Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2869

Datum uitspraak2009-02-05
Datum gepubliceerd2009-02-25
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers153629 / FA RK 2009-171
Statusgepubliceerd


Indicatie

BOPZ. Op 21 januari 2009 is het verzoek door de officier van justitie ingediend en had een ander formulier voor een voorlopige machtiging gebruikt moeten worden. Artikel 16 Bopz was immers nog niet op grond van het bepaalde in artikel 31 Bopz van toepassing, omdat betrokkene nog niet ingevolge een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling in het ziekenhuis verbleef. Op 22 januari 2009 heeft de rechtbank echter de voortzetting van de inbewaringstelling bevolen, dit heeft als gevolg dat de geneeskundige verklaring, gelet op het bepaalde in meergenoemd artikel 31 Bopz, inmiddels passend is. Verder ontbreken in de opgemaakte geneeskundige verklaring geen gegevens om het verzoek te kunnen beoordelen. Omdat artikel 16 Bopz is toegepast heeft de geneesheer-directeur de verklaring afgegeven en ondertekend en zijn een afschrift van het in artikel 38 Bopz genoemde behandelingsplan en een afschrift van de in artikel 37a Bopz genoemde aantekeningen overgelegd. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat (namens) betrokkene niet (is) betwist dat sprake is van de in de geneeskundige verklaring genoemde stoornis van haar geestvermogens, dat deze stoornis betrokkene gevaar doet veroorzaken en dat het gevaar op dit moment niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector civiel familie- en jeugdrecht voorlopige machtiging na ibs zaak-/rekestnr: 153629 / FA RK 2009-171 beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 5 februari 2009, betreffende: [naam betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1968, wonende te [plaats], hierna ook: betrokkene, verblijvende in psychiatrisch ziekenhuis GGZ in [plaats], gebouw [naam] te [plaats. 1 Verloop van de procedure Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken: - het op 21 januari 2009 ter griffie van de rechtbank ontvangen verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen voortduren van het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, met bijlagen; - de beschikking van deze rechtbank van 22 januari 2009; en het verhandelde ter terechtzitting op 22 januari 2009 en 5 februari 2009. Betrokkene is ter zitting bijgestaan door mr. C.E.J.M. Heerkens Thijssen, kantoorhoudende te Amsterdam. 2 Standpunt betrokkene De raadsvrouwe heeft naar voren gebracht dat de geneeskundige verklaring ten onrechte is opgemaakt met toepassing van artikel 16 van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Bopz). De psychiater [naam] heeft betrokkene op 19 januari 2009 onderzocht om te beoordelen of er een geneeskundige verklaring voor het aanvragen van een voorlopige machtiging zonder voorafgaande inbewaringstelling diende te worden opgemaakt. Daarbij kwam hij tot de conclusie dat er sprake was van onmiddellijk en dreigend gevaar en heeft hij een geneeskundige verklaring voor een inbewaringstelling opgemaakt. Onder deze omstandigheden moet er een second opinion komen. Een onafhankelijk deskundige dient vanuit de instelling te beoordelen of de gronden voor een voorlopige machtiging op dit moment aanwezig zijn, aldus de raadsvrouwe. Indien de rechtbank het verzoek om een second opinion afwijst, verzoekt de raadsvrouwe de machtiging te verlenen voor de duur van drie maanden. Betrokkene heeft aangegeven dat zij het naar haar zin heeft in de instelling en dat zij het goed vindt als er een machtiging wordt afgegeven. 3 Beoordeling Omstandigheden Vast staat dat psychiater [naam] betrokkene op 19 januari 2009 heeft onderzocht met het oog op het aanvragen van een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 4 van de Bopz. Tijdens het onderzoek kwam hij tot de conclusie dat sprake was van gevaar dat zo onmiddellijk en dreigend was, dat toepassing van paragraaf 1 van de Bopz (voorlopige machtiging) niet kon worden afgewacht en heeft hij een geneeskundige verklaring op grond van artikel 21 Bopz opgemaakt. Op 19 februari 2009 is betrokkene in bewaring gesteld. Daarnaast heeft genoemde psychiater betrokkene op 19 januari 2009 onderzocht met het oog op het opmaken van een geneeskundige verklaring voor de aanvraag van een voorlopige machtiging met toepassing van artikel 16 Bopz. In artikel 31, eerste lid, van de Bopz staat, voor zover relevant, het volgende vermeld: “met betrekking tot een persoon die ingevolge een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 27, eerste lid, in een ziekenhuis verblijft, zijn de artikelen (…) en 16 van overeenkomstige toepassing.” Op 22 januari 2009 heeft de rechtbank het verzoek om voortzetting van de inbewaringstelling en het verzoek om een voorlopige machtiging behandeld. De raadsvrouwe heeft toen aanhouding van het verzoek om een voorlopige machtiging verzocht, omdat zij dit verzoek nog niet met haar cliënte had besproken. De rechtbank heeft dit verzoek om aanhouding gehonoreerd en het verzoek om voortzetting van de inbewaringstelling van betrokkene op 22 januari 2009 toegewezen. Oordeel Op 21 januari 2009 is het verzoek door de officier van justitie ingediend en had een ander formulier voor een voorlopige machtiging gebruikt moeten worden. Artikel 16 Bopz was immers nog niet op grond van het bepaalde in artikel 31 Bopz van toepassing, omdat betrokkene nog niet ingevolge een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling in het ziekenhuis verbleef. Op 22 januari 2009 heeft de rechtbank echter de voortzetting van de inbewaringstelling bevolen, dit heeft als gevolg dat de geneeskundige verklaring, gelet op het bepaalde in meergenoemd artikel 31 Bopz, inmiddels passend is. Verder ontbreken in de opgemaakte geneeskundige verklaring geen gegevens om het verzoek te kunnen beoordelen. Omdat artikel 16 Bopz is toegepast heeft de geneesheer-directeur de verklaring afgegeven en ondertekend en zijn een afschrift van het in artikel 38 Bopz genoemde behandelingsplan en een afschrift van de in artikel 37a Bopz genoemde aantekeningen overgelegd. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat (namens) betrokkene niet (is) betwist dat sprake is van de in de geneeskundige verklaring genoemde stoornis van haar geestvermogens, dat deze stoornis betrokkene gevaar doet veroorzaken en dat het gevaar op dit moment niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Onder bovengenoemde omstandigheden dient het verzoek om een second opinion te worden afgewezen, omdat door het achterwege blijven daarvan betrokkene redelijkerwijs niet in haar belangen kan zijn geschaad. Nu de ter zitting aanwezige psychiater heeft toegelicht dat het nog onduidelijk is hoelang het proces van herstel van betrokkene zal vergen, ziet de rechtbank onvoldoende concrete aanleiding om de machtiging voor een kortere duur dan zes maanden te verlenen. Uit de inhoud van de overgelegde stukken (waaronder het opgemaakte behandelingsplan), de gehouden verhoren en de verkregen inlichtingen, blijkt dat betrokkene door een stoornis van de geestvermogens gevaar veroorzaakt, welk gevaar niet kan worden afgewend door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis. Betrokkene geeft geen, althans onvoldoende blijk van de nodige bereidheid tot verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Gelet op het bovenoverwogene zal het verzoek worden toegewezen. 4 Beslissing De rechtbank: ¬Verleent machtiging tot het doen voortduren van het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van zes maanden, ingaande 5 februari 2009. Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. van Keken en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 5 februari 2009, in tegenwoordigheid van R.V. Leermakers als griffier.