Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2855

Datum uitspraak2009-02-13
Datum gepubliceerd2009-02-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers22-000084-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Delftse Pinkzaak


Uitspraak

Rolnummer: 22-000084-08 Parketnummer: 09-900051-07 Datum uitspraak: 13 februari 2009 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 23 november 2007 in de strafzaak tegen de verdachte: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, thans verblijvende in [detentieadres]. 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 28 oktober 2008 (regie), 20 januari 2009, 27 januari 2009 en 30 januari 2009. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. 3. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest. Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. 4. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt. 5. Weergave van de feiten en omstandigheden op grond van wettige bewijsmiddelen Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gaat het hof uit van het navolgende. De poging zware mishandeling van [aangever 1] op 27 juli 2005 - Op 27 juli 2005 is [aangever 1] in zijn woning aan de [oud adres aangever 1] door een onbekende man op zijn schouder geslagen, waardoor hij een rode plek op zijn schouder heeft opgelopen1. In het dossier bevindt zich een foto van het letsel van aangever [aangever 1]2. - [getuige 1] heeft verklaard dat [internetnaam 1 verdachte] in juli 2005 via msn contact met hem op nam en wilde weten of hij wat wilde verdienen voor zijn sport. Hij kon er EUR 1.000,-- mee verdienen. Hij kreeg daarna via de post EUR 600,--. Als hij het had gedaan, dan kreeg hij de overige EUR 400,--. [getuige 1] kreeg het adres van [internetnaam 1 verdachte]. [internetnaam 1 verdachte] zei via msn dat [getuige 1] naar [aangever 1] toe moest gaan en hem in elkaar moest slaan. Hij zei dat de ouders van [aangever 1] op vakantie waren en dat hij alleen thuis was. [internetnaam 1 verdachte] had hem gezegd dat die jongen nog een schuld open had staan. Hij had GHB besteld en niet betaald. [getuige 1] heeft [aangever 1] toen en daar met een stalen pijp (50 cm lang, 5 cm dik, gewicht 1 kg) op zijn schouderblad geslagen3. De gebeurtenissen op 29 mei 2006 - Op 29 mei 2006, omstreeks 21.45 uur, zijn aangevers [aangever 1] en [aangever 2] in hun (nieuwe) woning aan de [huidige adres aangever 1 en 2], in aanwezigheid van hun vriend [slachtoffer 1], overvallen door drie of vier mannen4. Op genoemd tijdstip werd aan de voordeur van de woning aangebeld. Nadat [aangever 1] de deur opende werd hij door twee blanke mannen met kracht vastgepakt, de woning ingeduwd en tegen de muur geduwd. Eén van de mannen had een pistool. Deze man gaf [aangever 1] met dit pistool een klap op het jukbeen van zijn rechteroog. Ze gingen de woonkamer in. De man met het vuurwapen zei met een Vlaams accent: "Waar is de cash, jij moet stoppen met die site, waar zijn de spullen". Nadat [aangever 1] ontkende hier iets van te weten, kreeg hij wederom een klap met het vuurwapen in zijn gezicht. De slachtoffers werden gesommeerd op stoelen te gaan zitten. Vervolgens werden de slachtoffers met ducktape aan de stoelen vastgezet. Ook de monden van de slachtoffers werden afgeplakt. Opnieuw werd gevraagd: "Waar is de ferol, waar is de cash" en "Ik ga heel het huis doorzoeken en als ik iets vind dan vermoord ik jullie" en "Ja [aangever 1], als je niets vertelt dan zoeken wij jou wel een keertje op bij de pizza of bij de HHS, want daar zit je toch op school. En [oud adres aangever 1], want daar woont je moeder toch. Als je niets vertelt dan vermoorden we haar" en tegen [slachtoffer 1] "Ben jij [getuige 2]?" Vervolgens ging de man met het vuurwapen achter [aangever 2] staan en sneed hij met een mes een stuk van haar haren af. Het afgeknipte haar werd in een sealbag gedaan. De man met het vuurwapen zei tegen [aangever 1]: "Je moet die site platgooien en dat lab voor die anabolen". De man met het vuurwapen kreeg van een andere man een snoeischaar met gele handvatten plus een sealbag. Hierna ging de man met de tuinschaar op zijn knieën naast de linkerzijde van [aangever 1] zitten. Hij zei: "Weet je het echt niet, ik geef je nog één kans. Ik tel tot vijf". Nadat [aangever 1] nogmaals ontkende van iets te weten, telde de man tot vijf en bij vijf knipte hij de pink van de linkerhand van [aangever 1] af. De afgeknipte pink werd in de sealbag gedaan en werd meegenomen door de daders. Daarbij werd door de man met het vuurwapen gezegd: "Dit was een waarschuwing. De volgende keer vermoorden wij jou". Daarop zijn de daders vertrokken in een auto. - Uit medische informatie en een röntgenfoto blijkt dat de pink van [aangever 1] vrijwel in zijn geheel is afgeknipt5. - [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 20096 als getuige gehoord verklaard dat het klopt dat hij één van de drie mannen is, die de woning in [woonplaats aangever 1 en 2] zijn binnengegaan. Een van de mededaders had gezegd dat hij moest zoeken naar anabolen. Hij zou geld en anabolen krijgen. De bedreigingen in augustus 2006 - [getuige 1] heeft verklaard op verzoek van [internetnaam 1 verdachte] in ruil voor insuline in augustus 2006 een tweetal brieven aan het ouderlijk adres van [aangever 1] aldaar te hebben verstuurd met de dreigende inhoud als opgenomen in de tenlastelegging. De brieven kreeg hij aangeleverd van [internetnaam 1 verdachte] en hij heeft deze uitgeprint en in door hemzelf aangeschafte enveloppen met postzegels verstuurd7. Op 27 september 2006 hebben [aangever 1] en [aangever 2] kennis genomen van de door [getuige 1] gezonden dreigbrieven8. 6. De inhoud van de bekennende verklaringen van de verdachte van 20 januari 20079 – zakelijk weergegeven-: Ten aanzien van 29 mei 2006 De verdachte zegt dat hij heeft begrepen dat [medeverdachte 2] er iets mee te maken heeft. Hij kende hem niet persoonlijk, maar heeft het vermoeden dat hij [internetnaam medeverdachte 2] is, zo heet [R.] op [een site voor bodybuilding]. De naam [achternaam medeverdachte 2] kende hij niet, alleen de naam [R.] en deze koppelt hij aan [internetnaam medeverdachte 2]. [R.] heeft een supplementenlijn genaamd [naam bedrijf medeverdachte 2]. De verdachte komt op [een site voor bodybuilding] onder meer onder de naam [internetnaam 1 verdachte]. Hij heeft wel eens contact gehad met [internetnaam medeverdachte 2] via de msn. Het was altijd zakelijk en nooit persoonlijk. [R.] woont in [woonplaats medeverdachte 2], hij weet dat van toen [R.] iets bestelde. De verdachte geeft bestellingen door via [e-mail adres verdachte] en [e-mail adres verdachte]. De verdachte verklaart dat ze bij [aangever 1] zijn gekomen via hem, omdat hij het adres [huidige adres aangever 1 en 2] heeft gegeven aan [R.] of [internetnaam medeverdachte 2], via de e-mail of msn. [R.] kende de verdachte als [internetnaam verdachte]. Ze zochten [naam bedrijf voor sportsupplementen]. [R.] vroeg de verdachte of hij [naam bedrijf voor sportsupplementen] kende. Hij heeft toen gezegd dat [aangever 1] achter [naam bedrijf voor sportsupplementen] zat en heeft het adres van [aangever 1] in [woonplaats aangever 1 en 2] gegeven. Hij wist dat de overval zou gaan gebeuren, maar niet wanneer. [R.] zei dat de personen die het gingen doen dit soort dingen elke week doen en dat [naam bedrijf voor sportsupplementen] zou stoppen. Hij zei dat het geregeld was. Ergens in mei 2006 heeft hij het adres gegeven. De verdachte hoorde een dag na de overval via msn van [R.] dat [aangever 1]’s pink was afgeknipt. [R.] vertelde dat eerst de haren werden afgeknipt en dat vervolgens de pink werd afgeknipt. Hij ontving de pink en de haren van de mannen die de overval gepleegd hebben. Hij zei dat hij de pink en de haren meteen heeft weggegooid. De mannen hebben dat bij hem gebracht. De verdachte verklaart dat [R.] boos was op [naam bedrijf voor sportsupplementen]. Hij zegt dat hij lang moet zitten, omdat hij een naam heeft doorgegeven. [R.] zou ervoor zorgen dat [naam bedrijf voor sportsupplementen] niet meer gemaakt zou worden. Op de opmerking van verhoorder dat het belangrijk is dat hij zijn rol in het geheel goed afbakent, antwoordt de verdachte dat hij dat al heeft gedaan. Hij geeft ook aan dat hij het al goed heeft verklaard en dat hij het daarbij houdt. De verdachte herhaalt dat hij het adres van [aangever 1] aan [R.] heeft gegeven via de msn en dat Rene het geloofde. [R.] zei dat zij ervoor zouden zorgen dat ze zouden stoppen. Hij kende wel iemand. [R.] heeft verteld dat hij 3 mannen erop af heeft gestuurd en dat het toen was opgelost. [naam bedrijf voor sportsupplementen] maakte niks meer. Op 30 mei 2006 heeft [R.] via msn gezegd dat ze het hadden gedaan en dat hij een tasje met haar en een pink had weggegooid. Een paar dagen voor de overval wist de verdachte wat er zou gaan gebeuren. [R.] geloofde hem omdat hij een naam en een adres had gekregen. Ten aanzien van juli 2005 De verdachte heeft de naam en het adres van [aangever 1] ergens in juni 2005 aan [getuige 1] gegeven. [getuige 1] deed of hij de incassoman was. Hij heeft [getuige 1] naar [aangever 1] gestuurd. De verdachte gaf door dat iemand nog 200 euro tegoed had van [aangever 1] en [getuige 1] ging vervolgens naar [aangever 1]. [getuige 1] vertelde dat hij [aangever 1] een paar klappen had uitgedeeld met een ijzeren staaf of zoiets10. Ten aanzien van augustus 2006 De verdachte verklaart dat [getuige 1] nog brieven heeft gestuurd en dat hij aan zijn informatie kwam via hem. De namen van [aangever 1], [aangever 2] en de ouders van [aangever 1] werden in de brieven genoemd. Hij denkt dat er twee verschillende brieven zijn gestuurd, naar [aangever 1] en de buren. [De verdachte] zegt dat hij met het idee kwam van de brieven. 7. Standpunt van het Openbaar Ministerie De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en terzake van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 subsidiair en 5 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest. 8. Door de verdachte gevoerde verweren A. In de appelmemorie en bij pleidooi in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat de bekennende verklaringen van de verdachte op 20 januari 2007 op onrechtmatige wijze zijn verkregen en derhalve niet voor het bewijs gebruikt mogen worden. Daartoe heeft de raadsman de volgende argumenten aangevoerd: - de verdachte had in vrijheid moeten worden gesteld na de afwijzing vordering inbewaringstelling; - de verdachte had op zaterdag 20 januari 2007 geen bijstand van zijn raadsvrouw, omdat de politie haar niet had ingelicht; - de verklaringen van de verdachte van 20 januari 2007 zijn in strijd met artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 3 en 6 van het EVRM verkregen: * verbalisanten hebben de verdachte misleid door hem te zeggen dat hij 15 jaar in voorarrest kon blijven; * de verdachte was uitgeput, had een gebarsten en pijnlijke lip en was er psychisch slecht aan toe; * verbalisanten hebben de verdachte woorden in de mond gelegd; * er is sprake geweest van ongeoorloofde sturing (met betrekking tot motief), gelet op de wijze waarop de vragen werden gesteld. Het standpunt van het openbaar ministerie ten aanzien van het (formele) rechtmatigheidsverweer. De advocaat-generaal wijst er in haar requisitoir op dat de inverzekeringstelling en de daarin verkregen verklaringen de formele strafvorderlijke toets kunnen doorstaan. Samengevat wordt dienaangaande aangevoerd dat het de politie vrijstond om de verdachte te verhoren tijdens de verlengde inverzekeringstelling, ook al heeft de rechter-commissaris de vordering tot inbewaringstelling afgewezen. De rechter-commissaris heeft immers de inverzekeringstelling rechtmatig geacht en niet beslist dat de verdachte in vrijheid gesteld moest worden. Voorts is er geen absoluut recht op fysieke bijstand van een advocaat geschonden, ook niet in het licht van recente Europese jurisprudentie, te weten het Salduz-arrest11 en het Panovits-arrest12. Het oordeel van het hof ten aanzien van het (formele) rechtmatigheidsverweer. Met het openbaar ministerie is het hof van oordeel dat het verweer van de verdediging dat de op 20 januari 2007 afgelegde verklaringen van de verdachte onrechtmatig zijn verkregen, verworpen dient te worden. Gedurende de inverzekeringstelling is de verdachte bezocht door de piketadvocaat die hem tevens heeft bijgestaan tijdens de voorgeleiding bij de rechter-commissaris. Hoewel de rechter-commissaris de vordering tot inbewaringstelling bij gebrek aan ernstige bezwaren heeft afgewezen, heeft hij tevens de inverzekering-stelling rechtmatig geoordeeld. Het stond de politie dus vrij om de verdachte tijdens de verlengde inverzekeringstelling te verhoren. De raadsvrouw van de verdachte was kennelijk niet door de politie op de hoogte gebracht van de verhoren op 20 en 21 januari 2007, maar ook blijkt niet uit het uitgewerkt verhoor van de ochtend van 20 januari 2007 noch uit het studioverhoor van die middag dat de verdachte de politie expliciet verzocht heeft om de rechtsbijstand van zijn raadsvrouw. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de regiopolitie Haaglanden d.d. 21 januari 2009 blijkt dat de verdachte in ieder geval de mogelijkheid heeft gekregen om zijn raadsvrouw te bellen in de avond van 19 januari 2007, hetgeen volgens de verdachte echter niet is gelukt. De verdachte is daar in ieder geval niet op teruggekomen tijdens de verhoren op 20 en 21 januari 200713. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de verdachte als gevolg van de afwezigheid van zijn advocaat bekennende verklaringen heeft afgelegd. Tot slot merkt het hof ten overvloede op dat de door de advocaat-generaal genoemde uitspraken van het Europese Hof in ieder geval met zich brengen dat de verdachte voorafgaand aan het (eerste) politieverhoor contact mag opnemen met een raadsman teneinde zijn proceshouding te kunnen bepalen. In casu heeft de verdachte gedurende de inverzekeringstelling (meermalen) zijn raadsvrouw gesproken en was hij tevens in de gelegenheid gesteld om haar te bellen zodat er geen sprake kan zijn van een schending van artikel 6 van het EVRM. Het standpunt van het openbaar ministerie ten aanzien van de door de verdediging gestelde ongeoorloofde druk, ongeoorloofde sturing en misleiding De advocaat-generaal concludeert gemotiveerd in haar requisitoir na analyse van de verhoren van 20 januari 200714 dat er geen sprake kan zijn van een schending zoals door de verdediging beweerd. Het oordeel van het Hof ten aanzien van de door de verdediging gestelde druk, sturing en misleiding. Het hof is met het openbaar ministerie van oordeel dat ook dit rechtmatigheidsverweer verworpen moet worden. Niet is gebleken van ongeoorloofde druk en sturing van de zijde van de verbalisanten op 20 januari 2007. De verdachte heeft in twee verhoren op 20 januari 200715 bekennende verklaringen afgelegd als vermeld onder 6. Uit het uitgewerkt proces-verbaal van het verhoor in de ochtend van 20 januari 2007 blijkt dat de verdachte deze bekentenissen uit zichzelf heeft gedaan, niet naar aanleiding van hetgeen hem wordt voorgehouden door de verbalisanten. Ook bevestigt hij tijdens zijn studioverhoor meermalen hetgeen hij in zijn eerdere verhoor had bekend en heeft hij – later tijdens dat verhoor - aangegeven dat hij het al goed heeft verklaard. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2009 een gedeelte van de bandopname van het studioverhoor bekeken. Het hof heeft uit eigen waarneming ter terechtzitting kunnen constateren dat er door de verbalisanten tijdens het studioverhoor geen ongeoorloofde druk is uitgeoefend op de verdachte. Het verhoor kwam rustig over op het hof en het hof heeft geconstateerd dat de verbalisanten de verdachte ook een aantal malen gerust probeerden te stellen, nadat hij zelf had gezegd dat hij 15 jaar moest zitten. Voorts is het hof van oordeel dat de verbalisanten adequaat hebben gehandeld waar het betreft de fysieke toestand van de verdachte tijdens het studioverhoor. De verdachte gaf aan last te hebben van zijn mond. Gedurende het verhoor is er een arts ter plaatse geweest. Uit hetgeen de arts constateerde, is niet gebleken dat de gezondheidstoestand van de verdachte dusdanig ernstig was dat hij niet verhoord zou kunnen worden. Ook uit hetgeen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ter terechtzitting in hoger beroep als getuigen naar voren hebben gebracht, is niet aannemelijk geworden dat de verdachte fysiek dan wel psychisch niet in staat was om te worden gehoord. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is naar het oordeel van het hof geen sprake geweest van schending van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, artikel 3 of 6 van het EVRM. Derhalve is er geen formeel beletsel om de door [de verdachte] op 20 januari 2007 afgelegde verklaringen te gebruiken voor het bewijs. B. De materiële toets van de verklaringen van [de verdachte] op 20 januari 2007. Het standpunt van de verdediging. Blijkens de appelmemorie en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd huldigt de verdediging het standpunt dat de door de verdachte op 20 januari 2007 afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn en dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de verdachte [internetnaam 1 verdachte] is. Het standpunt van het openbaar ministerie. De advocaat-generaal concludeert in haar requisitoir dat de door de verdachte op 20 januari 2007 afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn, doch dat de later door de verdachte afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn. De advocaat-generaal geeft in haar betoog aan dat de verdachte, [internetnaam 2 verdachte], [e-mail adres verdachte] en [internetnaam 1 verdachte] een en dezelfde persoon zijn. Het oordeel van het hof. Het hof acht de door de verdachte op 20 januari 2007 afgelegde verklaringen ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde gebeurtenissen betrouwbaar en deelt de mening van de advocaat-generaal en het oordeel van de rechtbank dat de verdachte en [internetnaam 1 verdachte] een en dezelfde persoon zijn en wel op grond van de navolgende feiten en omstandigheden. Uit de uitgewerkte verklaring van de verdachte en uit het studioverhoor waarvan het hof ter terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2007 grote delen van de bandopname heeft bekeken, is naar voren gekomen dat de verdachte uit eigener beweging met zijn verklaring is gekomen. Voorts herhaalt hij tijdens het studioverhoor zijn bekentenissen van de ochtend van 20 januari 2007 met betrekking tot het doorgeven van de naam [aangever 1] aan [R.] en blijft hij [medeverdachte 2] belasten. Ook verklaart hij die middag wederom over de mishandeling van [aangever 1] door [getuige 1], welke verklaring wordt bevestigd door de bekennende verklaring van [getuige 1]. [getuige 1] heeft verklaard16 dat hij de naam en het adres van [aangever 1] heeft gekregen van [internetnaam 1 verdachte]. Hij had met deze persoon contact via het emailadres [van de verdachte] en via msn waarbij die persoon de naam [internetnaam 1 verdachte] gebruikte. [getuige 1] heeft voorts verklaard dat [internetnaam 1 verdachte] dezelfde persoon is als de gebruiker van het emailadres [van de verdachte]. De gebruiker van dat emailadres is namelijk degene geweest die de gebruikersnaam [internetnaam 1 verdachte] heeft gekozen om via msn met [getuige 1] te kunnen communiceren. De verdachte heeft erkend dat hij in het digitale verkeer gebruik maakte van het emailadres [van de verdachte]17. Hij heeft - na in de verhoren van 20 januari 2007 erkend te hebben dat hij vereenzelvigd zou kunnen worden met [internetnaam 1 verdachte] - in latere verhoren gesteld, dat hij [internetnaam 1 verdachte] niet is en dat de voor hem belastende mailtjes door een ander - mogelijk de 'echte' [internetnaam 1 verdachte] - zijn verzonden. De site van [internetnaam 1 verdachte] zou ook door anderen gebruikt kunnen worden. Het hof laat in het midden of ook derden van de naam [internetnaam 1 verdachte] gebruik gemaakt hebben of daartoe in de mogelijkheid waren. Voor het hof staat vast dat het de verdachte is geweest die onder de naam [internetnaam 1 verdachte] met [getuige 1] en [medeverdachte 2] heeft gecommuniceerd en hen heeft voorzien van informatie over [aangever 1]. Naast de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van [getuige 1] als getuige in de zaak tegen de verdachte18, neemt het hof hierbij in aanmerking dat de verdachte in verschillende verhoren heeft erkend de website [website waarvan verdachte gebruik heeft gemaakt] en de naam [internetnaam 1 verdachte] te hebben gebruikt19, dat hij heeft nagelaten ook maar een enkele aanwijzing te geven omtrent de identiteit van de beweerde persoon achter de site van [internetnaam 1 verdachte] en voorts dat hij de postbus van [internetnaam 1 verdachte] beheerde en de betaling hiervoor van zijn rekening werd afgeschreven, dat hij bestellingen opnam en - dit alles onder de identiteit van [internetnaam 1 verdachte] of een afgeleide daarvan - voor de afleveringen zorgde en de betalingen daarvoor incasseerde20. Naar het oordeel van het hof kan niet tot een ander oordeel worden gekomen, dan dat de verdachte met gebruikmaking van de digitale identiteit van [internetnaam 1 verdachte] degene is geweest die met anderen via e-mail of msn communiceerde onder die naam of een afgeleide daarvan. Het hof houdt hem verantwoordelijk voor de inhoud van die berichten. 9. Vrijspraak Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. 10. Bewezenverklaring Het hof acht, op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de bovenvermelde gebezigde bewijsmiddelen 5 en 6, in onderlinge samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 subsidiair en 5 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt) Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. 11. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde: Medeplichtigheid bij gijzeling. Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde: Medeplichtigheid bij zware mishandeling. Ten aanzien van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde: Medeplichtigheid bij een poging tot afpersing. Ten aanzien van het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde: Door giften en beloften en het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van een poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachte raad. Ten aanzien van het onder 5 primair bewezenverklaarde: Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder bepaalde voorwaarden is geschied, meermalen gepleegd. 12. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 13. Strafmotivering Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op 27 juli 2005 schuldig gemaakt aan uitlokking van een poging tot zware mishandeling van [aangever 1] door onder meer aan de uitvoerder een geldbedrag aan te bieden, een gedeelte aan te betalen en gegevens aan hem door te geven. Vervolgens is de verdachte op 29 mei 2006 medeplichtig geweest aan een gewelddadige overval in een woning in [woonplaats aangever 1 en 2], waarbij de twee bewoners – [aangever 1] en [aangever 2] – en een op dat moment aanwezige vriend, geruime tijd zijn gegijzeld. Uit de aangiften blijkt dat de slachtoffers tijdens die overval hebben gevreesd voor hun leven. Zo werd door één van de overvallers, die een vuurwapen had, gedreigd [aangever 1] te zullen vermoorden indien hij niet zou zeggen waar de anabolen en het geld zich bevonden. Uit onderzoek is naderhand gebleken dat de slachtoffers niets met de anabolenhandel te maken hadden. Aangezien de daders in de woning geen anabolen en/of geld aantroffen, heeft één van hen – om de dreigementen kracht bij te zetten – allereerst met een mes een gedeelte van het lange haar van slachtoffer [aangever 2] afgesneden. Daarna is die dader op zijn knieën naast slachtoffer [aangever 1] gaan zitten, heeft hij de pink van diens linkerhand beet gepakt en heeft hij vervolgens – na te hebben afgeteld - met een snoeischaar die pink afgeknipt. Tenslotte heeft de verdachte zich in augustus 2006 samen met een ander schuldig gemaakt aan een aantal schriftelijke bedreigingen naar [aangever 1] en personen in zijn directe omgeving. Als gevolg van de zeer gewelddadige overval, waarbij [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, is de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers zeer ernstig geschonden. Tevens is een ernstige inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van [aangever 1] en [aangever 2], omdat zij zich juist in de beslotenheid van hun eigen woning veilig en beschermd hadden moeten kunnen voelen. Dergelijke geweldsdelicten dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen daarnaast bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Uit de slachtofferverklaringen komt naar voren dat de slachtoffers [aangever 1] en [aangever 2] met name de gebeurtenissen van 29 mei 2006 als zeer traumatisch hebben ervaren en dat het een zeer grote impact op hun verdere leven en op dat van hun naasten heeft (gehad). Zo zijn [aangever 1], diens ouders en zusje en vriendin [aangever 2] na de overval geruime tijd ondergedoken, omdat niet duidelijk was of het gevaar voor hen was geweken. Het hof rekent de verdachte zwaar aan dat doordat hij de naam en het adres van slachtoffer [aangever 1] heeft doorgegeven aan [medeverdachte 2] en [getuige 1], de onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten hebben kunnen plaatsvinden en dat hij, terwijl hij wist wat de gevolgen waren van de overval voor de slachtoffers, door [getuige 1] nog dreigbrieven heeft laten sturen (feit 5). Anderzijds zal bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening worden gehouden met het feit dat het hof bewezen heeft geacht dat de verdachte medeplichtig is aan de feiten 1, 2, 3 en 4, in tegenstelling tot de rechtbank die van medeplegen is uitgegaan. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de volgende rapporten: - een rapport van Reclassering Nederland d.d. 4 april 2007; - een rapport Pro Justitia d.d. 15 mei 2007, opgemaakt en ondertekend door drs. B.E.A. van der Hoorn, psychiater; - een rapport Pro Justitia d.d. 30 mei 2007, opgemaakt en ondertekend door drs. W.M.J. Kortis, klinisch psycholoog. Uit genoemd psychiatrisch rapport komt omtrent de verdachte – zakelijk weergegeven – onder meer naar voren dat de verdachte het tenlastegelegde ontkent en er geen psychiatrische stoornis geobjectiveerd wordt, die mogelijk verdachte heeft beïnvloed ten tijde van het hem tenlastegelegde. Er kan geen uitspraak worden gedaan ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid, het recidive-risico en het strafadvies. Uit genoemd psychologisch rapport komt – zakelijk weergegeven – naar voren dat er bij de verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is geconstateerd. Daarom is er geen aanleiding om verminderde toerekeningsvatbaarheid te veronderstellen. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 januari 2009, niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest. Op feiten zoals de onderhavige moet naar het oordeel van het hof worden gereageerd met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt. 14. Beslag De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ten aanzien van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen zal worden beslist als vermeld op de aangehechte Beslaglijst onder “afdoeningsvoorstel”. Het hof zal gelet op hetgeen de officier van justitie in haar requisitoir (pagina 53) heeft gesteld, “de op [verdachtes] naam staande beslaglijst is achterhaald”, geen beslissing op enig beslag nemen. 15. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 48, 49, 57, 282a, 285, 302, 303 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. 16. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 subsidiair en 5 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein, mr. G.J.W. van Oven en mr. T.E. van der Spoel, in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 februari 2009. Bewijsmiddelen 1 Proces-verbaal nummer PL1508/2005/20049, ZD/GROEN/A/ pagina 2-3. 2 Proces-verbaal nummer PL1508/2005/20049, ZD/GROEN/AH/ pagina 3. 3 Proces-verbaal nummer PL1508/2005/20049, ZD/GROEN/V, pagina 31-33. 4 Proces-verbaal nummer PL1508/2006/13568, ZD/BLAUW/A, pagina 1-3 en pagina 5-8. 5 Proces-verbaal nummer PL 1508/2006/13568, ZD/BLAUW/GD, pagina 2-3. 6 Zie proces-verbaal van verhoor van deze getuige van 27 januari 2009. 7 Proces-verbaal nummer PL 1508/2006/13568, V/POLAB85, pagina 17-30. 8 Proces-verbaal nummer PL 1508/2006/13568, ZD/BLAUW/G, pagina 2 en 17. 9 Proces-verbaal nummer PL 1508/2006/13568, V/BALAN85, pagina 59 tot en met 69 en V/BALAN85/ pagina 87-151. 10 Proces-verbaal nummer PL 1508/2006/13568, V/BALAN85/ pagina 65 en 66. 11 EHRM 27 november 2008, EHRC 2009, 7, LJN BH 0402. 12 EHRM 11 december 2008, EHRC 2009, 9, LJN BH 0404. 13 Zie noot 9 en V/BALAN85, pagina 153 e.v. 14 Zie noot 9. 15 Zie noot 9. 16 Proces-verbaal van verhoor van deze getuige ter terechtzitting in eerste aanleg van 6 november 2007 (pagina 8 e.v.). 17 Proces-verbaal nummer PL1508/2005/20049, ZD/GROEN/V, pagina 2 en 8. 18 Zie noot 16. 19 Proces-verbaal nummer PL 1508/2006/13568, V/BALAN85, pagina 43, 62, 64 en 173. 20 Proces-verbaal nummer PL 1508/2006/13568, V/BALAN85 pagina 43-45 en proces-verbaal nummer PL 1508/2006/13568, ZD/BLAUW/AH, pagina 339-340.