Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2582

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-02-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/510 AOW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Korting AOW-uitkering van 10% op de grond dat de echtgenote van betrokkene voor 29 januari 1962 niet verzekerd was op grond van de AOW. Ook is niet gebleken dat betrokkenes echtgenote al vanaf 1960 in Nederland werkzaamheden heeft verricht.


Uitspraak

07/510 AOW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 18 december 2006, 06/397 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb). Datum uitspraak: 21 januari 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld en vervolgens nadere stukken ingediend. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2008. Appellant is daarbij - met kennisgeving - niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant heeft op 5 oktober 2005 bij de Svb een aanvraag ingediend, strekkende tot toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij besluit van 8 november 2005 heeft de Svb aan appellant met ingang van maart 2006 een voorschot op zijn AOW-pensioen en een voorschot op zijn AOW-toeslag toegekend. 1.2. Bij besluit van 6 februari 2006 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 november 2005 deels gegrond verklaard en aan appellant met ingang van maart 2006 het maximale AOW-pensioen voor een gehuwde toegekend. Tevens is aan hem met ingang van maart 2006 het recht op een voorschot ter hoogte van 90% van de maximale toeslag op het AOW-pensioen toegekend, omdat nog onduidelijk was of zijn echtgenote van 1 januari 1957 tot 29 januari 1962 al dan niet ingezetene van Nederland is geweest. 1.3. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Hangende het beroep heeft de Svb bij besluit van 15 augustus 2006 aan appellant met ingang van maart 2006 een toeslag met een korting van 10% toegekend. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat in de gedingstukken geen bewijs is aangetroffen dat de echtgenote van appellant al vóór 29 januari 1962 in Nederland woonachtig was. 3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en aangegeven dat hij recht heeft op een volledige toeslag, dan wel een toeslag met een korting van minder dan 10%, omdat het voor hem onmogelijk is na zo lange tijd nog bewijs te leveren van het feit dat zijn echtgenote al vanaf 1960 ingezetene van Nederland was. 4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.2. Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht aan appellant een toeslag op zijn AOW-uitkering heeft toegekend met een korting van 10% op de grond dat de echtgenote van appellant voor 29 januari 1962 niet verzekerd was op grond van de AOW. Met de rechtbank stelt de Raad vast dat niet gebleken is dat de echtgenote van appellant in de periode voor 29 januari 1962 ingezetene van Nederland was. Uit de opgave van de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters blijkt dat de echtgenote van appellant tot en met 30 januari 1962 nog als woonachtig in Duitsland stond geregistreerd en uit de basisadministratie van de gemeente Heerlen blijkt dat zij zich op 31 januari 1962 in Nederland heeft gevestigd. De in hoger beroep overgelegde stukken hebben de Raad niet kunnen overtuigen dat de echtgenote van appellant zich al in 1960 in Nederland heeft gevestigd nu deze stukken slechts betrekking hebben op scholing en verblijf in Duitsland in de periode van 28 januari 1957 tot eind januari 1962. Tevens overweegt de Raad dat uit de stukken niet is gebleken dat appellants echtgenote al vanaf 1960 in Nederland werkzaamheden heeft verricht. 4.3. Het voorgaande leidt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009. (get.) H.J. de Mooij. (get.) W. Altenaar. IJ