Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH3022

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-02-16
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers392372
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzet dwangbevel Verzet tegen dwangbevel. Vorige eigenaar van het perceel heeft niet voldaan aan last onder dwangsom. Gemeente heeft dwangbevel uitgevaardigd tegen nieuwe eigenaren van het perceel om aan vorige eigenaar opgelegde dwangsommen alsnog te incasseren. Artikel 100e Woningwet. Stuiting verjaring. Bewijslast op gemeente dat zij aangetekende brieven naar juiste adres heeft verzonden. Gemeente moet aannemelijk maken dat brieven tijdig zijn aangeboden op de ter plaatse voorgeschreven wijze. Art. 3:317 BW.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 392372 / HA ZA 08-693 Vonnis van 21 januari 2009 in de zaak van 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid J & B VASTGOED B.V., gevestigd te Schiedam, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DNC VASTGOED B.V., gevestigd te Voorburg, eiseressen in het verzet, advocaat mr. F.B. Falkena, tegen GEMEENTE AMSTELVEEN, gevestigd te Amstelveen, gedaagde in het verzet, advocaat mr. J. Elte. Eiseressen in verzet zullen hierna J&B en DNC genoemd worden en gedaagde in verzet de gemeente. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 20 februari 2008, met producties; - de conclusie van antwoord, met producties; - het tussenvonnis van 14 mei 2008, waarbij een comparitie van partijen is bepaald; - het proces-verbaal van comparitie van 18 augustus 2008, met de daarin genoemde stukken. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Op 7 februari 2008 heeft de gemeente een dwangbevel (gedateerd 6 februari 2008) doen betekenen aan J&B en DNC (hierna: het dwangbevel). 2.2. In het dwangbevel wordt bevel gedaan tot betaling van een bedrag groot € 123.057,24 (€ 122.975,= aan hoofdsom en € 82,24 kosten exploot). De hoofdsom bestaat uit niet-betaalde dwangsommen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 maart 2005, invorderingskosten en executiekosten. Het dwangbevel heeft betrekking op (onder meer) het perceel Bankrasweg 19 te Amstelveen (hierna: het perceel). 2.3. In het dwangbevel staat, voor zover van belang, het volgende vermeld: “Deze dwangsommen zijn verschuldigd op basis van de dwangsombeschikking gericht aan Rams-Yve-Terra N.V. d.d. 22 december 2004 (kenmerk 25528) alsmede de dwangsombeschikking gericht aan Rams-Yve-Terra N.V, d.d. 22 december 2004 (kenmerk 25531) [ ]. Op basis van voornoemde dwangsombeschikkingen is laatstgenoemde rechtspersoon gelast een einde te (doen laten) maken aan de daarin beschreven illegale situatie op het perceel Bankrasweg 19, 1183 TR Amstelveen. Aan deze beide lastgevingen is geen gevolg gegeven. [ ] Aangezien de vorige eigenaar van dit complex, Rams-Yve-Terra N.V. en de twee overige overtreders, tesamen niet volledig aan haar/hun betalingsverplichtingen hebben voldaan, heeft ons college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 100e Woningwet, J&B Vastgoed B.V. en DNC Vastgoed B.V. in hun hoedanigheid van gezamenlijke rechtsopvolgers [ ] gesommeerd een bedrag aan de gemeente te betalen [ ]. Bij controle is evenwel gebleken dat het totaal verschuldigde bedrag verlaagd dient te worden.” 2.4. In 2004 was de Belgische vennootschap Rams-Yve-Terra N.V. (hierna: Rams-Yve-Terra) eigenaar van het perceel. 2.5. Bij dwangsombeschikkingen van 22 december 2004 zijn aan Rams-Yve-Terra twee lasten onder dwangsom opgelegd (met kenmerken 25528 respectievelijk 25531). In deze dwangsombeschikkingen met vrijwel gelijkluidende inhoud staat, voor zover hier van belang, het volgende: “Op het perceel Bankrasweg 19 te Amstelveen hebben vanaf 1994 bouwactiviteiten plaatsgevonden zonder c.q. in afwijking van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet. [ ] Op grond van artikel 40 van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeesters en wethouders (bouwvergunning). [ ] Wij hebben besloten u een last onder dwangsom op te leggen om de geconstateerde overtredingen ongedaan te maken.” 2.6. Op 22 december 2004 zijn ook dwangsombeschikkingen met vrijwel gelijkluidende inhoud aan twee andere overtreders verzonden, te weten de heer [A] (onder meer kenmerk 25526) en mevrouw [B]. 2.7. Op 7 juni 2005 heeft de gemeente aan Rams-Yve-Terra een dwangbevel d.d. 6 juni 2005 doen betekenen. In dit dwangbevel staat, voor zover van belang, het volgende: “Burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen vaardigen tegen: Naam: Rams-Yve-Terra N.V. Adres: Bankrasweg 19, 1183 TR Amstelveen/Avenue Franklin Rooseveld 72, 1050 Brussel België; dit dwangbevel uit, aangezien voornoemde persoon weigert het hierna te noemen bedrag wegens het verbeuren van één of meerdere dwangsombeschikkingen tijdig te voldoen [ ]. Het bedrag ad € 90.000,= is verschuldigd op basis [van] de dwangsombeschikking d.d. 22 december 2004 (kenmerk 25526), verzonden op 22 december 2004, alsmede de verschuldigde wettelijke rente. Op basis van voornoemde dwangsombeschikking is bovengenoemde persoon gelast een einde te (doen laten) maken aan de daarin beschreven illegale situatie. Hieraan is geheel geen gevolg gegeven.” 2.8. Op 25 augustus 2005 heeft de gemeente aan Rams-Yve-Terra, [A] en [B] een dwangbevel d.d. 19 juli 2005 doen betekenen. Dit dwangbevel heeft betrekking op de onder 2.5 bedoelde dwangsombeschikking met kenmerk 25331, gericht aan Rams-Yve-Terra, en dwangsombeschikkingen (kenmerken 25529, respectievelijk 25530), gericht aan [A], respectievelijk [B]. 2.9. De onder 2.5 en 2.6 bedoelde dwangsombeschikkingen zijn op verzoek van de gemeente op 9 mei 2007 ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare registers. 2.10. Rams-Yve-Terra heeft tegen de onder 2.5 genoemde dwangsombeschikkingen bezwaar gemaakt. De bezwaren zijn op 26 september 2007 door Raad van State ongegrond verklaard. 2.11. Rams-Yve-Terra heeft niet voldaan aan de dwangsombeschikkingen en heeft de opgelegde dwangsommen niet betaald. 2.12. J&B en DNC zijn sinds 7 december 2007 gezamenlijk eigenaar van het perceel. Zij hebben het perceel op 4 juli 2007 gekocht in een executieverkoop, waarbij DSB Bank N.V. (hierna: DSB) als verkoper optrad. 2.13. DSB had in 2002 geldleningen verstrekt aan (onder meer) Rams-Yve-Terra. Rams-Yve-Terra had in verband met die geldleningen een hypotheek verstrekt aan DSB op het destijds aan haar in eigendom toebehorende perceel. Rams-Yve-Terra en de andere kredietnemers zijn in gebreke gebleven hun verplichtingen uit de geldleningen te voldoen. De geldleningen zijn vervolgens opeisbaar geworden en DSB is overgegaan tot het uitoefenen van haar recht tot parate executie krachtens artikel 3:268 Burgerlijk Wetboek (BW). 2.14. De voorzieningenrechter heeft op 16 augustus 2007 op verzoek van DSB verlof verleend voor de onderhandse verkoop van het perceel aan J&B en DNC. 3. Het geschil 3.1. J&B en DNC vorderen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - primair dat de rechtbank het dwangbevel buiten effect zal stellen, - subsidiair de boete(s) en/of invorderingskosten te matigen tot nihil, althans tot een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vernemen te behoren, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding. 3.2. J&B en DNC verzetten zich tegen het dwangbevel op een aantal gronden. 3.3. De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat J&B en DNC in zoverre in hun verzet kunnen worden ontvangen. 4.2. De gemeente stelt op grond van artikel 100e (oud) Woningwet gerechtigd te zijn de niet-betaalde, door Rams-Yve-Terra verbeurde, in het dwangbevel genoemde, dwangsommen in te vorderen bij J&B en DNC. Aangezien J&B en DNC zich in hun verzet tegen het dwangbevel (mede) beroepen op de tekst van het huidige artikel 100e Woningwet, moet allereerst worden vastgesteld op grond van welke versie van genoemd artikel moet worden beoordeeld of de gemeente gerechtigd is de dwangsommen bij J&B en DNC in te vorderen. 4.3. Artikel 100e is bij de wijziging van de Woningwet van 21 december 2006 in de wet gekomen (Wet van 21 december 2006, houdende wijziging van de Woningwet en enkele andere wetten (verbetering naleving, handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving) (hierna: Wet van 21 december 2006)). Het artikel is op 1 april 2007 van kracht geworden. Het oorspronkelijke artikel 100e Woningwet luidde als volgt: “1. Een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV geldt mede jegens de rechtsopvolger van degene aan wie dat besluit is opgelegd alsmede jegens iedere verdere rechtsopvolger en kan, tenzij bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten, jegens die rechtsopvolger of iedere verdere rechtsopvolger worden ten uitvoer gelegd, met dien verstande dat de kosten van die tenuitvoerlegging en een te innen dwangsom bij de betreffende rechtsopvolger dan wel iedere verdere rechtsopvolger kunnen worden ingevorderd, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders. 2. Het eerste lid geldt uitsluitend voor zover het in dat lid bedoelde besluit na de bekendmaking ervan is aangeboden ten behoeve van inschrijving in de openbare registers [ ].” 4.4. Met ingang van 1 juli 2007 is artikel 100e Woningwet in het kader van de inwerkingtreding van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken gewijzigd. Het huidige artikel 100e Woningwet luidt als volgt: “Bij een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV, kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat dit besluit mede geldt jegens de rechtsopvolger van degene aan wie dat besluit is opgelegd alsmede jegens iedere verdere rechtsopvolger. [ ]” Lid 2 is in verband met de invoering van de nieuwe Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken komen te vervallen. 4.5. Aangezien de besluiten die de gemeente thans middels het dwangbevel jegens J&B en DNC ten uitvoer wil leggen dateren uit 2004 en de gemeente deze besluiten in mei 2007 heeft doen inschrijven in de openbare registers, zal het verzet tegen het dwangbevel op grond van artikel 100e (oud) Woningwet moeten worden beoordeeld. Het betoog van J&B en DNC dat in de (oorspronkelijke) besluiten van de gemeente vermeld had moeten worden dat deze ook jegens de rechtsopvolgers van Rams-Yve-Terra ten uitvoer gelegd kon worden, faalt dan ook. 4.6. Vervolgens stellen J&B en DNC zich op het standpunt dat zij geen rechtsopvolger(s) zijn van Rams-Yve-Terra, aangezien zij het perceel hebben gekocht in een executoriale verkoop en dus rechtsopvolger zijn van de executerende hypotheekhouder, DSB. Voor de beoordeling van het verzet kan buiten beschouwing blijven of deze stellingname juist is. Op grond van de tekst van artikel 100e (oud) Woningwet is niet relevant of J&B en DNC de eigendom van het perceel van Rams-Yve-Terra hebben verkregen of van DSB. Vast staat immers dat Rams-Yve-Terra eigenaar is geweest van het perceel en dat J&B en DNC thans eigenaar zijn van het perceel. In die zin zijn J&B en DNC dan ook aan te merken als (verdere) rechtsopvolger (rechtsreeks of via DSB) in de zin van artikel 100e (oud) Woningwet. Zowel uit de tekst van de wet als ook uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is dat de in het artikel bedoelde besluiten niet alleen ten uitvoer kunnen worden gelegd jegens de overtreder zelf, maar ook jegens iedere verdere rechtsopvolger van degene aan wie het besluit is opgelegd. 4.7. Naar de rechtbank begrijpt, betogen J&B en DNC onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis vervolgens dat artikel 100e (oud) Woningwet slechts van toepassing is voor handhavingsbesluiten genomen wegens overtreding van artikel 40 onder b Woningwet, welk artikel verbiedt een illegaal bouwwerk in stand te laten, terwijl de onderhavige handhavingsbesluiten zijn genomen wegens handelen in strijd met artikel 40 onder a Woningwet, waar is bepaald dat het verboden is zonder of in strijd met een bouwvergunning een bouwwerk te bouwen. Onder de Woningwet zoals deze vóór 1 april 2007 gold, zou het niet mogelijk zijn geweest een handhavingsbesluit te nemen wegens het in stand houden van een illegaal bouwwerk. De rechtbank volgt het betoog van J&B en DNC niet. De oorspronkelijke last onder dwangsom was opgelegd aan Rams-Yve-Terra omdat de bouwwerken op het perceel “zonder c.q. in afwijking van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet” waren gebouwd. Artikel 40 Woningwet (het verbod om zonder of in strijd met een bouwvergunning te bouwen) staat - en stond in 2004 - in Hoofdstuk IV, afdeling 1 van de Woningwet. Artikel 100e (oud) Woningwet geldt voor besluiten tot oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde in (onder meer) genoemd Hoofdstuk IV, afdeling 1. De grondslag van het oorspronkelijke handhavingsbesluit staat dan ook niet in de weg aan tenuitvoerlegging van die besluiten jegens J&B en DNC als rechtsopvolgers van Rams-Yve-Terra via artikel 100e (oud) Woningwet. Het betoog van J&B en DNC berust op een onjuiste lezing van de wetsgeschiedenis. 4.8. Vervolgens is de vraag aan de orde of artikel 100e (oud) Woningwet onmiddellijke werking heeft en ook geldt voor besluiten genomen vóór 1 april 2007, de datum waarop het artikel in werking is getreden. J&B en DNC stellen zich op het standpunt dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord en verwijzen in dat verband naar de Wet van 21 december 2006. De rechtbank volgt dit standpunt niet. In de artikelen IVD en V van de Wet van 21 december 2006 wordt voor een aantal gevallen bepaald dat de Woningwet zoals deze luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van kracht blijft. In die artikelen zijn handhavingsbesluiten wegens bouwen zonder of in strijd met een bouwvergunning niet genoemd. Anderzijds is in de Wet van 21 december 2006 geen uitgestelde werking vastgelegd voor de inwerkingtreding van artikel 100e (oud) Woningwet. Uit het voorgaande volgt a contrario dan ook dat de wetgever voor artikel 100e (oud) Woningwet wel onmiddellijke werking heeft beoogd. De wetsgeschiedenis geeft ook geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen. 4.9. Vervolgens hebben J&B en DNC een beroep gedaan op verjaring. Volgens J&B en DNC is de verjaring van de dwangsommen niet telkens binnen zes maanden gestuit. Zij wijzen er in dit verband allereerst op dat in het op 7 juni 2005 aan Rams-Yve-Terra betekende dwangbevel wordt verwezen naar de dwangsombeschikking van 22 december 2004 met kenmerk 25526 (zie hiervoor onder 2.7) en dat dit een dwangsombeschikking tegen de heer [A], en niet tegen Rams-Yve-Terra, betreft. Vervolgens verwijst zij naar de door de gemeente overgelegde brief met verzoek om betaling die de gemeente op 26 mei 2005 aan Rams-Yve-Terra zou hebben verstuurd. Ook in deze brief wordt (blijkens de door de gemeente overgelegde kopie van de brief) verwezen naar de dwangsombeschikking met kenmerk 25526. In deze brief schrijft de gemeente, voor zover hier van belang, het volgende: “Zoals wij u bij brief d.d. 22 december 2004 (ons kenmerk 25526), verzonden 22 december 2004 hebben meegedeeld, hebben wij u een last onder dwangsom opgelegd, welke ertoe strekte om de daarin geconstateerde overtredingen te (doen) beëindigen. Wij hebben u gelast om uiterlijk op 3 maart 2005 de hierna volgende overtreding(en) te (doen) beëindigen: [volgt lijst overtredingen] Voor elk van de hierboven vermelde onderdelen geldt dat indien u niet, dan wel niet volledig en/of niet tijdig aan de desbetreffende last voldoet, u met ingang van de dag na ommekomst van de gestelde termijn een dwangsom verbeurde [ ].” 4.10. De gemeente stelt dat de verjaring van beide tegen Rams-Yve-Terra gerichte dwangsombeschikkingen steeds tijdig en op de juiste wijze is gestuit. Zij verwijst hiertoe naar diverse brieven die door haar per aangetekende post aan Rams-Yve-Terra op door Rams-Yve-Terra opgegeven adressen zijn verstuurd. J&B en DNC betwisten dat die brieven daadwerkelijk zijn verstuurd en bij Rams-Yve-Terra zijn aangekomen. Ter comparitie heeft de gemeente erkend dat de dwangsombeschikking met kenmerk 25526 een tegen [A] gerichte dwangsombeschikking betreft. 4.11. Op grond van artikel 3:37 lid 3 BW zullen de door de gemeente verzonden stuitingsbrieven Rams-Yve-Terra moeten hebben bereikt. Op de gemeente rust de bewijslast dat zij de brieven aangetekend en naar het juiste adres heeft verzonden en zij zal bovendien aannemelijk moeten maken dat de brieven (tijdig) aan Rams-Yve-Terra zijn aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse is voorgeschreven (HR 4 juni 2004, LJN AO5122). Nu de gemeente op dit punt bewijs heeft aangeboden, zal de rechtbank haar toelaten dit bewijs te leveren. 4.12. Met betrekking tot de adressering van de brieven merkt de rechtbank, voor zover van belang, op dat de door de gemeente naar het adres Bankrasweg 19 te Amstelveen verzonden brieven moeten worden aangemerkt als verzonden naar het juiste adres, nu -hetgeen door J&B en DNC niet wordt betwist - dit adres door Rams-Yve-Terra zelf als postadres is opgegeven en dit adres bovendien uit de kadastrale informatie blijkt. Dit neemt niet weg dat de gemeente ten aanzien van deze brieven en de andere aan Rams-Yve-Terra verzonden stuitingsbrieven aannemelijk zal moeten maken dat de brieven (tijdig) aan Rams-Yve-Terra zijn aangeboden. 4.13. Met betrekking tot de verwijzing naar het kenmerk van de dwangsombeschikking in het op 7 juni 2005 aan Rams-Yve-Terra betekende dwangbevel (zie 2.7) en in de stuitingsbrief van 26 mei 2005 is de vraag of Rams-Yve-Terra heeft moeten begrijpen dat de gemeente nakoming van de verplichting tot betaling van de dwangsommen bleef eisen. Naar het oordeel van de rechtbank kan er geen twijfel over bestaan dat Rams-Yve-Terra op grond van de tekst van het op 7 juni 2005 aan haar betekende dwangbevel en uit de brief van 26 mei 2005 heeft moeten begrijpen dat de gemeente betaling van de aan haar opgelegde dwangsommen bleef eisen. Dat in dat dwangbevel en in die stuitingsbrief (mogelijk) een verkeerd kenmerk van de oorspronkelijke dwangsombeschikking wordt genoemd doet daar niet aan af. 4.14. Voor het geval de gemeente slaagt in haar bewijs, dienen ook de standpunten van J&B en DNC dat (i) de gemeente in redelijkheid niet tot invordering van de dwangsommen kan overgaan en (ii) de dwangsommen onredelijk hoog zijn en gematigd dienen te worden, besproken te worden. 4.15. Het betoog van J&B en DNC dat de gemeente in redelijkheid niet tot invordering van de dwangsommen kan overgaan, gaat niet op. J&B en DNC gaan in hun betoog, zoals de gemeente terecht aanvoert, voorbij aan de omstandigheid dat zij op het moment van de eigendomsoverdracht bekend waren met het feit dat de lasten onder dwangsom “aan het perceel verbonden” waren. De gemeente heeft de dwangsombeschikkingen immers in mei 2007 in laten schrijven in de openbare registers. Bovendien is tijdens de zitting van de voorzieningenrechter op 8 augustus 2007 uitdrukkelijk aan de orde geweest dat de gemeente aan Rams-Yve-Terra twee lasten onder dwangsom had opgelegd voor bedragen groot respectievelijk € 60.000 en € 90.000. De gemeente heeft zich ook in die procedure op het standpunt gesteld dat zij die dwangsommen op grond van artikel 100e Woningwet op de rechtsopvolger van de (toenmalige) eigenaar van het perceel (Rams-Yve-Terra) kon verhalen en dat de lasten uitgevaardigd tegen Rams-Yve-Terra (dus) van invloed waren op de waarde van het perceel. In de procedure bij de voorzieningenrechter heeft DSB aangevoerd dat de koper van het perceel er dan ook rekening mee zou moeten houden dat de gemeente een bedrag van € 130.000 op hem zou verhalen en dat het taxatierapport van het perceel in dit verband was aangepast. De voorzieningenrechter heeft in zijn beschikking op dit punt als volgt overwogen: “Resteert de vraag welke invloed de thans nog onzekere uitkomst van de bestuursrechtelijk procedure tegen de gemeente Amstelveen en de door die gemeente uitgevaardigde lasten hebben op de waarde van de onroerende zaak. DSB heeft in dit verband onweersproken gesteld dat er twee lasten zijn uitgevaardigd van in totaal € 150.000,=, dat Rams-Yve-Terra slechts tegen één van die lasten beroep heeft aangetekend en dat met betrekking tot de andere last nog slechts een beperkt bedrag ter discussie staat, aangezien alleen de gemeente Amstelveen beroep heeft ingesteld. De aanpassing van de getaxeerde waarden door makelaar Van der Vloodt komt onder deze omstandigheden reëel voor.” 4.16. Aangezien J&B en DNC wisten hoe de vork in de steel zat op het moment dat zij eigenaar werden van het perceel, kunnen zij nu niet met recht betogen dat de gemeente in redelijkheid niet tot invordering over kan gaan. Hieraan doet niet af dat J&B en DNC van alles in het werk hebben gesteld om aan de illegale situatie alsnog een einde te maken (en in dat verband ook kosten hebben gemaakt), maar daar niet in zijn geslaagd. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 100e Woningwet blijkt, anders dan J&B en DNC betogen, evenmin dat artkel 100e Woningwet niet bedoeld zou zijn voor een situatie als de onderhavige, omdat artikel 100e uitsluitend in de Woningwet zou zijn opgenomen om tegen te gaan dat men invordering van dwangsommen kan ontlopen door middel van eigendomsoverdracht aan stromannen. 4.17. Voor matiging van de opgelegde dwangsommen (boetes en invorderingskosten) is gezien hetgeen hiervoor is overwogen ook geen plaats, temeer nu bij de taxatie van de waarde van het perceel (en dus de prijs waarvor J&B en DNC het perceel hebben gekocht) met de hoogte van de dwangsommen rekening is gehouden. 4.18. Uit al het voorgaande volgt dat het verzet van J&B en DNC zal worden afgewezen als de gemeente erin slaagt het haar opgedragen bewijs te leveren. Indien en voor zover de gemeente het gevraagde bewijs niet levert, zal het verzet van J&B en DNC worden toegewezen. 4.19. Hangende de bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. 4.20. De rechter ten overstaan van wie de comparitie heeft plaatsgevonden heeft het vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen. 5. De beslissing De rechtbank 5.1. draagt de gemeente op te bewijzen: (a) dat de sinds 22 december 2004 aan Rams-Yve-Terra verstuurde stuitingsbrieven aangetekend aan Rams-Yve-Terra zijn verzonden op het juiste adres; (b) feiten en omstandigheden op grond waarvan het aannemelijk kan worden geoordeeld dat de stuitingsbrieven (tijdig) aan Rams-Yve-Terra zijn aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse is voorgeschreven, 5.2. bepaalt dat, indien de gemeente het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. R.A. Dudok van Heel in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan de Parnassusweg 220 op 12 maart 2009 van 13.30 tot 16.30 uur, 5.3. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank – ter attentie van de roladministratie van de sector civiel – om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum, 5.4. bepaalt dat de gemeente, indien en voor zover zij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, zij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de roladministratie van de sector civiel – en aan de wederpartij moet opgeven, 5.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen, 5.6. houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2009.