Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2655

Datum uitspraak2009-02-05
Datum gepubliceerd2009-02-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/440193-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

feitelijke aanranding; schennis eerbaarheid; strafmaatmotivering; ISD


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.440193-08 Uitspraak: 5 februari 2009 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] geboren op [geboortejaar] wonende te [adres] thans in voorarrest verblijvende [xxx] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Ph.J.N. Aarnoudse, advocaat te Deventer. De officier van justitie, mr. L. Goffin, heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde, rekening houdende met het ad informandum gevoegde feit, voor de duur van twee jaren in een inrichting voor stelselmatige daders wordt geplaatst. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging zoals ter terechtzitting d.d. 8 januari 2009 gewijzigd) BEWIJS De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: 1. hij op 19 september 2008 in de gemeente Deventer, door feitelijkhede[naam]] geboren [geboortejaar] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen door achter die [naam] te gaan staan en vervolgens zijn lichaam tegen het lichaam van die [naam] aan te drukken of te duwen en die [naam] in de billen te knijpen, waarbij hij tegen die [naam] heeft gezegd: "Ik vind jou een lekker ding"; 2. hij in de periode van 01 augustus 2008 tot 19 september 2008 te Colmschate, gemeente Deventer zich meermalen opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Stationsweg, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden en met één van zijn handen aan/bij zijn geslachtsdeel heeft gezeten en daarbij heeft geroepen " Hallo lekkere kutjes" en/of “dikke lul heb ik hè”; Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het onder 1 bewezene levert op: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, strafbaar gesteld bij artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 2 bewezene levert op: schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding en schennis van de eerbaarheid. Met de aanranding heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een 13-jarig meisje. De slachtoffers van de schennis van de eerbaarheid waren ook jonge meisjes. Dergelijk gedrag is zeer kwalijk en kan tot gevolg hebben dat de slachtoffers zich niet langer ongedwongen en vrij op straat kunnen bewegen. Daarbij heeft de verdachte zich, naast de bewezenverklaarde feiten, ook schuldig gemaakt aan het nuttigen van alcoholhoudende drank op de openbare weg, zoals valt af te leiden uit het ter kennisneming van de rechtbank bij de stukken gevoegde dossier met parketnummer 07.540600-08 en zoals ook door de verdachte tegenover de politie is erkend. Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 12 januari 2009 blijkt dat verdachte bijzonder vaak is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder ook veroordelingen voor zedendelicten. In de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane zedendelicten in de perioden van 1 augustus tot 19 september 2008 is verdachte tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld en het bewezenverklaarde is begaan na de gehele tenuitvoerlegging van deze straffen. De rechtbank heeft kennis genomen van het door psychiater I. Hazemeijer op 30 november 2008 opgemaakt Pro Justitia rapport omtrent de persoon van de verdachte. Daarin staat, onder meer, het volgende beschreven. Verdachte is een alleenstaande man die al jaren geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. De psychiater heeft hem leren kennen als een sociaal angstige, enigszins vermijdende man met een enigszins beperkt ontwikkeld geweten, die alcohol op zo’n manier is gaan gebruiken om zijn angsten en problemen hanteerbaar te houden dat hij inmiddels ruim 10 jaar afhankelijk is van alcohol. Verdachte leed op het moment van het ten laste gelegde aan een ziekelijke stoornis in de zin van een niet anderszins omschreven angststoornis en alcoholafhankelijkheid. De feiten kunnen verdachte in enigszins verminderde mate worden toegerekend. De meest aangewezen weg om de aanzienlijke recidivekans te verminderen is de verdachte te laten behandelen voor zijn angststoornis. Dit is alleen mogelijk als verdachte niet onder invloed van alcohol verkeert. Om dat te bewerkstelligen adviseert de psychiater behandeling in een verslavingskliniek. Omdat bij verdachte de motivatie gering en de recidivekans aanzienlijk is en de behandeling van lange duur zal zijn, lijkt het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna ook te noemen: ISD-maatregel) de beste optie volgens de psychiater. Op 23 december 2008 heeft [naam], reclasseringswerker bij het Leger des Heils, unit Zwolle, een voorlichtingsrapport uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte. In dit rapport staat onder meer beschreven dat verdachte geen verandering in zijn leven wil aanbrengen en dat een gedwongen behandeling als bijzondere voorwaarde bij een reclasseringstoezicht geen kans van slagen zal hebben. De reclassering sluit zich aan bij het advies van de psychiater om verdachte gedwongen klinisch te laten behandelen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de ISD-maatregel aan verdachte wordt opgelegd. Gelet op het grote aantal misdrijven waarvoor verdachte is veroordeeld en gelet op de huidige houding van verdachte ten opzichte van de hulpverlening is de rechtbank van oordeel dat niet valt te verwachten dat verdachte stopt met het plegen van strafbare feiten, zodat de veiligheid van personen en goederen eist dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de maatregel van plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders van groot belang is, zowel voor de maatschappij als voor verdachte zelf, nu de maatregel er mede toe strekt een bijdrage te leveren aan beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte. Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij is het van groot belang dat er voldoende tijd wordt genomen om de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. De rechtbank zal de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel teneinde te waarborgen dat verdachte aan het gehele traject gedurende een periode van twee jaar kan deelnemen. De raadsman heeft bepleit dat oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de periode van twee jaar in de onderhavige zaak disproportioneel en derhalve niet geïndiceerd is. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende. Artikel 38m, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht formuleert de doelstellingen van de ISD-maatregel als beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive. De grondslag van de ISD kan worden omschreven als het terugdringen van de ongewenste situatie van overlast. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van verdachte alleen met oplegging van de ISD-maatregel voor de maximale termijn deze doelstellingen kunnen worden bereikt. Vanwege het ontbreken van een concreet hulpverleningstraject en vanwege de duur van de maatregel zal de rechtbank bepalen dat na zes maanden een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht plaatsvindt om de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te beoordelen. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank legt op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar. De rechtbank bepaalt daarbij dat uiterlijk zes maanden na aanvang van de maatregel een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen vóór dat tijdstip de rechtbank bericht zal doen toekomen als bedoeld in artikel 38s, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Aldus gewezen door mr. A.J. Louter, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en E.M. de Veij Mestdagh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2009.