Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH2972

Datum uitspraak2009-01-27
Datum gepubliceerd2009-02-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 08/160
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tuchtgerecht Akkerbouwproductschappen


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven AWB 08/160 27 januari 2009 20330 Tuchtgerecht Akkerbouwproductschappen Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellant van een uitspraak van het Tuchtgerecht Akkerbouwproductschappen van C (hierna: tuchtgerecht), gemachtigde: mr. ir. J.L. Mieras, werkzaam bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie te Goes. 1. De procedure Bij uitspraak van C, met zaaknummer D, aan appellant toegezonden bij brief van E, heeft het tuchtgerecht aan appellant een geldboete opgelegd. Bij faxbericht van 25 februari 2008, heeft appellant tegen die beslissing hoger beroep bij het College ingesteld. Bij brief van 28 maart 2008 heeft appellant de gronden van het hoger beroep aangevuld. Bij brief van 27 maart 2008 heeft het tuchtgerecht de stukken als bedoeld in artikel 33 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 doen toekomen aan de griffier van het College. Bij brief van 7 november 2008 heeft appellant nadere stukken in het geding gebracht. Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 9 december 2008, waar appellant zijn standpunt door zijn gemachtigde heeft doen toelichten. Ter zitting zijn voorts inlichtingen verstrekt door mr. O.D. van der Vliet en ir. ing. A. Waterink beide werkzaam bij het Hoofdproductschap Akkerbouw. 2. De grondslag van het geschil In de Verordening HPA aardappelmoeheid 2003 is onder meer het volgende bepaald: “Artikel 3 1. Het is een ondernemer verboden aardappelen te telen op een perceel, waarop zich binnen de twee aan dat tijdstip voorafgaande kalenderjaren zulke planten hebben bevonden. (…). Artikel 7 Bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening worden tuchtrechtelijke maatregelen gesteld. Een door het bevoegde tuchtgerecht op te leggen geldboete mag niet hoger zijn dan € 450,- per overtreding, totdat het op 24 februari 2000 ingediende voorstel van wet “Nieuwe regelen inzake tuchtrechtspraak in de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (…)”, tot wet wordt verheven en in werking treedt.” De Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 luidt, voorzover hier van belang, als volgt: " Artikel 2 1. De tuchtrechtelijke maatregelen in de zin van artikel 104 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, die op overtreding van verordeningen van een bedrijfslichaam kunnen worden gesteld, zijn: (…) b. geldboete; (…) Artikel 4 1. Het bedrag van de geldboete is tenminste € 2,- en ten hoogste € 4.500,- 2. Indien de waarde van de goederen, met betrekking tot welke een overtreding is begaan, of de waarde van het wederrechtelijk genoten voordeel dat geheel of gedeeltelijk door middel van de overtreding is verkregen, hoger is dan € 1.135,- kan een geldboete worden opgelegd van ten hoogste € 11.250,- (…).” 3. De bestreden uitspraak Het tuchtgerecht heeft appellant een boete opgelegd van € 6.192,50 vanwege overtreding van het in artikel 3, eerste lid, van de Verordening HPA aardappelmoeheid 2003 opgenomen verbod aardappelen te telen op een zelfde (gedeelte van een) perceel waar het jaar daarvoor ook aardappelen zijn geteeld. Ter zake van het procesverloop, de beoordeling van de overtreding en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak, die in afschrift aan deze uitspraak gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd. 4. Het standpunt van appellant Appellant heeft in beroep – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Het betreffende perceel heeft appellant per 1 januari 2007 in pacht gekregen van Domeinen. Volgens de vorige pachter heeft op het perceel in 2005 vlas gestaan en in 2006 tarwe. Voor appellant was geen reden aan deze gegevens te twijfelen, derhalve treft hem geen verwijt. In verband met bescherming van de privacy kreeg appellant geen gegevens van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Van Domeinen kreeg appellant ook geen informatie aangezien Domeinen in een proces met de vorige pachter verwikkeld was geraakt. Appellant stelt dat de door het tuchtgerecht opgelegde geldboete veel te hoog is. Door het tuchtgerecht is bij de oplegging van de geldboete geen rekening gehouden met genoemde omstandigheden. Het tuchtgerecht is zonder motivering afgeweken van de berekening van het Hoofdproductschap Akkerbouw. Appellant bestrijd de door het tuchtgerecht gemaakte berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Appellant voert daartoe aan dat indien geen aardappelen waren geteeld, een ander gewas zou zijn geteeld dat ook een netto opbrengst had opgeleverd. Deze moet in mindering op de geldboete komen. Alsdan zal de boete lager zijn dan € 1.135,-. Appellant heeft ter zitting ter aanvulling naar voren gebracht dat hij in 2007 de grond in pacht heeft gekregen van Domeinen. Hij heeft bij meerdere instanties getracht te achterhalen wat in het verleden op het perceel grond is geteeld, maar het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, noch Domeinen heeft informatie verschaft. Appellant heeft zich uiteindelijk gebaseerd op de informatie die is gegeven door een zich in de nabijheid van het stuk grond ophoudend persoon, waarvan appellant aannam dat het de vorige pachter van de betreffende grond was. Volgens die persoon wiens identiteit hij tot op heden niet heeft kunnen vaststellen, zou in 2005 vlas zijn geteeld en in 2006 tarwe. Appellant is op deze mededeling afgegaan, aangezien hij geen reden had aan de betrouwbaarheid van de mededeling te twijfelen. In reactie op de mondelinge toelichting van appellant op zijn beroepschrift heeft de vertegenwoordiger van het productschap ter zitting van het College gesteld dat het voor hem onduidelijk blijft of appellant daadwerkelijk de vorige pachter heeft gesproken en daarmee al dan niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. Hij erkent dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geen informatie aan derden verschaft. In beginsel moet de verpachter de informatie kunnen verstrekken. Blijkens een aan appellant gerichte brief van Domeinen van 14 april 2008, waren ook zij er niet van op de hoogte welke gewassen de afgetreden pachter heeft geteeld en is communicatie met de voormalig pachter niet mogelijk vanwege een al jarenlange ernstig verstoorde relatie tussen Domeinen en de betreffende pachter. Daarnaast merkt hij op dat het in de praktijk het meest gebruikelijk is dat de opvolgende pachter contact zoekt met de aftredende pachter om de voorgeschiedenis van het stuk grond te weten te komen. 5. De beoordeling van het beroep Het College stelt vast dat appellant de overtreding van artikel 3, lid 1, Verordening HPA aardappelmoeheid 2003 niet heeft bestreden, maar zich richt tegen de maatregel die het tuchtgerecht heeft opgelegd. Het College overweegt dat het in artikel 3 van de Verordening HPA aardappelmoeheid 2003 opgenomen teeltverbod uitgaat van de beschikbaarheid van informatie over de teeltgeschiedenis van een perceel. Naar het oordeel van het College is in het voorliggende geval voldoende vast komen te staan dat appellant heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om de teeltgeschiedenis van het betreffende perceel te achterhalen. Dat hij desondanks in strijd met de norm van artikel 3 Verordening heeft gehandeld, kan hem, gezien de afwezigheid van algemeen toegankelijke bronnen, de wijze waarop deze informatie doorgaans wordt verstrekt en de verstoorde relatie tussen verpachter en de voormalig pachter, naar het oordeel van het College niet worden verweten. Naar het oordeel van het College kan de bestreden tuchtbeslissing daarom niet in stand blijven wegens het ontbreken van een deugdelijke grondslag. Uit het bovenstaande volgt dat het beroep van appellant gegrond is. Het College zal de zaak afdoen door, gelet op het voorgaande, te bepalen dat aan appellant geen tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd. Deze uitspraak steunt op de in rubriek 2 genoemde bepalingen, alsmede op Titel V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004. 6. De beslissing Het College: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de bestreden tuchtbeschikking; - bepaalt dat aan appellant geen tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd. Aldus gewezen door mr. M.A. Fierstra, mr. M. van Duuren en mr. N.A. Schimmel in tegenwoordigheid van mr. S. van Noordt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2009. w.g.M.A. Fierstra w.g. S. van Noordt