Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH3065

Datum uitspraak2009-02-17
Datum gepubliceerd2009-02-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000566-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het (als leidinggevende) deelnemen aan een criminele organisatie die als oogmerk heeft het plegen van de strafbare feiten als bedoeld in art. 3 onder B Opiumwet vrijspraak beroep op schending van artikel 6 lid 1 EVRM (behandeling van de zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht) en artikel 6 lid 3 sub b EVRM (het recht van een verdachte te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging) tijdens de behandeling in eerste aanleg door het hof verworpen.


Uitspraak

Parketnummer: 24-000566-07 Parketnummer eerste aanleg: 19-830232-05 Arrest van 17 februari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 27 februari 2007 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1968] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Noord - De Grittenborgh te Hoogeveen, verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht. Het vonnis waarvan beroep De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De officier van justitie en de verdachte zijn op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd, dat: verdachte in of omstreeks de periode van 1 juli 2003 tot en met 4 juli 2005 in de gemeente(n) [gemeente] en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, bestaande in: - de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) telen, bereiden, verwerken, verkopen, afleveren en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hennep, als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet, vermeld op de bij de Opiumwet vermelde lijst II, in welke organisatie hij, verdachte, een leidinggevende rol heeft vervuld. Bespreking van gevoerde preliminaire verweren De raadsman heeft ter zitting van het hof betoogd, dat de zaak teruggewezen dient te worden naar de rechtbank Assen, omdat er in eerste aanleg sprake is geweest van schending van artikel 6 lid 1 EVRM (behandeling van de zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht) en artikel 6 lid 3 sub b EVRM (het recht van een verdachte te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging), zoals nader toegelicht in de door de raadsman aan het hof overgelegde pleitnota onder de punten 1 tot en met 5. Het verweer komt hierop neer: a. dat de verdediging (achteraf) is gebleken dat de voorzitter van de rechtbank, mr. Schoemaker, zowel betrokken is geweest bij het wijzen van het vonnis van de rechtbank Assen d.d. 29 november 2005 in de strafzaak van verdachte betreffende het "gronddelict" (het (medeplegen van) in de uitoefening van beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod), als bij het vonnis waarvan beroep (het (als leidinggevende) deelnemen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van de strafbare feiten als bedoeld in art. 3 onder B Opiumwet). b. dat de raadsman in eerste aanleg niet de gelegenheid heeft gekregen om ter terechtzitting aanwezig te zijn om verdachte te verdedigen, aangezien de rechtbank op 13 februari 2007 het aanhoudingsverzoek van de verdediging heeft afgewezen, waarop de verschenen verdachte de zittingszaal heeft verlaten en heeft plaatsgenomen op de publieke tribune, waarna de zaak zonder aanwezigheid van verdachte is afgedaan, waardoor verdachte een instantie met bijstand van zijn raadsman heeft moeten missen. Met betrekking tot het onder a. gevoerde verweer overweegt het hof als volgt. Een rechter moet uit hoofde van zijn aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De door de raadsman geformuleerde feiten en omstandigheden leveren een dergelijke zwaarwegende aanwijzing niet op. Het "gronddelict" (het (medeplegen van) in de uitoefening van beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod) betreft juridisch een ander verwijt dan het ten laste gelegde feit in de onderhavige zaak, te weten - kort gezegd - het (als leidinggevende) deelnemen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van de strafbare feiten als bedoeld in art. 3 onder B Opiumwet. Aan de rechterlijke beoordeling van beide ten laste gelegde delicten worden - gezien de in de wet vermelde delictsomschrijvingen - verschillende eisen gesteld. Een veroordeling ter zake van het "gronddelict" brengt dan ook niet een veroordeling mee ter zake van het (als leidinggevende) deelnemen aan een criminele organisatie. Met betrekking tot het onder b. gevoerde verweer overweegt het hof als volgt. De omstandigheid, dat de verdachte in eerste aanleg onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad en daarom geen eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, betekent niet, dat het hof de zaak ex artikel 423 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering naar de eerste rechter dient terug te wijzen. De preliminaire verweren worden dan ook verworpen. Vrijspraak Het hof heeft niet op grond van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk het plegen van misdrijven had. Derhalve acht het hof niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij. Dit arrest is aldus gewezen door mr. Dam, voorzitter, mr. Hielkema en mr. Van Haastert, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Van Haastert voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.