
Jurisprudentie
BH2756
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2009-02-13
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.011.687.01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-02-13
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.011.687.01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Partneralimentatie, nieuw geval: verlenging na 12 jaar; niet solliciteren door onderhoudsgerechtigde is zodanig verwijtbaar dat dit - behoudens zeer bijzondere omstandigheden - moet leiden tot afwijzing van het verzoek om de alimentatieverplichting te verlengen. Arbeidsongeschiktheid is in dit geval zo een zeer bijzondere omstandigheid.
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 17 december 2008
Zaaknummer : 105.011.687/01
Rekestnummer : 1120-R-07
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-1944
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.S. Ebels,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.H. de Milliano-Machielse.
HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst naar de beschikking van 16 juli 2008. Daarbij zijn partijen in de gelegenheid gesteld hun volledige financiële gegevens te verstrekken. Ter uitvoering daarvan heeft de man bij brief van 13 augustus 2008 stukken in het geding gebracht, waarop de vrouw bij brief van 26 september 2008 inhoudelijk heeft gereageerd.
DE VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
Beoordelingscriteria mogelijke verlenging
1. De vrouw stelt in haar eerste grief: Ten onrechte overweegt de rechtbank (in de beschikking van 6 december 2006) dat voor de beantwoording van de vraag of de beëindiging van een twaalf jaar geduurd hebbende alimentatieplicht, in zodanige mate ingrijpend is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de alimentatiegerechtigde kan worden gevergd, alle omstandigheden, ook die aan de zijde van de alimentatieplichtige in aanmerking moeten worden genomen.
Zij stelt dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd door bij de beslissing over de vraag of de alimentatie ook na ommekomst van de twaalfjaarstermijn zou moeten doorlopen, tevens de situatie van de man in ogenschouw te nemen. De juiste maatstaf van artikel 1:157 lid 5 BW is een wezenlijk andere dan die van artikel 1:401 BW. Het gaat uitsluitend om de vraag of beëindiging van de vrouw kan worden gevergd.
2. Het hof overweegt als volgt. Zowel in de beschikking van 6 mei 2006 als in de bestreden beschikking heeft de rechtbank de juiste criteria verwoord. Uitgangspunt bij de beoordeling behoort te zijn dat de alimentatieplicht eindigt nadat deze twaalf jaar heeft geduurd. Dat is immers de bedoeling van de wetgever. Indien een verlengingsverzoek wordt gedaan, zal dit dienen te worden beoordeeld aan de hand van de door de rechtbank genoemde criteria, waarbij ook de omstandigheden aan de zijde van de alimentatieplichtige van belang (kunnen) zijn. Daarmee faalt de eerste grief en is de tweede grief, voor zover die ook de criteria die bij de beoordeling moeten worden aangelegd aan de orde stelt, eenzelfde lot beschoren.
De verlenging van de alimentatieverplichting
3. Met de derde grief en de daarop gegeven toelichtingen stelt de vrouw de beslissing van de rechtbank aan de orde dat de alimentatieverplichting van de man niet moet worden verlengd. Daarmee ligt het geschil in volle omvang voor.
De vrouw heeft daarbij onder meer de navolgende, in haar visie relevante, omstandigheden genoemd.
- Dat de vrouw het pand heeft verkocht en de vrijgekomen middelen is gaan beleggen, was een verstandige beslissing, gericht op het behalen van optimaal rendement. De vrouw biedt bewijs aan door middel van een verklaring van haar belastingadviseur en makelaar.
- Het pand was van meet af aan volstrekt ontoereikend als inkomstenbron. De behoefte van de vrouw lag aanmerkelijk hoger dan de alimentatie die zij naast de opbrengst uit vermogen ontving. Zij heeft dus nooit kunnen anticiperen op het einde van de alimentatie bijvoorbeeld door pensioen op te bouwen.
- De verkoopopbrengst van het pand was de pensioenvoorziening van de vrouw, maar die opbrengst verdwijnt nu in snel tempo. De vrouw vervalt straks in de bijstand en zal huis en auto op moeten geven. De rechtbank heeft deze ingrijpende omstandigheden ten onrechte buiten beschouwing gelaten.
- De vrouw is geboren in [maand] 1947 en is volledig arbeidsongeschikt vanwege haar rug. Het is onbegrijpelijk dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met de leeftijd en gezondheid van de vrouw. De vrouw biedt bewijs aan door een medische rapportage.
- De rechtbank heeft ten onrechte rekening gehouden met de invloed van de voortzetting van de alimentatieplicht op het bestedingspatroon van de man.
4. De man heeft – samengevat - het volgende als verweer aangevoerd.
- De vrouw heeft er zelf voor gekozen het pand te verkopen zodat zij ongewisse inkomsten uit beleggen zou hebben in plaats van vaste inkomsten uit huur.
- Het hof heeft destijds bij het bepalen van de hoogte van de behoefte van de vrouw ten tijde van de vaststelling van de alimentatie al rekening gehouden met het ontbreken van een pensioenvoorziening.
- De vrouw had met de ontvangen alimentatie gemakkelijk een goede pensioenvoorziening kunnen kopen, maar zij heeft zich overgegeven aan consumentisme.
- Er zijn genoeg baantjes voor vrouwen van haar leeftijd; de vrouw heeft destijds geweigerd om in het door hem aangeboden reisbureau te gaan werken.
- Als de vrouw zuinig leeft dan kan zij alles blijven doen en zingt zij het uit tot haar vijfenzestigste.
- Er is geen verband tussen de bestreden beschikking en de gestelde rugklachten van de vrouw.
- De rechtbank heeft terecht overwogen dat de man geen Onassis is en dat de bijdrage aan de vrouw ingrijpt in zijn bestedingspatroon.
- Er moet een eind komen aan de alimentatieverplichting; de man heeft daar steeds op kunnen en mogen rekenen. Per [dag en maand] 2008 eindigt het dienstverband van de man bij de fotozaak, daarom voert hij vanaf die datum een draagkrachtverweer.
5. Het hof overweegt als volgt. De op 20 januari 1995 door dit hof vastgestelde alimentatie bedroeg fl. 4.500,- per maand. Partijen waren in 1967 op huwelijkse voorwaarden met elkaar getrouwd en uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren. Er is sprake geweest van een traditioneel rollenpatroon tijdens het huwelijk, waarbij de man werkte en de vrouw de zorg voor de kinderen had. Zoals blijkt uit de beschikking van het hof van 20 januari 1995 is aan de orde geweest de vraag of de vrouw met afwijzing van de mogelijkheid van het aanvaarden van werkzaamheden in het reisbureau een theoretische verdienmogelijkheid heeft prijsgegeven. Uit het feit, dat het hof met de mogelijkheid van het verwerven van inkomen uit het reisbureau geen rekening heeft gehouden bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw is het hof van oordeel, dat die weigering - wat daar overigens van zij , thans bij de beoordeling geen rol meer mag en kan spelen. Overigens heeft de man de door de vrouw genoemde stellingen niet gemotiveerd bestreden.
Het hof heeft indertijd voorts bij de bepaling van de alimentatie voor de vrouw rekening gehouden met haar inkomsten uit verhuur van het pand. Feit is dat de vrouw thans geen eigen inkomsten heeft (behoudens enige inkomsten uit vermogen, bestaande uit de opbrengst van het pand) zodat beëindiging van de alimentatie voor haar ingrijpend is. Het hof neemt daarbij in aanmerking, dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt, dat het pand onvoldoende inkomsten uit huur opbracht en niet meer rendabel kon worden gemaakt gezien de kosten die noodzakelijk waren om het pand in goede staat te houden. Met het oog daarop was verkoop van het pand aan de zittende huurder gerechtvaardigd. Niet gebleken is, dat de daarbij bedongen koopsom niet reëel zou zijn geweest. In het algemeen en ook in dit geval is weliswaar sprake van een afnemende aan het huwelijk gerelateerde behoefte aan de zijde van de vrouw, maar dat neemt niet weg, dat de vrouw thans gezien het ontbreken van inkomen en het slechts geringe vermogen niet in haar eigen onderhoud kan voorzien, ook niet als zij zuinig zou leven, zoals de man stelt.
6. Het hof oordeelt voorts relevant het antwoord op de vraag of de vrouw - alle omstandigheden in aanmerking nemende - redelijkerwijs in staat moest worden geacht mettertijd geheel of gedeeltelijk in haar levensonderhoud te kunnen voorzien.
Van belang daarbij zijn naar het oordeel van het hof de volgende omstandigheden.
- De vrouw heeft ter zitting verklaard in de achterliggende jaren geen noemenswaardige pogingen te hebben gedaan om te trachten in haar eigen onderhoud te voorzien door te solliciteren.
- Zij stelt daartoe wegens haar gezondheidsklachten niet toe in staat te zijn (geweest).
7. Het hof is van oordeel, dat het enkele feit, dat de vrouw geen sollicitaties heeft verricht zodanig verwijtbaar is, dat dit behoudens zeer bijzondere omstandigheden moet leiden tot niet verdere verlenging van de alimentatieverplichting van de man, omdat dat voor risico van de vrouw komt.
8. In de schriftelijke toelichtingen in hoger beroep heeft de man bestreden bekend te zijn met gezondheidsklachten van de vrouw. Ter zitting heeft de man echter erkend, dat de vrouw al ten tijde van het huwelijk met een “kastje” op haar lichaam liep, dat ervoor zorgde, dat haar rugpijn zo veel als mogelijk werd bestreden.
Uit de door de vrouw overgelegde arbeidskundige rapportage concludeert het hof, dat de vrouw op grond van haar gezondheid niet in staat is geweest door arbeid in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat het haar op grond daarvan niet euvel te duiden is, dat zij niet steeds sollicitatiepogingen heeft ondernomen. Dit een en ander brengt met zich dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Rekening houdend met alle overige omstandigheden is het hof van oordeel dat beëindiging van de alimentatie, waarvan vaststaat, dat deze ingrijpend van aard is, zodanig ingrijpend is dat deze in beginsel niet van de vrouw kan worden gevergd.
9. Vervolgens moet worden beoordeeld met welk bedrag de verplichting moet worden verlengd en met welke termijn.
10. Ter zitting heeft de vrouw bij de laatste gelegenheid verzocht om eventueel een (lager) bedrag vast te stellen, welk bedrag het hof redelijk zou vinden. De man heeft tegen de wijziging van dit verzoek bezwaar gemaakt, omdat dit nieuw was en geen onderwerp van het debat is geweest. Ten aanzien van de hoogte van het bedrag is het hof van oordeel, dat het hof de vrijheid heeft om, indien tot verlenging wordt besloten, gezien het bijzondere karakter ervan de hoogte van de op te leggen bijdrage binnen de grenzen van de behoefte enerzijds en draagkracht anderzijds naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen. Een uitdrukkelijk verzoek van de alimentatiegerechtigde is daartoe niet vereist.
11. Bij de beoordeling van de hoogte van het bedrag zal het hof eveneens rekening houden met de omstandigheden, die door beide partijen zijn aangevoerd. Daarbij zijn ook de omstandigheden aan de zijde van de man van belang.
12. De man heeft aangevoerd een draagkrachtverweer te willen voeren - vanaf [dag en maand] 2008 - voor het geval hij nog langer alimentatie zou moeten betalen. Hij heeft de fotozaak, waarin hij met zijn zoon werkte met ingang van [dag en maand] 2008 verkocht. Van hem - zo begrijpt het hof zijn stelling - behoeft niet te worden gevergd, dat hij blijft werken omdat de vrouw behoeftig is. Hij heeft een brief van 1 april 2008 van administratiekantoor [Y] overgelegd, waaruit blijkt dat de verkoop van de winkel op [dag en maand] 2007 heeft plaatsgevonden voor € 18.151,00 en dat de verkoopprijs was gebaseerd op het geplaatste en gestorte aandelenkapitaal dat gelijk was aan het eigen vermogen van genoemde vennootschap. In de brief wordt voorts vermeld, dat de arbeidsovereenkomst van de man per [dag en maand] 2008 is beëindigd vanwege het niet meer kunnen betalen van het salaris.
Voorts heeft hij erop gerekend, dat zijn verplichting na twaalf jaar eindigde. Hij stelt dat het niet prettig is om na zoveel jaren maandelijks met betalingen en jaarlijks - bij het invullen van zijn aangifte - met zijn ex-echtgenote geconfronteerd te worden.
13. Het hof overweegt als volgt.
De man heeft (recente) financiële gegevens overgelegd waaruit onder meer blijkt, dat hij over een niet onaanzienlijk vermogen beschikte en dat hij een aanzienlijk inkomen genoot ten tijde van het einde van de twaalfjaarstermijn (de aanslag over 2005 vermeldt een verzamelinkomen van € 139.178,-, waarvan een eenmalig bedrag groot € 106.666,- uit aanmerkelijk belang). Voorts blijkt uit de door hem overgelegde stukken dat hij eind 2007 beschikte over een vermogen, gerelateerd aan het reisbureau van € 71.887,-, vermeerderd met het vermogen, te relateren aan [X] B.V., waarvan hij enig aandeelhouder is, ter grootte van € 337.603,-, vermeerderd met een aanspraak op basis van een stamrecht ter grootte van € 335.613,- en dat hij beschikte over overig vermogen (minus schuld) ad € 167.118,-, terwijl hij (en zijn echtgenote) bovendien de beschikking hebben over een hypotheekvrije eigen woning.
Het hof oordeelt het gezien alle omstandigheden redelijk en billijk, dat de man na ommekomst van de twaalfjaarstermijn nog bijdraagt in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1000,- per maand.
Het staat de man, die geboren is in [maand] 1944, vrij om zijn werkzaamheden in de fotozaak te beëindigen. Van hem behoeft niet te worden verwacht, dat hij met het oog op een mogelijke verlenging van zijn alimentatieplicht, langer blijft werken dan hem goeddunkt. Dit een en ander neemt echter niet weg, dat het hof van oordeel is, alles overziend, dat de man, ook nadat zijn werkzaamheden per [dag en maand] 2008 zijn geëindigd en zijn inkomen met ingang van dat tijdstip aanzienlijk is verlaagd, de alimentatie dient door te betalen, tot het moment waarop de vrouw de 65-jarige leeftijd bereikt, en een eigen AOW inkomen zal genieten, te weten [datum en maand] 2012. Zulks ook al moet hij voor zijn verlengde alimentatiebetalingen eventueel zijn vermogen - zij het in relatief geringe mate - aanspreken. Dat de man daarbij (afzonderlijk belastbare) dividenduitkeringen uit de vennootschap aan zichzelf moet doen, maakt dit oordeel niet anders. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking, dat de man uitdrukkelijk een draagkrachtverweer heeft gevoerd, maar hij ondanks hetgeen in de beschikking van 16 juli 2008 is bepaald, niet de gegevens betreffende zijn aanspraken uit de stamrechtovereenkomst heeft overgelegd.
14. Dit een en ander leidt tot de volgende beslissing, waarbij het hof het redelijk oordeelt, dat de wettelijke indexering zal worden uitgesloten.
Kostenveroordeling
15. Het hof ziet geen aanleiding de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure en zal het verzoek van de man daartoe derhalve afwijzen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 10 augustus 2006 op € 1.000,- per maand en veroordeelt de man voor wat de nog te vervallen termijnen om deze maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de verplichting van de man om aan de vrouw een bijdrage in de kosten van levensonderhoud te verstrekken eindigt op [datum en maand] 2012 en bepaalt dat verlenging van deze termijn niet mogelijk is;
sluit de indexering van deze alimentatie uit;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Pannekoek-Dubois en Milar, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2008.