtoffer] zich in zijn slaapkamer.19 Het zich verplaatsen van de keuken naar de slaapkamer van [slachtoffer]. Vervolgens is [medeverdachte] naar de slaapkamer van [slachtoffer] gegaan.20 Daarna kwam verdachte naar de slaapkamer toe en zei tegen [medeverdachte] dat hij de capuchon van een regenjas had afgescheurd. Op het moment dat [medeverdachte] naar de slaapkamer liep zei verdachte ‘hou ‘em daar’ tegen [medeverdachte].21 Verdachte heeft verklaard dat hij alvorens hij naar de slaapkamer van [slachtoffer] liep hij een capuchon heeft gepakt. Hij heeft verklaard dat hij het doel had om [slachtoffer] te laten stikken en dat hij een capuchon pakte omdat deze geen lucht doorlaat.22 Volgens de verklaring van verdachte bevond [medeverdachte] zich op het bed in de slaapkamer van [slachtoffer]. [slachtoffer] bevond zich aan de linkerzijde van het bed.23 Verdachte heeft verklaard dat hij achter [slachtoffer] ging staan en dat [medeverdachte] op dat moment oogcontact met hem maakte.24, 25 De levensberoving van [slachtoffer]. Vervolgens pakte verdachte de capuchon met beide handen vast en sloeg de capuchon van achteren over het hoofd en gezicht van [slachtoffer]. Verdachte trok de capuchon stevig aan ten gevolge waarvan [slachtoffer] naar achteren tussen de benen van verdachte viel. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij op die manier [slachtoffer] wilde laten stikken, zodat [slachtoffer] geen lucht meer kreeg.26 [medeverdachte] heeft hieromtrent verklaard dat op het moment dat verdachte de capuchon over de mond van [slachtoffer] hield, zij een kussen van het bed pakte en dit kussen ongeveer 30 seconden à 1 minuut tegen de mond van [slachtoffer] gedrukt hield.27 Verdachte heeft op 12 november 2007 verklaard dat hij na het loslaten van de capuchon nog een zuigend geluid uit de keel van [slachtoffer] hoorde. Verdachte heeft hierop met zijn rechterhand de keel van [slachtoffer] bij het strottenhoofd nog ongeveer 10 seconden dichtgeknepen.28 Hij heeft deze verklaring op 13 november 2007 herhaald.29 De rechtbank merkt hierbij op dat uit het obductieverslag is gebleken dat de beide grote hoornen van het strottenhoofd en de grote hoorn van het tongbeen links van het slachtoffer waren gebroken30, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank past bij de verklaring van verdachte dat hij de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen; het enkel verstikken door de capuchon had dergelijk letsel niet teweeg kunnen brengen. Op het moment dat [slachtoffer] niets meer deed, heeft verdachte hem op de grond gelegd.31 Beide verdachten hebben verklaard dat zij op dat moment een ‘knoek’ c.q. het knakken van de nek van het slachtoffer hebben gehoord.32 De brandstichting. Vervolgens hebben [medeverdachte] en verdachte het erover gehad om de boel in brand te steken.33 [medeverdachte] heeft verklaard dat zij voorstelde de slaapkamer in brand te steken, teneinde het op een zelfmoord te laten lijken.34 Vervolgens is verdachte naar de badkamer gelopen om after shave te pakken. Deze after shave heeft hij op de televisie in de slaapkamer gesproeid met de bedoeling om deze in brand te steken. [medeverdachte] en verdachte hebben verder gezocht naar brandbare stoffen. In het waslokaal werden drie witte flessen met brandbare stof gevonden.35 Verdachte heeft een fles terpentine gepakt.36 In de schuur werd nog een fles gevonden en [medeverdachte] heeft daar de verfrollen en kwasten gepakt. Zij pakte deze om te doen voorkomen alsof [slachtoffer} bezig was met schilderwerkzaamheden in zijn slaapkamer.37 Nadat beide verdachten de spullen uit de schuur hadden gepakt, zijn zij terug naar de slaapkamer van [slachtoffer] gegaan. Verdachte heeft daar met de flessen gesprenkeld, bij de kast, op de grond bij de televisie, midden in de slaapkamer op de grond, een beetje over het bed, rondom [slachtoffer] en op [slachtoffer]. De flessen brandbare stof, alsmede de verfrollen en verfkwasten werden achtergelaten in de slaapkamer.38 Vervolgens heeft verdachte een raam in de slaapkamer opengezet voor zuurstof.39 [medeverdachte] bevond zich toen in de slaapkamer, maar zij heeft zich na het besprenkelen door verdachte omgedraaid.40 Vervolgens heeft verdachte met een aansteker de televisie, de gordijnen bij het raam achter de televisie, de vloerbedekking in het midden van de slaapkamer, het bed en de vloerbedekking rond [slachtoffer] in brand gestoken.41 Uit het deskundigenrapport van Peschier is gebleken dat in de brandresten terpentine is aangetroffen en (mogelijk) brandspiritus.42 Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte] bewust hebben gehandeld en dat hun daad het gevolg is geweest van voorafgaand overleg en een te voren genomen besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte in het tijdsverloop tussen het besluit en de uitvoering tijd gehad zich te beraden over het besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft kunnen nadenken en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven. Naar vaste jurisprudentie levert dit op een kalm beraad en rustig overleg, zodat er sprake is van voorbedachten rade. Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte hetgeen aan hem onder feit 1 impliciet primair is tenlastegelegd heeft begaan zoals hierna bewezen is verklaard. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3. Alvorens in te gaan op het verweer van de raadsman stelt de rechtbank vast dat het zeker is, dat het slachtoffer ten tijde van het uitbreken van de brand reeds was overleden en dat er aldus sprake was van een lijk.43 Naar het oordeel van de rechtbank strekt artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht ertoe handelingen tegen te gaan, die – voor zover te dezen van belang en toegepast op de voorliggende casus – beogen te verhelen wat de doodsoorzaak is geweest. Het artikel noemt als één van de daarvoor in aanmerking komende handelingen ‘verbranden’. Naar het oordeel van de rechtbank behoeft het verhelen niet op een dusdanige manier te geschieden, dat er nimmer sporen van een lijk terug te vinden zijn. Dit geldt immers ook niet voor andere in genoemd artikel opgesomde handelingen zoals begraven, verbergen en wegvoeren. In het onderhavige geval was het stoffelijk overschot van het slachtoffer ernstig verbrand en in vergaande mate verkoold.44 Naar het oordeel van de rechtbank is er in het onderhavige geval aldus sprake geweest van verbranding in de zin van artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank hetgeen aan verdachte onder feit 3 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen. De bewezenverklaring. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettelijk en overtuigend bewezen is dat verdachte 1. in de periode van 15 mei 2007 tot en met 16 mei 2007 te Oploo, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg - een capuchon van een regenjas gepakt en deze capuchon over het gezicht van deze [slachtoffer] geplaatst en met kracht aangetrokken en deze capuchon gedurende enige tijd op deze wijze vastgehouden en - met kracht met een hand de hals van deze [slachtoffer] dichtgeknepen en - een kussen op het gezicht van deze [slachtoffer] gedrukt tengevolge waarvan deze [slachtoffer] is overleden; 2. in de periode van 15 mei 2007 tot en met 16 mei 2007 te Oploo, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres], immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk, in een slaapkamer van die woning - brandbare vloeistoffen gesprenkeld op en nabij voorwerpen en de vloerbedekking van die slaapkamer en op en nabij het in de slaapkamer gelegen stoffelijk overschot van [slachtoffer] en - een raam van die slaapkamer open gezet en - met behulp van een aansteker de in die slaapkamer aanwezige televisie en gordijnen en vloerbedekking en bed en het stoffelijk overschot van [slachtoffer], in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die (gehele) woning en de daarin aanwezige goederen, te duchten was; 3. in de periode van 15 mei 2007 tot en met 16 mei 2007, te Oploo, tezamen en in vereniging met een ander, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer], heeft verbrand, met het oogmerk om de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers hebben verdachte en zijn mededader in een slaapkamer van de woning aan de [adres], alwaar zich het stoffelijk overschot van [slachtoffer] bevond - brandbare vloeistoffen gesprenkeld op en nabij voorwerpen en de vloerbedekking van die slaapkamer en op en nabij het in de slaapkamer gelegen stoffelijk overschot van [slachtoffer] en - een raam van die slaapkamer open gezet en - met behulp van een aansteker de in die slaapkamer aanwezige televisie en gordijnen en vloerbedekking en bed en het stoffelijk overschot van [slachtoffer], in brand gestoken, ten gevolge waarvan het stoffelijk overschot van deze [slachtoffer] is verbrand. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid. De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake is van psychische overmacht. Er was geen externe drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand hoefde te bieden. Er was wel sprake van omstandigheden die op die drang wijzen. De vader van zijn vriendin had die avond flesjes bier op de computer stuk geslagen en zijn vriendin bij de keel gegrepen. De ingeschakelde hulpverlening had aangegeven niets te kunnen doen. Dat was voor [medeverdachte] een teleurstelling in de lange reeks van teleurstellingen. Verdachte stond daar wel verder van af, maar hij was erg begaan met zijn vriendin en zijn vereenzelviging met [medeverdachte] en zijn volgzaamheid maakten dat haar problematiek de zijne werd. Zijn afhankelijkheid van [medeverdachte] en haar wens haar vader uit de weg te ruimen zullen een grote rol hebben gespeeld bij het doden van de vader, maar dat ging niet zover dat hij een willoos werktuig was. Verdachte is niet dom en zijn geweten is intact. Hij wist dat dit gedrag absoluut ongeoorloofd was. Hij moet zich bewust zijn geweest van het door de arts geadviseerde alternatief om weg te gaan. Van hem kon het redelijkerwijs worden gevergd weerstand te bieden aan de drang. De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn dan ook beide ernstig geschonden. De raadsman heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een hevige gemoedsbeweging, waaruit een drang voortkwam waaraan hij geen weersstand kon bieden. Verdachte had gedurende een jaar een intensieve relatie met [medeverdachte], welke onder invloed van zijn afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en de dominante en manipulatieve houding van [medeverdachte] is ontwikkeld tot een symbiotische relatie tussen hen. De lijdensdruk die [medeverdachte] ervoer door de problemen in het gezin en door de relatie met haar alcoholistische vader, waarvoor zij zorgde maar die haar toch kleineerde, was de zijne geworden. De gevoelens van onmacht en wanhoop van [medeverdachte] op de bewuste avond, toen haar vader fysiek geweld jegens haar gebruikte en de huisarts hen naar het gevoel van verdachten in de kou liet staan, nam verdachte over. Toen [medeverdachte] hem vroeg haar vader te doden ontstond er een acute en onweerstaanbare drang daaraan gevolg te geven. Als hij al de ongeoorloofdheid van zijn handelen heeft kunnen inzien, kon hij niet zijn vrijheid overeenkomstig een dergelijk besef bepalen. Dit levert psychische overmacht op, op grond waarvan verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. De rechtbank is van oordeel dat er in ieder geval sprake was van omstandigheden die een grote drang op [medeverdachte] uitoefenden een eind te maken aan de situatie waarin zij met haar vader leefde. Door omstandigheden was zij alleen overgebleven in de oorspronkelijke woning met haar vader, die steeds meer aan de drank raakte en zich voortdurend misdroeg ten opzichte van haar. Terwijl zij, min of meer in de steek gelaten door de rest van het gezin, naast haar baan voor haar vader bleef zorgen, het huishouden bestierde, financiële en administratieve zaken regelde, stond daar geen dankbaarheid tegenover maar werd zij door haar vader voortdurend uitgescholden en miskend. Haar pogingen om haar vader bij een zorginstantie onder te brengen liepen op niets uit. Ook op de bewuste avond was haar vader verbaal en - voor het eerst - fysiek agressief tegen haar, kon de te hulp geroepen arts weer niets doen en weigerde haar vader zich door haar naar een kliniek te laten brengen. Zij moet ten einde raad zijn geweest. De psychiater heeft bij verdachte een afhankelijke persoonlijkheidstoornis vastgesteld, welke heeft bijgedragen tot een symbiotische relatievorming met [medeverdachte]. Toen [medeverdachte] op de bewuste avond na de escalerende gebeurtenissen ten einde raad was, zal een dergelijk gevoel zich ook van verdachte meester hebben gemaakt. Hij zal geneigd zijn geweest [medeverdachte] te volgen in haar streven een eind te maken aan de situatie waarin zij met haar vader leefde. De rechtbank is echter van oordeel dat die neiging om [medeverdachte] te volgen in haar streven niet noodzakelijkerwijs moest leiden tot het doden van haar vader. Er waren alternatieven voorhanden. De bezoekende arts had hen geadviseerd weg te gaan naar de flat van haar vriend. Zij hadden zich (even) uit de woning kunnen terugtrekken om alles weer tot rust te laten komen. Ten slotte was de vader van [medeverdachte] in een vergaande staat van dronkenschap. Volgens de psychiater45 levert de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis een verminderde tot sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid op. De psycholoog46 spreekt over een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid, mede omdat door zijn psychotische organisatiestructuur het contact met de realiteit enigszins verstoord raakte. Daaruit volgt dat het niet uitgesloten was dat verdachte voor één van de bovengenoemde alternatieven heeft kunnen kiezen. Toch heeft hij dat niet gedaan. Hij wist dat het doden van de vader van zijn vriendin ontoelaatbaar was, immers volgens de psychiater imponeren zijn gewetensfuncties als intact. Ook de psycholoog oordeelt dat verdachte in staat is het gedrag te sturen op basis van een intacte gewetensfunctie. Verdachte heeft tegen de bovengenoemde neiging om [medeverdachte] te volgen in het willen doden van haar vader weerstand kunnen bieden en dat had hij ook moeten doen. Om die reden is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van psychische overmacht. De oplegging van de straf en maatregel. Het standpunt van de officier van justitie (bijlage 2). De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 23 juli 2008 gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 27 januari 2009 gepersisteerd bij haar strafeis. De officier van justitie heeft – kort gezegd – aangevoerd dat de opgestelde maatregelrapportage geen basis biedt voor het opleggen van de maatregel van TBS met voorwaarden, gelet op alle onmogelijkheden, open eindes en onzekerheden hiervan. Het standpunt van de verdediging. De raadsman heeft ter terechtzitting van 23 juli 2008 geconcludeerd dat speciale preventie het voornaamste strafdoel zou moeten zijn gelet op het vrijwel blanco strafblad van verdachte, alsmede diens jonge leeftijd. Een lange gevangenisstraf dient derhalve geen enkel doel. De afhankelijkheid en beïnvloedbaarheid van verdachte maken hem zeer bevattelijk voor de criminogene factoren in de gevangenis. Een zo spoedig mogelijke start van zijn behandeling is zeer gewenst. De verdediging heeft hieromtrent voorts aangevoerd dat verdachte bereidheid heeft getoond een behandeling te ondergaan. Het primaire standpunt van de verdediging is derhalve dat een maatregel strekkende tot behandeling niet noodzakelijk is. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet is geïndiceerd, zoals is gebleken uit de (aanvullende) gedragsrapportages. Beide gedragsdeskundigen hebben aangegeven dat in de TBS-klinieken geen adequate behandelmogelijkheden voorhanden zijn voor de problematiek van verdachte. De verdediging heeft hieromtrent nog nader aangevoerd dat als een terbeschikkingstelling strikt noodzakelijk zou zijn, dan een terbeschikkingstelling met voorwaarden te prefereren is. Beide gedragsdeskundigen hebben geopteerd voor deze vorm van terbeschikkingstelling. De verdediging heeft ten slotte aangevoerd dat verdachte mogelijk ook kan worden behandeld buiten een TBS-kliniek. De verdediging heeft hieromtrent als mogelijke kliniek aangeduid GGZ Westelijk Noord-Brabant te Halsteren. Deze kliniek heeft een Forensisch Psychiatrische Afdeling en kan zowel in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden als in het kader van een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis een behandeling bieden. Naar het standpunt van de verdediging is de wachttijd voor een opname bij genoemde kliniek korter dan bij menige TBS-kliniek. Ter terechtzitting van 27 januari 2009 heeft de raadsman aangevoerd dat het advies van kliniek Groot Batelaar, dat verdachte in het kader van een behandeling binnen het juridische kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden in genoemde kliniek eerst een behandeling dient te ondergaan in het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) voor de duur van tenminste één jaar, door de reclassering zonder meer is overgenomen in haar conclusie en dat aldus door de reclassering te gemakkelijk is voorbijgegaan aan het juridisch kader waarin een en ander zou moeten plaatsvinden. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte zich reeds meer dan één jaar in voorlopige hechtenis bevindt. Ook al zou verdachte – bij een mogelijke veroordeling tot TBS met voorwaarden – direct worden overgeplaatst naar het PSC, dan zou de VI-datum (bij een veroordeling tot de maximale gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren in het kader van genoemde maatregel) rond eind oktober 2009 liggen en aldus al aanbreken, voordat genoemde periode waarin verdachte behandeld dient te worden in het PSC voorbij is. De verdediging heeft gelet op het voorgaande een tweetal mogelijke oplossingen aangedragen, te weten: a) een opname van verdachte in het PSC in het kader van TBS met voorwaarden; beide behandelingen kunnen dan ook in dat kader plaatsvinden; b) schorsing van het onderzoek ter terechtzitting en plaatsing van verdachte in het kader van de voorlopige hechtenis in het PSC; de rechtbank dient in dat geval vonnis te wijzen op het moment dat verdachte geschikt wordt bevonden voor opname in Groot Batelaar. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat verdachte zich niet kan staande houden in het huis van bewaring. De raadsman heeft op basis van de maatregelrapportage geconcludeerd dat verdachte door zijn persoonlijkheidsstoornis in feite detentieongeschikt is. Tot slot heeft de raadsman stilgestaan bij het feit dat er thans op initiatief van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een echtscheidingsprocedure tussen beiden is aangevangen. De overwegingen omtrent de op te leggen straf en maatregel. Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verdachte heeft samen met zijn toenmalige vriendin (en thans nog echtgenote) na daartoe overleg over gehad te hebben de vader van zijn vriendin in de slaapkamer van diens woning om het leven gebracht en vervolgens deze slaapkamer en het zich daar bevindende stoffelijk overschot in brand gestoken, teneinde de doodsoorzaak te verhullen. Verdachte heeft aan het slachtoffer het kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Aan diverse nabestaanden van het slachtoffer is hierdoor onherstelbaar leed aangedaan en aan het slachtoffer is de kans ontnomen zijn leven wederom op de rails te krijgen. Tevens is door verdachte en zijn vriendin door de brandstichting materiële schade veroorzaakt aan de woning. Feiten als de onderhavige dragen ook een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en hebben ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht. De rechtbank overweegt voorts dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel van het algemeen documentatieregister in 2006 eerder is veroordeeld voor een poging tot doodslag. Daarnaast zal de rechtbank voorts rekening houden met het navolgende. Op 16 april 2008 heeft de psycholoog drs. B.Y. van Toorn een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Uit dit rapport komt onder meer naar voren dat er bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en tevens vermijdende trekken. Daarnaast is er sprake van misbruik van alcohol. Ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten waren genoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij betrokkene aanwezig. De neiging tot het aangaan van symbiotische liefdesrelaties, de afhankelijkheid en de vervloeiing met zijn vriendin [medeverdachte] komen allen voort uit de ernstige persoonlijkheidsstoornis. Gezien zijn extreme afhankelijkheid van zijn vriendin is betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde slechts zeer beperkt in staat geweest om gedragsalternatieven te ontwikkelen. Zijn enorme afhankelijkheid van haar heeft een grote rol gespeeld in de zin dat hij haar op extreme en volledige wijze ter wille wilde zijn. Geadviseerd wordt om betrokkene als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Ongetwijfeld zullen de neiging tot vervloeiing, de neiging tot het aangaan van symbiotische liefdesrelaties, de grenzeloosheid waarmee betrokkene zich overgeeft aan anderen en de psychotische persoonlijkheidsopbouw in de toekomst wederom kunnen leiden tot grensoverschrijdend en schadelijk gedrag. De problematiek van betrokkene behoeft zeker behandeling. Het meest geïndiceerd is een intensief, therapeutisch traject waarbij gestart wordt met een substantieel klinisch gedeelte. Later kan hier met een ambulante behandeling op aangesloten worden. Het juridische kader van TBS met dwangverpleging heeft vanuit gedragskundig perspectief niet de voorkeur, omdat de behandeling die betrokkene nodig heeft niet of slechts zeer beperkt geboden worden binnen het TBS-circuit. Het juridische kader van TBS met voorwaarden heeft als voordeel dat het hiermee mogelijk is om betrokkene, met een juridische titel, op te nemen op een gespecialiseerde afdeling voor klinische psychotherapie zoals geboden wordt in het reguliere circuit. Op 9 juli 2008 is er door genoemde gedragsdeskundige een aanvullend rapport uitgebracht naar aanleiding van vragen van de officier van justitie en de verdediging over de mogelijke behandeling van verdachte binnen het juridische kader van TBS met dwangverpleging. Nader onderzoek heeft niet tot een andere conclusie geleid. Op 5 april 2008 heeft de psychiater drs. R.H.P. Schlösser een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Uit dit rapport komt onder meer naar voren dat er bij betrokkene sprake is van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Betrokkene komt naar voren als een angstige, onzekere man ‘met weinig ruggengraat’. Betrokkene krijgt een zeer hechte, haast symbiotische relatie met zijn vriendin [medeverdachte]. Betrokkene stelt zich slaafs op en lijkt zich volledig te gaan richten naar haar wensen. Hier ontleent betrokkene steun en zekerheid aan. Zijn afhankelijkheid van haar, ook voortkomend uit zijn gebrekkige persoonlijkheid, neemt toe. De zwaar aan alcoholverslaafde vader van [medeverdachte] drukt een behoorlijke stempel op haar gemoedstoestand. Zij lijdt onder het gedrag van haar, vrijwel continu dronken vader. Daarnaast voelt zij zich verantwoordelijk voor de zorg van haar vader en de huishouding. In de zeer hechte, symbiotische relatie met [medeverdachte] voelt betrokkene waarschijnlijk haar lijdensdruk sterk. De stoornis is ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig te veronderstellen en draagt sterk bij aan het vormen van een hechte, symbiotische relatie. Met betrekking tot het recidiverisico zijn er vooral historische risicofactoren. Voornamelijk de persoonlijkheid, de justitiële voorgeschiedenis, problemen in de jeugd, het arbeidsverleden en alcoholgebruik wegen mee en duiden op een verhoogd recidiverisico. Gekeken naar klinische en toekomstige situatieve risico-indicatoren zijn deze maar beperkt aanwezig. Toch is de persoonlijkheidsstoornis van zodanige ernst dat betrokkene in de toekomst opnieuw tot een geweldsdelict kan komen als de afhankelijkheid van anderen, de beïnvloedbaarheid en de gestoorde omgang met angst en boosheidsgevoelens in dezelfde mate blijven bestaan. Geadviseerd wordt betrokkene als verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Er is lijdensdruk en verdachte wil zelf alles doen om herhaling van problemen in de toekomst te voorkomen. Dit biedt dus ook mogelijkheden voor behandeling. De behandeling moet zich richten op ‘het versterken van de ruggengraat’ van verdachte en het adequaat leren omgaan met gevoelens en emoties. De behandeling start klinisch en kan gaande het traject een meer ambulant karakter krijgen. Dit zou kunnen binnen een TBS met dwangverpleging. Rapporteur denkt echter qua behandeling aan een specifieke behandeling die niet in een TBS-kliniek voorhanden is, zodat als de rechtbank ruimte ziet voor een TBS met voorwaarden, een opname in bijvoorbeeld ‘De Viersprong’ in Halsteren sterk de voorkeur heeft. Daar bestaat de mogelijkheid tot langdurige klinische behandeling in groepsverband waar betrokkene intensief aan bovengenoemde doelen zou kunnen werken. Een dergelijke setting past qua problematiek beter, zodat de aansluiting van betrokkene met medepatiënten beter is en een groter behandelperspectief ontstaat. Betrokkene is zelf ook coöperatief met betrekking tot een dergelijke behandeling. Op 7 juli 2008 is er door genoemde gedragsdeskundige een aanvullend rapport uitgebracht naar aanleiding van vragen van de officier van justitie en de verdediging over de mogelijke behandeling van verdachte binnen het juridische kader van TBS met dwangverpleging. Nader onderzoek heeft niet tot een andere conclusie geleid. Bij tussenvonnis van 6 augustus 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, teneinde zich nader te doen voorlichten omtrent de mogelijkheid van behandeling van verdachte binnen het juridische kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, alsmede de wijze waarop deze voorwaarden zouden kunnen worden ingevuld. Op 15 januari 2009 heeft verdachte een intakegesprek gehad bij Forensische GGZ Groot Batelaar te Lunteren. Op 26 januari 2009 hebben S.A. Geerts, psycholoog, en mw. F. van der Velden, psychiater hieromtrent een rapportage opgesteld. Uit deze rapportage komt naar voren dat de scheefgroei van het functioneren in het contact van verdachte met anderen en de emotieloosheid alleen gezien kunnen worden tegen de achtergrond van doorlaatbare ego-grenzen, een zeer zwakke identiteit, een ontvankelijkheid voor betrekkingsideeën, paranoïde ideeën, visuele hallucinaties en dissociatieve ervaringen. Onder grote spanningen is zelfs een fullblown psychotische decompensatie bij verdachte niet ondenkbaar. Hieruit kan worden afgeleid dat de cluster C persoonlijkheidsproblematiek een borderline karakter kan aannemen. Een ongecompliceerde behandeling die enkel gericht is op het bevorderen van een assertieve opstelling naar anderen toe, zal deze complexe persoonlijkheidsproblematiek onaangetast laten. De ingesleten patronen bij verdachte kunnen niet in een paar maanden in een poliklinische behandeling rechtgetrokken worden. Gedurende het intakegesprek zien de gedragsdeskundigen verdachte soms wat wereldvreemd uit de hoek komen. Verdachte lijkt weinig gevoel te hebben voor wat in sociaal opzicht passend is. Ondergetekende Geerts twijfelt of deze persoonlijkheidsproblematiek wel of niet gecompliceerd wordt door een pervasieve ontwikkelingsstoornis. De mate waarin er sprake is van een pervasieve ontwikkelingsstoornis zal uiteraard van invloed zijn op de behandeling. Voorgesteld wordt een behandeling die al in detentie kan starten. Een jarenlange gevangenisstraf zal verdachte doen verharden. Om dit proces te doorkruisen is een opname in de observatie- en behandel-afdeling van het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) te Scheveningen aan te bevelen. Het PSC heeft de expertise in huis om identiteitszwakke personen te behandelen. Pas hierna kan verdachte in een open, minder gestructureerde kliniek verder aan zijn problemen werken. Het lijkt ondergetekenden maatschappelijk onverantwoord om verdachte thans al in Groot Batelaar op te nemen. Op 20 januari 2009 is door de Reclassering Nederland (rapporteur: mevr. N.A.C.M. van de Kerkhof) een maatregelrapportage opgesteld. Uit deze rapportage is naar voren gekomen dat verdachte en de behandelaars van Groot Batelaar op termijn mogelijkheden zien om aan te vangen met behandeling van verdachte in het kader van TBS met voorwaarden. Genoemde behandelaars adviseren om betrokkene voorafgaand aan de behandeling in Groot Batelaar voor de periode van minimaal één jaar op te laten nemen in het PSC van P.I. Haaglanden. Dit zou tijdens de detentie kunnen plaatsvinden. De reclassering is van mening dat er voldoende basis is om de maatregel van TBS met voorwaarden te laten starten wanneer betrokkene een behandeling in het PSC heeft ondergaan. Voorts zijn in deze rapportage voorwaarden opgesteld waaraan verdachte zich binnen het kader van genoemde maatregel dient te houden. De rechtbank zal gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van de hiervoor bewezenverklaarde feiten een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De door verdachte begane feiten 1 en 2 betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld. De veiligheid van anderen, dan wel de veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel. Voorts betreffen feiten 1 en 2 misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is welke modaliteit van de terbeschikkingstelling het meest passend en geboden is, teneinde het resocialisatietraject van verdachte zo adequaat mogelijk te laten verlopen en aldus de kans op recidive zo veel mogelijk te verkleinen. Uit de hiervoor genoemde gedragskundige rapportages is onder meer gebleken dat het juridische kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet geïndiceerd is, omdat behandeling van de problematiek van verdachte niet of slechts zeer beperkt geboden wordt binnen het TBS-circuit. Het risico bij een dwangverpleging is dan dat over een aantal jaren geconcludeerd moet worden dat de behandeling geen resultaat geboden heeft en dan loopt verdachte het risico op plaatsing op een long-stay afdeling, terwijl er naar het standpunt van de gedragsdeskundigen wel degelijk sprake is van mogelijke resocialisatie. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is het juridische kader van een terbeschikking-stelling met voorwaarden de enige geschikte afdoeningsmodaliteit. Gelet op de inhoud van genoemde maatregelrapportage van de reclassering en rapportage van Forensische GGZ Groot Batelaar verdient het naar het oordeel van de rechtbank de voorkeur dat verdachte voorafgaand aan zijn behandeling binnen Groot Batelaar wordt opgenomen in het Penitentiair Selectie Centrum van de P.I. Haaglanden te Scheveningen. Ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zal de rechtbank aan de terbeschikkingstelling van verdachte voorwaarden betreffende het gedrag van verdachte verbinden. Deze voorwaarden zijn door de reclassering opgesteld in samenspraak met de behandelaars van Groot Batelaar en zullen in het dictum nader worden omschreven. Ter terechtzitting van 27 januari 2009 heeft verdachte zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden. De rechtbank dient vervolgens te bezien welke vrijheidsstraf zij in deze zaak passend acht. Op het bewezenverklaarde kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan door het opleggen van een gevangenisstraf van een zeer aanzienlijke duur. Gelet op het bepaalde in artikel 38, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is het echter niet mogelijk, hoezeer de rechtbank ook een hogere gevangenisstraf geboden acht, een hogere gevangenisstraf op te leggen dan gevangenisstraf van drie jaren. Naar het oordeel van de rechtbank is uit geen enkele van de hierboven aangehaalde rapportages dan wel uit de houding van verdachte gebleken dat verdachte detentieongeschikt is. Op 1 juli 2008 is de Wet van 6 december 2007 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstelling in werking getreden (Wet voorwaardelijke invrijheidstelling). Deze wet is volgens het overgangsrecht van toepassing op alle vanaf 1 juli 2008 uitgesproken vonnissen en arresten. In het nieuwe artikel 15, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet van toepassing indien de rechter een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf heeft opgelegd. Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren eigenlijk niet in verhouding staan tot de bewezenverklaarde strafbare feiten gelet op de aard en ernst van die feiten. Bovendien hebben de deskundigen geadviseerd dat verdachte voorafgaand aan zijn behandeling bij Groot Batelaar voor de periode van minimaal één jaar opgenomen dient te worden in het PSC te Scheveningen. Teneinde te bewerkstelligen dat verdachte de maximale duur van de hierna op te leggen drie jaren gevangenisstraf zal ondergaan kiest de rechtbank gelet op het voorgaande er welbewust voor een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf niet ten uitvoer te leggen, teneinde de mogelijkheid van een voorwaardelijke invrijheidstelling weg te nemen. De rechtbank zal derhalve bepalen dat een gedeelte van de gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd. De rechtbank zal dit deel vaststellen op één dag gevangenisstraf. Deze strafoplegging is mede gerechtvaardigd met het oog op het thans in de Tweede Kamer aanhangig gemaakte Voorstel tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, waarin onder meer is voorgesteld de termijn van de maximale vrijheidsstraf in het kader van genoemde maatregel te verruimen van drie naar vijf jaren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 823). De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]. [benadeelde partij] heeft een schriftelijke civiele vordering ingediend terzake van de erfenis (na beneficiaire aanvaarding) na verkoop van het huis aan de [adres] te Oploo. De benadeelde partij heeft verzuimd een bedrag in te vullen met betrekking tot genoemde schadepost. Ter terechtzitting van 23 juli 2008 heeft de benadeelde partij zijn civiele vordering nader toegelicht en heeft voorts mondeling gevorderd een bedrag ter hoogte van € 20.000,- voor materiële schade. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting het laatstgenoemde bedrag niet nader onderbouwd. De officier van justitie en de raadsman hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij, nu de vordering niet is onderbouwd met stukken en derhalve niet eenvoudig van aard is. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, aangezien deze niet is onderbouwd en reeds om die reden niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]. [benadeelde partij 2] heeft een civiele vordering ingediend ter hoogte van € 653.600,-, bestaande uit € 650.000,- voor de woning gelegen aan de [adres] te Oploo en € 3.600,- voor de huur van diens eigen woning. De officier van justitie en de raadsman hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij, nu de vordering niet is onderbouwd met stukken en derhalve niet eenvoudig van aard is. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, aangezien deze niet is onderbouwd en reeds om die reden niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op artikelen 10, 27, 37a, 38, 38a, 47, 57, 151, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. DE UITSPRAAK De rechtbank : verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven; verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: T.a.v. feit 1: medeplegen van moord T.a.v. feit 2: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is T.a.v. feit 3: medeplegen van een lijk verbranden, met het oogmerk om de oorzaak van het overlijden te verhelen De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel. T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3: Gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 1 dag voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. T.a.v. feit 1, feit 2: Terbeschikkingstelling met voorwaarden en stelt als voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde: - betrokkene zal zich niet schuldig maken aan enig delictgedrag. Wanneer er sprake is van een door betrokkene gepleegd strafbaar feit, zal de officier van justitie hier terstond van in kennis worden gesteld; - betrokkene zorgt ervoor dat hij op het moment dat de gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd een ziektekostenverzekering heeft; - betrokkene zal een recente pasfoto aan de reclassering overhandigen, welke gebruikt kan worden voor opsporingsdoeleinden in het geval dat hij zich onttrekt aan de voorwaarden; - betrokkene werkt mee aan het invullen van de zgn. KLPD-lijst, die gebruikt kan worden voor opsporingsdoeleinden in het geval dat hij zich onttrekt aan de voorwaarden; - betrokkene zal zich niet onttrekken aan de voorwaarden. Het onttrekken aan één van de voorwaarden wordt als een risicovolle situatie aangemerkt en wordt gemeld door de reclassering aan het Landelijk Meldpunt Ongeoorloofd Afwezig TBS-gestelden; - betrokkene werkt mee aan behandeling bij het Penitentiair Selectie Centrum van P.I. Haaglanden (indien betrokkene daar kan worden geplaatst) zolang behandelaars daar dat noodzakelijk achten en houdt zich aan de afspraken die hem door behandelaar(s) of begeleiders gesteld worden. De reclassering mag te allen tijde overleg voeren met behandelaars en vice versa; - na afloop van zijn detentie kan betrokkene starten met de behandeling op Groot Batelaar in Lunteren. Betrokkene houdt zich tijdens deze behandeling aan de afspraken die hem door behandelaar(s) of begeleiders gesteld worden. De reclassering mag te allen tijde overleg voeren met zijn behandelaars en vice versa; - betrokkene verandert niet van woonadres zonder uitdrukkelijke toestemming van de reclassering; - betrokkene heeft een open gesprekshouding, hij bespreekt de problemen die hij ervaart en geeft aan welke zaken niet goed verlopen. De frequentie van de gesprekken wordt bepaald door de reclassering en betrokkene neemt aan deze gesprekken deel; - betrokkene geeft openheid over zijn relaties met zijn familie en (ex-)echtgenote. De reclassering mag te allen tijde overleg voeren met zijn familie en (ex-)echtgenote; - betrokkene drinkt geen alcohol en gebruikt geen drugs tijdens de TBS met voorwaardenmaatregel. Op indicatie kan betrokkene hierop gecontroleerd worden en werkt hij aan deze controles mee; - betrokkene zal tijdens het toezicht in het kader van TBS met voorwaarden openheid van zaken aan de reclassering moeten geven over zijn financiën. T.a.v. feit 1, feit 2: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij] in haar vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil. T.a.v. feit 1, feit 2: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in haar vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil. Dit vonnis is gewezen door: mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mr. J.J.H. Bruggink en mr. I.M. Nusselder, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier en is uitgesproken op 10 februari 2009. 1 Zie proces verbaal van bevindingen, p.v. blz. 348-352. 2 Samengevat opgenomen in het loop-proces-verbaal, blz. 94 en 96. 3 Zie verklaring [medeverdachte] d.d. 16 mei 2007, p.v. blz. 141-144 en verklaring verdachte d.d. 16 mei 2007, p.v. blz. 147-149. 4 Zie loop-proces-verbaal blz. 7 en 8. 5 Zie bijlage IV.2 van het proces-verbaal technisch sporenonderzoek. 6 [slachtoffer] was een roker en voor een roker is dit niet een bijzonder percentage (zie proces-verbaal technisch sporenonderzoek, bijl. IV, blz. 1). 7 Cyanide komt vrij bij de verbranding van kunststoffen. Het bed van [slachtoffer] had vermoedelijk een kunststof matras (loop-proces-verbaal blz. 6, alsmede proces-verbaal technisch sporenonderzoek bijl. I.5, blz 5 en bijl. IV, blz 1). 8 Zie verklaringen van beiden d.d. 12 en 13 november 2007. 9 Zie ook de verklaringen van die arts ([huisarts]) en haar chauffeur ([huisartschauffeur]), p.v. blz. 176-179 en 186-188, alsmede hun ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaringen. 10 Zie verklaring [medeverdachte] d.d. 12 november 2007, p.v. blz. 701; verbatimverslag, blz. 172. 11 Zie verklaring [medeverdachte] d.d. 12 november 2007, p.v. blz. 701. 12 Zie verklaring [medeverdachte] d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 707. 13 Zie verklaring verdachte d.d. 12 november 2007, p.v. blz. 872. 14 Zie verklaring verdachte d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 880. 15 Zie verbatimverslag, blz. 171. 16 Zie verklaring [medeverdachte] d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 707. 17 Zie verklaring [medeverdachte] d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 707. 18 Zie verklaring [medeverdachte] d.d. 12 november 2007, p.v. blz. 687. 19 Zie verbatimverslag, blz. 171. 20 Zie verklaring [medeverdachte] d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 707. 21 Zie verklaring verdachte d.d. 12 november 2007, p.v. blz. 873. 22 Zie verklaring verdachte d.d. 12 november 2007, blz. 873 en 874. 23 Zie verklaring verdachte d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 881. 24 Zie verklaring verdachte d.d. 12 november 2007, p.v. blz. 858. 25 Zie verklaring verdachte d.d. 12 november 2007, p.v. blz. 873. 26 Zie verklaring van verdachte d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 881. 27 Zie verklaring [medeverdachte] d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 708; verbatimverslag, blz. 171. 28 Zie verklaring verdachte d.d. 12 november 2007, p.v. blz. 861. 29 Zie verklaring verdachte d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 881. 30 Zie obductieverslag, blz. 7. 31 Zie verklaring verdachte d.d. 13 november 2007, blz. 882. 32 Zie verklaring [medeverdachte] d.d. 12 november 2007, p.v. blz. 697 en verklaring verdachte d.d. 12 november 2007, p.v. blz. 861. 33 Zie verklaring verdachte d.d. 12 november 2007, p.v. blz. 861. 34 Zie verklaring [medeverdachte] d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 708. 35 Zie verklaring verdachte d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 882. 36 Zie verklaring [medeverdachte] d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 709. 37 Zie verklaring verdachte d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 882. 38 Zie verklaring verdachte d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 882. 39 Zie verklaring verdachte d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 883. 40 Zie verklaring [medeverdachte] d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 709. 41 Zie verklaring verdachte d.d. 13 november 2007, p.v. blz. 883. 42 Peschier, blz. 8. 43 Zie obductieverslag, blz. 7. 44 Zie obductieverslag, blz. 3. 45 Zie psychiatrische rapportage pro justitia, opgemaakt en ondertekend d.d. 5 april 2008 door drs. R.H.P. Schlösser, psychiater, blz. 14. 46 Zie psychologische rapportage pro justitia, opgemaakt en ondertekend d.d. 16 april 2008 door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, blz. 19. ?? ?? 21 Parketnummer: 01/849349-07 [verdachte]