Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2809

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-02-13
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers123334
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geschil over de verdeelsleutel voor de betaling van energiekosten. Geen grond voor heroverweging van in tussenvonnis gegeven bindende beslissing.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 123334 / HA ZA 05-234 Vonnis van 21 januari 2009 in de zaak van [eisers] wonende te [woonplaats], eisers in conventie, verweerders in reconventie, advocaat mr. W.D. Huizinga te Arnhem, tegen [gedaagden] wonende te [woonplaats], gedaagden in conventie, eisers in reconventie, advocaat mr. T.J. van Veen te Ede. De partijen zullen hierna [eiser] c.s. en [gedaagden] c.s. genoemd worden. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 29 oktober 2008, - de akte van [eiser] c.s., - de antwoordakte van [gedaagden] c.s. Daarna is vonnis bepaald. De (verdere) beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie 1. In het tussenvonnis van 16 juli 2008 (rechtsoverweging 16) is, na een bewijsopdracht op dat onderdeel, overwogen en beslist dat op grond van de verklaringen van de daar genoemde getuigen geoordeeld moet worden dat [gedaagden] c.s. zijn geslaagd in het bewijs dat tussen de partijen is afgesproken dat ieder van hen de eigen energielasten zou betalen en een evenredig deel van de gemeentelijke en provinciale belastingen en heffingen. In het laatste tussenvonnis is aan [eiser] c.s. de gelegenheid gegeven te reageren op de door [gedaagden] c.s. overgelegde specificatie en onderliggende bescheiden met betrekking tot de energielasten, de kosten van water en de diverse belastingen en heffingen over de jaren 2002 t/m 2007, die door [gedaagden] c.s. bij akte van 17 september 2008 als producties 4 t/m 10 (in het vonnis abusievelijk aangeduid als de producties 2 t/m 10) in het geding waren gebracht. 2. [eiser] c.s. hebben thans (wederom) opgeworpen dat zij in het geheel geen (bijdrage in de) energielasten en belastingen/heffingen aan [gedaagden] c.s. verschuldigd zijn. De beslissing hierover in het vonnis van 16 juli 2008 is een zonder voorbehoud gegeven eindbeslissing. In bepaalde gevallen waarin een eindbeslissing berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag is de rechter op grond van de eisen van een goede procesorde bevoegd de eindbeslissing te heroverwegen (HR 25 april 2008, RvdW 2008, 481). [eiser] c.s. hebben zonder enige toelichting slechts verwezen naar hetgeen zij op voormeld onderdeel eerder hadden aangevoerd. Die argumenten heeft de rechtbank reeds bij het nemen van haar eindbeslissing betrokken. Voor een heroverweging als vorenbedoeld is dan ook geen grond. Gebleven wordt bij hetgeen eerder is vastgeld en overwogen. 3. [gedaagden] c.s. hebben met betrekking tot de kosten van gas, elektriciteit en water over de periode van februari 2002 t/m juni 2006 een bijdrage van [eiser] c.s. gevorderd van € 3.888,--, zijnde een vierde gedeelte van de totale kosten. Over de periode vanaf juli 2006 hebben zij eveneens een bijdrage van een vierde gedeelte van de totale energiekosten gevorderd. Uit de door hen overgelegde jaarafrekeningen over de periode van januari 2003 tot en met december 2006 blijkt dat aan [gedaagden] c.s. de navolgende bedragen in rekening zijn gebracht: a. Voor gas en elektriciteit en de kosten van het transport daarvan: 2003: € 566,72+ € 1.691,57 + 425,94 btw (Nuon) = € 2.684,23; 2004: € 819,96 + € 1.318,30 + € 398,86 btw (Nuon) + € 825,33 (Shell) = € 3.362,45; 2005: € 461,49 + 77,85 btw + € 928,42 + € 176,40 btw + (Nuon) + € 1.746,49 (Eneco) + € 61,82 + 719,-- (Oxxio) = € 4.171,47; 2006: € 1.182,11 (Nuon) + 2.931,80 + € 2.745,45 (Oxxio) = € 6.859,25; Over het jaar 2002 hebben [gedaagden] c.s. geen jaarafrekening overgelegd, maar een aantal afschriften van hun bankrekening, waaruit voorschotbetalingen van € 127,-- en € 135,-- per maand blijken. b. Voor water: 2004: € 366,98 (Vitens) 2006: € 363,15 (Vitens) Over de overige jaren hebben [gedaagden] c.s. geen jaarafrekeningen overgelegd, maar een aantal afschriften van bankrekeningen waaruit voorschotbetalingen blijken. 4. [eiser] c.s. hebben eerder in de procedure al opgeworpen dat zij het niet eens zijn met de door [gedaagden] c.s. voorgestelde verdeelsleutel 1/4 - 3/4. Volgens hen zou de verdeelsleutel 1/7 - 6/7 moeten zijn, omdat [gedaagden] kamers aan studenten verhuren. [gedaagden] c.s. hebben erkend dat zij vanaf september 2004 kamers aan studenten verhuren. Als onvoldoende weersproken moet worden aangenomen dat er ongeveer 4 à 5 studenten bij hen inwonen. Dat zulks van invloed is op de hoogte van de energielasten is duidelijk en dat blijkt ook uit het hiervoor weergegeven verloop van de kosten van gas en elektriciteit. Die zijn over de jaren 2005 en 2006 beduidend hoger dan daarvoor. Het komt de rechtbank al met al redelijk voor over de jaren 2003 en 2004 een verdeelsleutel te hanteren van 1/4 - 3/4, en over 2005 en 2006 1/7 - 6/7. Dat op grond van het gebruik door [eiser] c.s. van bepaalde elektrische apparaten en op grond van het stookgedrag van ouderen in het algemeen een andere verdeling zou moeten worden gehanteerd, zoals [gedaagden] c.s. nog hebben gesteld, kan niet worden aangenomen. [gedaagden] c.s. hebben dat onvoldoende concreet gemaakt. De kosten over de jaren 2002 voor gas, elektriciteit en water en over de jaren 2003 en 2005 voor water zullen bij de berekening van de door [eiser] c.s. verschuldigde bijdrage in die kosten buiten beschouwing worden gelaten, omdat [gedaagden] c.s. deze kosten onvoldoende hebben gespecificeerd. Zij hebben, zoals overwogen, over die jaren geen jaarafrekeningen overgelegd, maar een aantal bankafschriften waaruit slechts enkele voorschotbetalingen blijken. Dat is onvoldoende voor de berekening van de werkelijk gemaakte kosten. [eiser] c.s. hebben nog opgeworpen dat ook de overgelegde jaarafrekeningen geen goed beeld geven van het werkelijk verbruik, omdat deze zijn gebaseerd op “schattingen”. Aan dat verweer wordt voorbijgegaan. De jaarafrekening van Nuon over 2003 is gebaseerd op meterstanden die zijn opgenomen door een medewerker van Nuon. De jaarafrekening van Nuon over 2004 is wel gebaseerd op schattingen, maar aangenomen moet worden dat door het overstappen van [gedaagden] c.s. nadien naar andere energieleveranciers (Oxxio, Eneco, Shell) het werkelijke verbruik nadien in rekening is gebracht. Zo is in de eindafrekening van Nuon betreffende de levering van gas d.d. 15 juni 2005 de werkelijke meterstand per 1 juni 2005 opgenomen. Uit de overgelegde jaarafrekeningen van Oxxio over 2006 betreffende de leverantie van gas en elektriciteit blijkt niet dat het daar gaat om geschatte meterstanden. Al met al moet worden aangenomen dat [gedaagden] c.s. de kosten van het werkelijk verbruik over de jaren 2003 t/m 2006 (wat betreft gas en elektriciteit) en over de jaren 2004 en 2006 (wat betreft water) voldoende hebben gespecificeerd. 5. De kosten van gas, elektriciteit en water komen over de jaren 2003 en 2004 uit op (€ 2.684,23 + € 3.362,45 + € 366,98 =) € 6.413,66. De bijdrage van [eiser] c.s. daarin kan daarmee worden berekend op (1/4 x € 6.413,55 =) € 1.603,42. De kosten over de jaren 2005 en 2006 komen uit op (€ 4.171,47 + € 6.859,25 + € 363,15 =) € 11.393,87. De bijdrage van [eiser] c.s. daarin is dan (1/7 x € 11.393,87 =) € 1.627,70. De vordering van [gedaagden] c.s. over de periode van februari 2002 tot en met 31 december 2006 is dus toewijsbaar tot een bedrag van in totaal € 3.231,12. [gedaagden] c.s. hebben niet weersproken, ook niet nadat zij daartoe bij vonnis van 16 juli 2008 uitdrukkelijk in de gelegenheid waren gesteld, dat [eiser] c.s. sinds november 2005 ter zake van deze kosten € 100,-- per maand aan [gedaagden] c.s. hebben betaald, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Dat gaat om een bedrag van, berekend tot en met december 2006, € 1.400,--, zodat resteert € 1.831,12. Over de periode na 31 december 2006 zijn [eiser] c.s. geen bijdrage in deze kosten meer verschuldigd, omdat vast staat dat [eiseres sub 2] in december 2006 de woning definitief heeft verlaten en sindsdien in een verzorgingshuis in [woonplaats] woont. 6. Met betrekking tot de gemeentelijke belastingen en heffingen hebben [gedaagden] c.s. gevorderd [eiser] c.s. te veroordelen aan hen te betalen een bedrag van € 1.563,08. Dat betreft een vierde deel van de door [gedaagden] c.s. betaalde gemeentelijke belastingen/heffingen over de jaren 2002 t/m 2006. Ter staving daarvan hebben zij overgelegd belastingaanslagen van de gemeente [woonplaats] over de jaren 2002 t/m 2006 en bankafschriften over die jaren waren waaruit betalingen wegens gemeentelijke belastingen blijken. 7. Voor zover de betalingen van [gedaagden] c.s. aan de Gemeente, zoals die uit de bankafschriften blijken, hoger zijn dan de bedragen die zijn vermeld in de belastingaanslagen, zal daarop geen acht worden geslagen, reeds omdat uit de bankafschriften niet volgt op welke belastingen en welke belastingjaren die betalingen zien. Aan [gedaagden] c.s. zijn door de Gemeente belastingaanslagen opgelegd tot de volgende bedragen: 2002: € 562,98 2003: € 427,12 2004: € 1.437,25 2005: € 1.381,48 2006: € 1.071,35 Totaal € 4.880,18. 8. [eiser] c.s. hebben opgeworpen dat deze aanslagen voor een deel zien op het eigenaarsdeel van de OZB / rioolrecht en dat dat niet aan hen mag worden doorbelast, omdat zij moeten worden beschouwd als gebruikers/huurders. Dat verweer faalt, reeds omdat ook [eiser] c.s. voor een deel eigenaar zijn van de onroerende zaak waarom het hier gaat. Een verdeling 1/4 - 3/4 komt de rechtbank redelijk voor. De vordering op dit onderdeel is toewijsbaar tot een bedrag van (1/4 x € 4.880,18 =) € 1.220,05. Op deze vordering moet, zo volgt uit de rechtsoverwegingen 4 en 5 van het laatste tussenvonnis, in mindering komen een bedrag van € 280,--, zodat resteert een bedrag van € 940,05. 9. Op de hiervoor onder 5 en 8 bedoelde resterende bedragen van € 1.831,12 en € 940,05 moet ten slotte, op grond van hetgeen in de rechtsoverwegingen 4 en 5 van het laatste tussenvonnis is overwogen, ook nog in mindering worden gebracht het door [eiser] c.s. aan [gedaagden] c.s. betaalde bedrag van € 2.305,--, zodat een totaal toe te wijzen bedrag resteert van (€ 1.831,12 + € 940,05 - € 2.305 =) € 466,17. [gedaagden] c.s. mogen dit bedrag, zoals gevorderd, verrekenen met het bedrag dat [eiser] c.s. van hen te vorderen hebben. Datzelfde geldt voor het in reconventie toe te wijzen bedrag ad € 7.434,19 (rechtsoverweging 20, vonnis 25 oktober 2006). In totaal mogen [gedaagden] c.s. dus een bedrag verrekenen van (€ 466,17 + € 7.434,19 =) € 7.900,36. 10. Uit de in het tussenvonnis van 16 juli 2008 onder 19 gegeven recapitulatie en de rechtsoverwegingen 3 en 5 van het tussenvonnis van 29 oktober 2008 volgt dat de vorderingen van [eiser] c.s. toewijsbaar zijn tot een bedrag van in totaal (€ 231.479,81 + € 22.547,-- + € 13,-- + € 1.337,-- =) € 255.376,81. Daarop strekt in mindering het hiervoor onder 9 genoemde bedrag van € 7.900,36, zodat toewijsbaar is € 247.476,45, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals in de tussenvonnissen van 16 juli 2008 en 29 oktober 2008 is overwogen. Uit het voorgaande volgt tevens dat het gevorderde in reconventie moet worden afgewezen. In het tussenvonnis van 29 oktober 2008 was reeds overwogen dat ook de door [gedaagden] c.s. gevorderde ontruiming moet worden afgewezen. 11. Aangezien de partijen in de conventie over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van deze procedure tussen de partijen worden gecompenseerd. In de reconventie moeten [gedaagden] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt. Zij zullen worden veroordeeld in de kosten van die procedure. De beslissing De rechtbank in conventie veroordeelt [gedaagden] c.s. tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] c.s. te betalen een bedrag van € 247.476,45 (zegge: tweehonderdzevenenveertigduizend vierhonderd zesenzeventig euro en vijfenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente - over € 215.579,45 vanaf 1 januari 2007, - over € 8.000,-- vanaf 9 november 2005, - over € 22.547,-- vanaf 19 december 2004 en - over € 13,-- vanaf 28 juni 2006, - over 1.337,-- vanaf 23 maart 2004, verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, compenseert de proceskosten tussen de partijen in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt, in reconventie wijst het gevorderde af, veroordeelt [gedaagden] c.s. in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] c.s. bepaald op € 2.011,50 voor salaris van de advocaat, Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2009. Coll.: ED