Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2640

Datum uitspraak2009-01-22
Datum gepubliceerd2009-02-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-000938-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

OM appel. Reikwijdte artikel 6, vierde lid, Politiewet 1993.


Uitspraak

arrestnummer: parketnummer: 23-000938-07 datum uitspraak: 22 januari 2009 TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman) ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem van 16 januari 2007 in de strafzaak onder parketnummer 15-806809-06 van het openbaar ministerie tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] in 1976, volgens opgave van de raadsman wonende op het adres: [adres en woonplaats] Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 januari 2007 en op de terechtzitting in hoger beroep van 8 januari 2009. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet in elk onderdeel verenigt. Vordering van het openbaar ministerie Op 16 januari 2007 heeft de kantonrechter in de rechtbank Haarlem de verdachte vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde. Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van EUR 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 5 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Vrijspraak Uit het zich bij de stukken bevindende op 17 december 2007 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van [verbalisant], wachtmeester 1e klasse der Koninklijke Marechaussee, district Schiphol, brigade Politie en Beveiliging blijkt het volgende. [Verbalisant] reed op 1 september 2006 rond 01.00 uur op de luchthaven Schiphol te Schiphol belast met de basispolitiezorg op de luchthaven Schiphol. Tijdens het rijden heeft hij de Schipholtunnel van de Rijksweg A 4 meegenomen. Na het controleren van de Schipholtunnel aldaar, komende uit de richting Schiphol en rijdende op de Rijksweg A 4 in de richting van Amsterdam was hij voornemens om via de kortste weg om te keren om weer door de Schipholtunnel te rijden, nu rijdende in de richting Schiphol. [Verbalisant] reed daartoe op de Rijksweg A 9, knooppunt Badhoevedorp. Bij het keren werd hij op de zogenaamde klaverbladkruising van de A 4 en A 9 te Badhoevedorp, rijdende op de A 9, gepasseerd door de verdachte die met een zeer hoge snelheid en gaande in de richting van Haarlem, een motorrijtuig bestuurde. [Verbalisant] is direct achter de verdachte aangereden en heeft onderwijl een snelheidsmeting verricht, waaruit, zoals uit zijn op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 22 september 2006 blijkt, een snelheid van 170 km/uur werd gemeten, terwijl ter plaatse 100 km/uur was toegestaan. De verdachte is door [verbalisant] staande gehouden en geverbaliseerd. [Verbalisant] heeft voorts gerelateerd dat hij met het oog op een doelmatige opsporing geen contact heeft opgenomen met het Korps landelijke politiediensten daar hij uit eerder opgedane ervaringen wist dat dit korps vaak een surveillancevoertuig heeft rondrijden voor de regio en een geschatte aanrijtijd heeft van 30 minuten. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat [verbalisant] zich weliswaar op het moment van het constateren van de door de verdachte gepleegde overtreding niet binnen het gebied bevond waarbinnen hij bevoegd was als opsporingsambtenaar op te treden doch dat een redelijke wetsuitleg er in het onderhavige geval toe leidt dat hij ook buiten genoemd gebied zijn politietaken kon uitoefenen, nu hij zich noodgedwongen iets buiten dat bevoegdheidsgebied bevond en alweer bezig was in dat gebied terug te keren, waarbij overdracht aan het Korps landelijke politiediensten een onredelijke vertraging met zich zou brengen. Om die reden, aldus de advocaat-generaal, was [verbalisant] nog steeds bezig met de hem toevertrouwde politietaak en was hij bevoegd de verdachte staande te houden en te verbaliseren, zodat het door hem daarvan opgemaakte proces-verbaal voor het bewijs van het de verdachte tenlastegelegde kan worden gebruikt. Het hof overweegt hieromtrent alsvolgt. Gelet op het Aanwijzingsbesluit Schiphol staat vast dat bedoelde klaverbladkruising zich buiten het bevoegdheidsgebied van de verbalisant bevond. Ingevolge artikel 159, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 zijn met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, belast (voor zover hier van belang) de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen. Tot die personen behoren de bij laatstgenoemd artikel sub c. bedoelde officieren en onderofficieren van de Koninklijke Marechaussee, mits zulks door de Minister van Justitie in overeenstemming met de Minister van Defensie is bepaald. In artikel 1 van de Aanwijzingsbeschikking opsporingsambtenaren Koninklijke Marechaussee is bepaald dat (voor zover hier van belang) de officieren en onderofficieren van de Koninklijke Marechaussee met de opsporing van strafbare feiten zijn belast in alle gevallen waarin zij werkzaam zijn in de uitoefening van de taken die hun zijn opgedragen bij artikel 6 van de Politiewet 1993. In zoverre kwam aan [verbalisant], die de rang van wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee had, in beginsel algemene opsporingsbevoegdheid toe. Ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Politiewet 1993 wordt deze opsporingsbevoegdheid van een militair van de Koninklijke Marechaussee echter beperkt tot die gevallen waarin hij bij de uitoefening van zijn politietaken stuit op strafbare feiten. [Verbalisant] gaf op 19 september 2006 uitvoering aan de op grond van artikel 6, eerste lid aanhef en onder c, van de Politiewet 1993 aan de Koninklijke Marechaussee opgedragen politietaak op de Luchthaven Schiphol. Het hof is van oordeel dat – niettegenstaande het feit dat [verbalisant] in beginsel bevoegd was op te treden als opsporingsambtenaar – hij daar in het onderhavige geval jegens de verdachte niet toe bevoegd was, nu hij zich bij het staande houden en verbaliseren van de verdachte – van wie gesteld noch gebleken is dat hij militair was – buiten het gebied van het luchtvaartterrein van de Luchthaven Schiphol bevond, terwijl gesteld noch gebleken is dat aan [verbalisant] een andere politietaak was opgedragen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat – gelet op de wetsgeschiedenis – de strekking van genoemde regelingen is, dat aan de Koninklijke Marechaussee de uitvoering van politietaken is opgedragen ten behoeve van de Nederlandse en andere strijdkrachten, op welke hoofdtaken in de regelingen slechts nauw omschreven uitzonderingen worden gemaakt. Van een dergelijke uitzondering is hier niet gebleken, terwijl de door de advocaat-generaal bepleite extensieve wetsuitleg geen steun vindt in het recht. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verbalisant na het constateren van de door de verdachte gepleegde overtreding een ter plaatse bevoegde opsporingsdienst, zoals het Korps landelijke politiediensten had moeten waarschuwen en de opsporing aan medewerkers van die dienst had moeten overlaten en dat hij door de verdachte niettemin staande te houden en te verbaliseren zijn bevoegdheden heeft overschreden. Dit brengt mee dat de door [verbalisant] in deze zaak opgemaakte processen-verbaal niet als processen-verbaal als bedoeld in artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering tot bewijs kunnen dienen. Nu verder steunbewijs ontbreekt, dient de verdachte van het hem tenlastegelegde te worden vrijgesproken. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. A. Krikke en mr. E. Mijnsberge in tegenwoordigheid van mr. W. van Vliet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 januari 2009.