Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2773

Datum uitspraak2009-01-20
Datum gepubliceerd2009-02-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.008.981/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Reikwijdte verrekeningsbevoegdheid werkgever op grond van artikel 7:632 BW.


Uitspraak

Arrest d.d. 20 januari 2009 Zaaknummer 200.008.981/01 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellant], wonende te [woonplaats appellant], appellant, in eerste aanleg: eiser, hierna te noemen: [appellant], toevoeging, advocaat: mr. drs. M.R. van der Pol te Leeuwarden, tegen Arteflex B.V. , gevestigd te Sneek, geïntimeerde, in eerste aanleg: gedaagde, hierna te noemen: Arteflex, advocaat: mr. P. van Wijngaarden te Groningen. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis ex artikel 254 lid 4 Rv uitgesproken op 2 juni 2008 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Sneek (hierna te noemen de kantonrechter). Het geding in hoger beroep Bij exploot van 26 juni 2008 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Arteflex tegen de zitting van 9 juli 2008. De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep, waarbij tevens de grieven zijn geformuleerd, luidt: "bij arrest voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (en zo mogelijk in spoedappel): a: te vernietigen het vonnis door de Rechtbank sector kanton locatie Sneek op 2 juni 2008 in Kort Geding tussen partijen gewezen onder nummer 247879 KG ZA 08-847 tussen appellant ([appellant]) als eiseres en geïntimeerde (Arteflex) als gedaagde. b: [appellant] zijn eis in eerste aanleg (bij Kort Geding dagvaarding ingesteld) alsnog integraal toe te wijzen en Arteflex te veroordelen in de kosten in de kosten van beide instanties. (en zo cfr. de eis in eerste aanleg I. Arteflex voornoemd, te veroordelen: a.. Tot betaling van het hem rechtsgeldig toekomende salaris wegens ziekte over de periode 28 jan. 2008 tot en met 20 april 2008 (zijnde 12 weken x bruto € 700,- per week) b. Om aan [appellant] uit betalen het hem rechtsgeldig toekomende salaris zijnde € 2.800,- bruto per 4 weken te vermeerderen met de loonsverhogingen, zulks vanaf 21 april 2008 totdat de overeenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, iedere periode salaris uiterlijk te betalen op de laatste dag van de betreffende periode te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 en de wettelijke rente vanaf het opeisbaar worden van iedere loontermijn; c. Tot betaling van de wettelijke verhoging ex art. 625 BW ad 50% over de onder A genoemde post; d. tot betaling van de wettelijke rente over de onder A en C genoemde bedragen vanaf de dag dat die bedragen verschuldigd zijn; e. tot betaling van een bedrag ad € 833,- terzake van buitengerechtelijke kosten f. in de kosten van het geding, het nasalaris daaronder begrepen" Met het exploot van de appeldagvaarding is tevens een aantal producties meebetekend. Bij memorie van antwoord is door Arteflex verweer gevoerd met als conclusie: "appellant niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn vorderingen af te wijzen en het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Sneek d.d. 2 juni 2008 in stand te laten, zulks onder veroordeling van appellant in de proceskosten in hoger beroep." Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellant] heeft vijf grieven opgeworpen. De beoordeling Naam van appellant 1. In eerste aanleg is de procedure op naam van [appellant] gevoerd. Die naam werd zowel in de inleidende dagvaarding als in het vonnis als de naam van eiser vermeld. Het hof gaat er vanuit dat een en ander het gevolg is van een kennelijke verschrijving (van de naam van [appellant], welke verschrijving door de kantonrechter is overgenomen) en dat de appellant, [appellant], dezelfde is als de in eerste aanleg als [appellant] aangeduide eiser. Blijkens haar memorie van antwoord is Arteflex daarvan ook uitgegaan. [appellant] is dan ook ontvankelijk in zijn appel. Vaststaande feiten 2. De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.4) van het vonnis de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht. Ook in appel kan derhalve van deze vaststaande feiten worden uitgegaan, die op het volgende neerkomen. 2.1. [appellant] heeft zijn bedrijf, G en G beveiliging per 1 september 2007 aan Arteflex verkocht. [appellant] is per die datum als operational manager bij Arteflex in dienst getreden tegen een salaris van € 2.800,00 bruto per vier weken. 2.2. [appellant] heeft zich op 2 januari 2008 ziek gemeld. 2.3. [appellant] heeft sedert 28 januari 2008 geen salaris meer ontvangen. Procedure in eerste aanleg 3. [appellant] vordert bij wege van voorlopige voorziening, kort gezegd, betaling van het hem toekomende salaris vanaf 28 januari 2008, vermeerderd met wettelijke rente, wettelijke verhoging en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. 3.1. Arteflex voert verweer. Allereerst maakt zij bezwaar tegen de omvang van de loonvordering. Verder stelt zij nog een forse vordering op [appellant] te hebben, omdat [appellant] na de overdracht van zijn onderneming aan Arteflex voor Arteflex bestemde betalingen (van voormalige klanten van de onderneming van [appellant]) heeft ontvangen, die hij ten onrechte niet heeft doorbetaald aan haar. Zij beroept zich op verrekening als bedoeld in artikel 7:632 BW. 3.2. De kantonrechter heeft overwogen dat [appellant] erkend heeft een bedrag van € 6.150,00 verschuldigd te zijn aan Arteflex en dat hij heeft aangegeven dat dit bedrag mogelijk nog hoger is. De kantonrechter acht het voorshands aannemelijk dat [appellant] ter zake van de ontvangst en de niet doorbetaling van voor Arteflex bestemde bedragen schadeplichtig is. Om die reden kan Arteflex zich naar het oordeel van de kantonrechter terecht op verrekening ingevolge artikel 7:632 BW beroepen. Wel dient, anders dan Arteflex meent, rekening te worden gehouden met de beslagvrije voet voor gehuwden. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] toegewezen tot een bedrag gelijk aan het bedrag van de beslagvrije voet, vermeerderd met een (gematigd) bedrag aan wettelijke verhoging, een (gematigd) bedrag aan incassokosten en wettelijke rente. Spoedeisend belang 4. [appellant] heeft, gelet op het karakter van zijn vordering - een vordering tot doorbetaling van het overeengekomen salaris -, een spoedeisend belang bij zijn vordering. Bespreking van de grieven 5. Met grief 1 komt [appellant] op tegen het dictum van het vonnis van de kantonrechter. Blijkens de (summiere) toelichting op de grief wenst [appellant] met deze grief het geschil integraal aan het hof voor te leggen. De grief is echter te ongespecificeerd, nu de grief niet duidelijk maakt waarom [appellant] zich niet met het vonnis kan verenigen. De grief faalt. 6. Met grief 2 komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Arteflex zich terecht op verrekening ingevolge artikel 7:632 BW kan beroepen. Het hof overweegt ten aanzien van deze grief als volgt. 7. Op grond van artikel 7:632 BW is de werkgever tijdens de looptijd van de arbeidsovereenkomst slechts in beperkte mate bevoegd om zijn opeisbare vordering op de werknemer met diens loonvordering te verrekenen. Niet alleen dient de werkgever bij de verrekening de beslagvrije voet te respecteren (lid 2), verrekening is bovendien slechts toegestaan ten aanzien van de in lid 1 limitatief opgesomde vorderingen van de werkgever. Een van die vorderingen is de vordering betreffende de door de werknemer aan de werkgever verschuldigde schadevergoeding (lid 1 sub a). Naar het oordeel van het hof dient deze bepaling beperkt te worden uitgelegd, in die zin dat slechts verrekening kan plaatsvinden met schadevergoeding die verband houdt met de dienstbetrekking. Het hof leidt dit af uit het feit dat ook de andere in artikel 7:632 lid 1 BW toegestane verrekeningen op enigerlei wijze voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. Bovendien volgt uit artikel 7:632 BW dat beoogd is, ter bescherming van de werknemer, de algemene verrekeningsbevoegdheid van artikel 6:127 BW te beperken, zodat het niet voor de hand ligt te opteren voor een ruime uitleg van het begrip schadevergoedingsvordering in artikel 7:632 lid 1 sub a BW. Het hof vindt voor deze, beperkte, uitleg van het begrip schadevergoedingsvordering ook steun in de (op dit punt eenstemmige) opvattingen in de literatuur. 8. De vordering van Arteflex vloeit, daargelaten of het een vordering uit hoofde van schadevergoeding is, naar het oordeel van het hof voort uit de overkomst tussen partijen omtrent de overdracht van de onderneming van [appellant] aan Arteflex. Op grond van die overeenkomst is [appellant] gehouden om door hem nog van (gewezen) klanten ontvangen betalingen door te betalen aan Arteflex. Uit hetgeen Arteflex heeft aangevoerd volgt niet dat de vordering voortvloeit uit schending door [appellant] van een voor hem uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichting. 9. De slotsom is dat de vordering waarmee Arteflex de loonvordering van [appellant] wenst te verrekenen niet valt onder het bereik van artikel 7:632 lid 1 sub a BW. Nu de vordering evenmin op grond van artikel 7:632 lid 1 sub b tot en met e BW voor verrekening in aanmerking komt, faalt het door Arteflex gedane beroep op verrekening. Grief 2 slaagt derhalve. 10. Nu grief 2 slaagt, heeft [appellant] geen belang meer bij de bespreking van de grieven 3 en 4, die de reikwijdte van het beroep op verrekening betreffen. 11. Vanwege de devolutieve werking van het appel zal het hof nagaan of sprake is van door Arteflex in eerste aanleg gevoerde, maar onbehandeld gebleven of verworpen, en in appel niet prijsgegeven verweren. 12. Arteflex heeft in eerste aanleg betoogd dat zij per saldo ook het salaris van [appellant] over periode 1 van 2008 betaald heeft. Zij heeft er in dat kader op gewezen dat zij het salaris over periode 13 abusievelijk twee keer heeft betaald, op 3 januari en op 17 januari 2008. Met de dubbele betaling heeft zij, zo begrijpt het hof haar betoog, het salaris over periode 1 van 2008 betaald. 13. [appellant] heeft niet betwist dat hij op 17 januari 2008 (opnieuw) een bedrag van € 1.907,87 ontvangen heeft. Hij heeft echter, anders dan Arteflex veronderstelt, geen salaris over periode 1 van 2008 gevorderd, maar aanspraak gemaakt op doorbetaling van zijn salaris vanaf periode 2. Het, overigens door de kantonrechter niet behandelde, op de dubbele betaling gebaseerde verweer van Arteflex faalt dan ook. 14. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [appellant] tot doorbetaling van zijn salaris toewijsbaar is. Het hof overweegt in dat kader dat tussen partijen niet ter discussie staat dat Arteflex gedurende arbeidsongeschiktheid van [appellant] gehouden is diens salaris volledig door te betalen. Het hof zal de loonvordering van [appellant] dan ook toewijzen en Arteflex veroordelen tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 2.800,00 bruto bruto per vier weken vanaf 28 januari 2008 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd. Over het achterstallige salaris is Arteflex wettelijke rente verschuldigd vanaf de laatste dag van de respectieve betalingsperiode. 15. Arteflex is over de achterstallige betalingen de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW verschuldigd. Het hof ziet termen om, evenals de kantonrechter, de verhoging te matigen. Het hof acht een matiging tot een bedrag van € 1.400,00 op zijn plaats. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat Arteflex sedert het vonnis van de kantonrechter gehouden is om in elk geval een (substantieel) deel van het salaris van [appellant] (tijdig) te voldoen. Bij de bepaling van dit bedrag heeft het hof al rekening gehouden met de wettelijke rente tot op heden, zodat er geen reden is om over het verleden wettelijke rente toe te wijzen over het bedrag van de wettelijke verhoging, zoals door [appellant] is gevorderd. Wel zal het hof de wettelijke rente vanaf heden toewijzen. 16. De kantonrechter heeft de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot een bedrag van € 714,00. Tegen deze beslissing is geen (expliciete) grief gericht en evenmin incidenteel geappelleerd, zodat het hof om die reden een bedrag van € 714,00 aan buitengerechtelijke kosten zal toewijzen. 17. Arteflex is zowel in eerste aanleg als in appel overwegend in het ongelijk gesteld. Om die reden zal zij worden veroordeeld in de proceskosten (salaris gemachtigde € 400,00, salaris advocaat 1 punt, tarief II). Grief V, die zich keert tegen de beslissing van de kantonrechter om de kosten te compenseren, slaagt dan ook. 18. [appellant] vordert ook veroordeling van Arteflex tot betaling van het nasalaris. Deze vordering is niet toewijsbaar. Uit artikel 237 lid 4 Rv volgt dat nakosten slechts kunnen worden toegewezen in een bevelschrift, afgegeven door de rechter die de proceskostenveroordeling heeft uitgesproken. Artikel 237 lid 4 Rv biedt geen toereikende grondslag voor het bij voorbaat toewijzen van kosten die eerst na de uitspraak (mogelijk) ontstaan. De bepaling heeft immers betrekking op "na de uitspraak ontstane kosten". Bovendien staat het slot van deze bepaling, waarin het instellen van een gewoon rechtsmiddel tegen een beslissing omtrent de nakosten wordt uitgesloten, in de weg aan toewijzing van nakosten in de uitspraak zelf. Wanneer over de nakosten in de uitspraak zelf wordt beslist, zou met de uitspraak zelf ook de beslissing over de nakosten, tegen de in artikel 237 lid 4 Rv neergelegde bedoeling van de wetgever in, aan een hogere voorziening zijn onderworpen, hetgeen de wetgever juist heeft willen voorkomen. 19. In appel heeft [appellant] geprocedeerd met een toevoeging, zodat het hof bij de proceskostenveroordeling betreffende de appelprocedure toepassing zal geven aan het bepaalde in artikel 243 lid 1 Rv. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigen. De beslissing: Het gerechtshof: vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 2 juni 2008; en opnieuw rechtdoende: veroordeelt Arteflex om aan [appellant] te betalen: - een bedrag van € 2.800,00 bruto per vier weken vanaf 28 januari 2008 tot aan het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd, vermeerderd met de wettelijke rente over het verschuldigde periodesalaris telkens vanaf de laatste dag van de periode waarover het salaris verschuldigd is tot aan de dag van voldoening van de vordering; - een bedrag van € 1.400,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf heden tot aan de dag van voldoening van de vordering; - een bedrag van € 714,00 (inclusief BTW); veroordeelt Arteflex in de kosten van het geding en bepaalt deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [appellant] gevallen: - in de procedure in eerste aanleg op € 286,44 aan verschotten en op € 400,00 voor salaris gemachtigde; - in de procedure in appel op € 339,44 aan verschotten en op € 894,00 voor geliquideerd salaris advocaat; bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan € 512,13 aan verschotten en € 1.294,00 voor salaris gemachtigde en geliquideerd salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv; verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders gevorderde af. Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, Breemhaar en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 20 januari 2009 in bijzijn van de griffier.