Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH3078

Datum uitspraak2009-01-20
Datum gepubliceerd2009-02-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.001.934/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vast staat dat Van Santen de Hoog op basis van de aan haar door [appellant 1] verstrekte opdrachten werkzaamheden heeft verricht. Vast staat eveneens dat [appellanten] de overeenkomst(en) met Van Santen de Hoog niet buitengerechtelijk heeft ontbonden en evenmin ontbinding heeft gevorderd wegens de door haar gestelde toerekenbare tekortkomingen van Van Santen de Hoog. Gesteld noch gebleken is dat Van Santen de Hoog haar werkzaamheden nog niet heeft afgerond of de door haar gemaakte fouten nog kan herstellen, in afwachting waarvan [appellanten] haar betalingsverplichting opschort. Onder die omstandigheden is de uit de overeenkomst(en) voortvloeiende betalingsverplichting van [appellanten] in stand gebleven en zijn zij gehouden de overeengekomen vergoeding voor de door Van Santen de Hoog verrichte werkzaamheden te voldoen.


Uitspraak

Arrest d.d. 20 januari 2009 Zaaknummer 107.001.934/01 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: 1. [appellant 1], wonende te [woonplaats en -gemeente appellant 1], 2. [appellant 2], wonende te [woonplaats en -gemeente appellant 2], appellanten, in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie, hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten], advocaat: mr. A.H. Lanting, kantoorhoudende te Leeuwarden, tegen Makelaardij van Santen de Hoog B.V., gevestigd te Groningen, geïntimeerde, in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, hierna te noemen: Van Santen de Hoog, advocaat: mr. P. van der Sluis, kantoorhoudende te Leeuwarden. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 5 april 2006 en 11 april 2007 door de rechtbank Groningen. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 25 juni 2007 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 11 april 2007 met dagvaarding van Van Santen de Hoog tegen de zitting van 18 juli 2007. Bij herstelexploot van 4 juli 2007 is Van Santen de Hoog nader opgeroepen tegen de zitting van 25 juli 2007. De conclusie van de memorie van grieven, waarbij tevens een productie is overgelegd, luidt: ''het vonnis op 1 april 2007 door de rechtbank te Groningen tussen partijen gewezen te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad voorzover de wet dat toelaat, In conventie: 1. Voor recht te verklaren dat geïntimeerde toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar prestaties voorvloeiende uit de overeenkomsten tot opdracht tot stand gekomen op of rond 26 februari 2004, waarbij geïntimeerde zich heeft verbonden om als bindend adviseur op te treden namens appellanten in een college dat zich eveneens door middel van een overeenkomst die omstreeks dezelfde datum impliciet tot stand gekomen is verbonden had om de onderhandse verkoopwaarde te bepalen van de percelen [adres] één en ander volgens de vaststellingsovereenkomst die tussen appellanten en de heer [betrokkene], wonende te [woonplaats betrokkene], tot stand was gekomen op 23 februari 2004, althans voor recht te verklaren dat geïntimeerde onrechtmatig jegens appellanten heeft gehandeld; 2. Geïntimeerde te veroordelen tot voldoening aan een voorschot op de appellanten geleden schade van EUR. 25.000,-, te verhogen met de wettelijk rente vanaf 31 maart 2004. 3. Geïntimeerde te veroordelen tot voldoening van de verdere reeds geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens wet, inclusief de wettelijke rente vanaf 31 maart 2004 en de buitengerechtelijke kosten ex artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek. In reconventie: 4. Geïntimeerde niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen in reconventie, althans deze haar te ontzeggen;'' Bij memorie van antwoord is door Van Santen de Hoog verweer gevoerd met als conclusie: ''tot bekrachtiging van het bestreden vonnis; afwijzing van de vorderingen in hoger beroep, met veroordeling van [appellant 1] (hoofdelijk) in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad.'' Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellanten] hebben zeven grieven opgeworpen. De beoordeling 1. Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank in rechtoverweging 2 (2.1 tot en met 2.13) zijn geen grieven gericht, zodat in hoger beroep van die feiten kan worden uitgegaan. Die feiten komen, tezamen met hetgeen voorts als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist omtrent de feiten vaststaat, op het volgende neer. 1.1. [appellanten] hebben in 1990 van [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) gekocht en geleverd gekregen de percelen met woning en bedrijfsgebouw gelegen aan de [adres]. 1.2. [appellanten] hebben in 1993 geconstateerd dat sprake is van grond- en grondwaterverontreiniging op het bedrijfsperceel. Zij hebben in 1998 een civiele procedure aanhangig gemaakt tegen [betrokkene], waarin zij veroordeling van [betrokkene] tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat gevorderd hebben. 1.3. [appellanten] hebben in november 2003 Van Santen de Hoog opdracht gegeven tot het verlenen van diensten bij de verkoop van de percelen met woning en bedrijfsgebouw. In dat kader heeft Van Santen de Hoog de onderhandse waarde van het woonperceel getaxeerd op € 245.000,00 en van het bedrijfsperceel op € 297.000,00, tezamen derhalve op € 542.000,00. Een perceel weidegrond van 3.500 meter aan de achterzijde van het perceel is buiten de taxatie gebleven. Van Santen de Hoog heeft het woon-, bedrijfs- en weideperceel tezamen met een vraagprijs van € 600.000,00 te koop aangeboden op haar internetsite. 1.4. Van Santen de Hoog heeft diverse werkzaamheden voor [appellanten] verricht, onder meer bestaande uit het voeren van onderhandelingen met de gemeente Winsum in verband met bestemmingsplanmogelijkheden en correspondentie en (telefoon)gesprekken met [appellanten] en/of hun raadsman. 1.5. De civiele procedure tegen [betrokkene] is geëindigd in een minnelijke regeling, die schriftelijk is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst d.d. 23 februari 2004. In deze overeenkomst is onder meer bepaald dat [appellanten] de percelen met woning en bedrijfsgebouw zullen terugleveren aan [betrokkene] tegen betaling door [betrokkene] van de geactualiseerde verkoopprijs, vermeerderd met een opslag wegens de verwervingskosten. De terugkoopprijs is gelijk aan de onderhandse verkoopwaarde, doch zonder acht te slaan op de gevolgen van de bodemverontreiniging, welke waarde zal worden vastgesteld door drie bindend adviseurs bij wege van bindend advies. Beide partijen zullen een bindend adviseur aanwijzen, die gezamenlijk een derde adviseur zullen benoemen. Indien de bindend adviseurs niet tot overeenstemming komen over de waarderingsgrondslag en/of de waardering zal aan de (fungerend) president van de rechtbank Groningen verzocht worden het bereiken van overeenstemming tussen de bindend adviseurs onder zijn of haar leiding te bewerkstelligen, aldus bedoelde overeenkomst. 1.6. [appellanten] hebben omstreeks 26 februari 2004 aan [adviseur], werkzaam bij Van Santen de Hoog, de opdracht gegeven als bindend adviseur op te treden. [betrokkene] heeft een vergelijkbare opdracht gegeven aan [adviseur 1] van DTZ Zadelhoff. [adviseur 2], werkzaam bij Overduin en Casander bedrijfsmakelaars BV, is als derde bindend adviseur aangewezen. 1.7. De drie bindend adviseurs hebben de volgende werkwijze gehanteerd. [adviseur] heeft de percelen getaxeerd op € 510.000,00, [adviseur 1] op € 165.000,00. Vervolgens heeft [adviseur 2] de waarde van de percelen met woning en bedrijfsgebouw getaxeerd op € 296.000,00. Hij heeft deze waarde in het bindend advies vastgelegd. Alle drie de taxateurs hebben dit bindend advies vervolgens, op 17 maart 2004, ondertekend. 1.8. [appellanten] hebben het bindend advies niet aangetast, maar hebben de percelen met de woning en het bedrijfsgebouw aan [betrokkene] teruggeleverd. [betrokkene] heeft [appellant 1] een bedrag van € 296.000,00 met 10% verwervingskosten betaald en een bedrag vanwege bijkomende schade. 1.9. [appellanten] hebben de overeenkomst van opdracht tussen hen en de drie bindend adviseurs bij brief van 28 november 2005 ontbonden. 1.10. [appellanten] hebben tegen [adviseur] bij de Raad van Toezicht van de Nederlandse Vereniging van Makelaars in Onroerende Zaken (NVM) een klacht ingediend. Bij uitspraak van 19 november 2004 heeft de Raad van Toezicht geoordeeld dat [adviseur] anders heeft getaxeerd dan een behoorlijk makelaar/taxateur betaamt. De Raad van Toezicht heeft dit oordeel vooral gebaseerd op het grote verschil tussen de waardering(en) van [adviseur] zelf en de waardering in het (mede) door hem ondertekende bindend advies. 1.11. [adviseur] heeft tegen dit oordeel beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Toezicht van de NVM. De Centrale Raad heeft het oordeel van de Raad van Toezicht bij uitsprak van 1 november 2005 bekrachtigd. Volgens de Centrale Raad stond het [adviseur], tegen de achtergrond van de door hemzelf gegeven waardering, niet vrij om zich te verbinden aan de waardering van makelaar [adviseur 3]. 1.12. Op verzoek van [appellant 1] heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Bij gelegenheid van dit verhoor zijn [appellanten], [adviseur 3], [betrokkene 1], [adviseur] en [getuige] als getuigen gehoord. 1.13. Van Santen de Hoog heeft voor haar werkzaamheden drie facturen tot een totaalbedrag van € 5.346,08 naar [appellant 1] gestuurd. Betaling van deze facturen is achterwege gebleven. Procedure in eerste aanleg 2. [appellanten] hebben Van Santen de Hoog en [adviseur] gedagvaard en daarbij gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat zij toerekenbaar tekortgeschoten zijn in de nakoming van hun verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht tussen partijen, althans onrechtmatig gehandeld hebben, betreffende het bindend advies. Tevens hebben zij schadevergoeding op te maken bij staat en een voorschot op de schadevergoeding van € 25.000,00 gevorderd. 3. Van Santen de Hoog en [adviseur] hebben verweer gevoerd. In dat kader hebben zij onder meer aangevoerd dat tussen [adviseur] en [appellanten] geen overeenkomst tot stand gekomen is. In reconventie hebben zij betaling van de openstaande facturen gevorderd. 4. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen. Volgens haar is geen overeenkomst tot stand gekomen tussen [appellanten] en [adviseur]. De vorderingen tegen Van Santen de Hoog heeft de rechtbank afgewezen omdat niet vaststaat dat [appellanten] schade hebben geleden door het handelen van Van Santen de Hoog. De rechtbank heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat, nu zij het bindend advies niet vernietigd hebben, [appellanten] aan de daarin gegeven waardevaststelling zijn gebonden, waardoor de stelling van [appellanten] dat de schade bestaat tussen de door Van santen de Hoog getaxeerde c.q. gegarandeerde waarde en de uiteindelijk vastgestelde waarde geen doel treft. Aan de vraag of Van Santen de Hoog onzorgvuldig gehandeld heeft, kwam de rechtbank niet toe. 5. De rechtbank heeft de reconventionele vordering tot betaling van de drie facturen aan Van Santen de Hoog B.V. toegewezen onder verwerping van de daartegen door [appellanten] gevoerde verweren. Bespreking van de grieven 6. [appellanten] hebben [adviseur] niet in appel gedagvaard. Zij hebben ook geen grief gericht tegen de overweging van de rechtbank omtrent de persoonlijke aansprakelijkheid van [adviseur] naast de eventuele aansprakelijkheid van Van Santen de Hoog. In appel staat derhalve vast dat [adviseur] niet persoonlijk aansprakelijk is. 7. Met grief 1 verwijten [appellanten] de rechtbank er in de rechtsoverwegingen 3.2 en 3.3 van het vonnis van te zijn uitgegaan dat de rechtsverhouding tussen [appellanten] en Van Santen de Hoog bepaald wordt door slechts één overeenkomst. Volgens [appellanten] is sprake van vijf afzonderlijke overeenkomsten en zijn de resultaten die uit die overeenkomsten zijn gekomen onderling tegenstrijdig. 8. De grief faalt. De vraag of de verschillende door Van Santen de Hoog verrichte werkzaamheden in het kader van één enkele overeenkomst of van meerdere overeenkomsten zijn verricht, is door de rechtbank in het midden gelaten, zodat de grief wat dat betreft op een onjuiste lezing van het vonnis berust. De kernvraag was volgens de rechtbank of schade is ontstaan vanwege het handelen van Van Santen de Hoog. Die vraag heeft de rechtbank ontkennend beantwoord. De rechtbank is aldus niet toegekomen aan de vraag of Van Santen de Hoog onzorgvuldig heeft gehandeld. Voor het antwoord op de vraag of door het handelen van Van Santen de Hoog schade is ontstaan, is niet van belang of Van Santen de Hoog nu krachtens één of krachtens meer overeenkomsten met [appellanten] heeft gehandeld. 9. Met de grieven 2 tot en met 4 komen [appellant 1] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] geen schade hebben geleden door het handelen van Van Santen de Hoog. Omdat dit oordeel ten grondslag ligt aan de beslissing van de rechtbank om de vordering van [appellanten] af te wijzen, komen [appellanten] met deze grieven ook op tegen de afwijzing van de vordering door de rechtbank. De grieven, die nauw met elkaar samenhangen, leggen het geschil aldus in volle omvang aan het hof voor. 10. Het hof stelt voorop dat [appellanten], zoals zij in punt 15 van de memorie van grieven ook zelf aangeven, in eerste aanleg in het midden hebben gelaten welke fout Van Santen de Hoog volgens hen gemaakt heeft. [appellanten] hebben zowel aangevoerd dat Van Santen de Hoog veel te hoog getaxeerd heeft als dat hij ten onrechte heeft ingestemd met het bindend advies betreffende de waarde van de percelen. Thans hebben [appellanten] hun stellingen op dit punt verduidelijkt. Volgens hen (memorie van grieven punt 15) staat vast dat Van Santen de Hoog veel te hoog getaxeerd heeft. Daardoor heeft hij [appellanten], zo begrijpt het hof hun stellingen, op het verkeerde been gezet. Indien zij hadden geweten dat de werkelijke waarde veel lager was dan het door Van Santen de Hoog getaxeerde bedrag, zouden zij, stellen zij, geen vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan met [betrokkene], maar aanspraak hebben gemaakt op vergoeding van de saneringskosten door [betrokkene], omdat voor een bedrag van € 296.000,00 geen vergelijkbaar object aangekocht kon worden. 11. Wat er ook zij van dit betoog van [appellanten], - het hof wijst erop dat artikel 7:21 BW, eerste lid sub b geen ongelimiteerde aanspraak geeft op kosten van herstel, zeker niet als die niet in verhouding staan tot de waarde van de zaak - het hof stelt vast dat de formele grondslag van de vorderingen van [appellanten] is het toerekenbaar tekortschieten van Van Santen de Hoog in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de hem omstreeks 26 februari 2004 door [appellanten] verstrekte opdracht om te fungeren als bindend adviseur. [appellanten] vorderen immers als oorspronkelijk eisers in conventie, ook in appel, dat voor recht wordt verklaard dat [appellanten] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit die overeenkomst. Indien deze werkzaamheden, uiteindelijk, hebben geleid tot een bindend advies waarin de reële waarde van de onroerende zaak is vastgesteld, valt zonder nadere toelichting, die echter ontbreekt, niet in te zien waarin het tekortschieten van Van Santen de Hoog als bindend adviseur gelegen is. Dat en waarom dit handelen van Van Santen de Hoog als bindend adviseur onrechtmatig zou zijn jegens [appellanten], valt evenmin in te zien. 12. Voor de vorderingen tot vergoeding van een voorschot op "de schade" en verwijzing naar de schadestaatprocedure geldt, mutatis mutandis, hetzelfde. In dit kader overweegt het hof dat ook indien Van Santen de Hoog al zou zijn tekortgeschoten in zijn verplichtingen als bindend adviseur causaal verband tussen de door [appellanten] gestelde schade en dit handelen ontbreekt, nu uit de stellingen van [appellanten] volgt dat in het kader van het bindend advies wel de werkelijke waarde van de onroerende zaak is vastgesteld. 13. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de vorderingen van [appellanten] niet toewijsbaar. Om die reden kunnen de grieven 2 tot en met 4, wat daar verder ook van zij, bij gebrek aan belang verder onbesproken blijven. 14. Met de grieven 5 tot en met 7 stellen [appellanten] de toewijzing van de reconventionele vordering aan de orde. De grieven 5 en 6 betreffen de omvang van de vordering van Van Santen de Hoog. Grief 7 heeft betrekking op de vraag of Van Santen de Hoog aanspraak heeft op betaling van zijn facturen, gelet op de door haar, in de visie van [appellanten], gepleegde wanprestatie. 15. Grief 5 betreft de verschuldigdheid van factuur B04010 d.d. 10 maart 2004 ad € 2.751,88. De factuur heeft, blijkens de omschrijving van de werkzaamheden in de factuur, betrekking op door Van Santen de Hoog uitgevoerde werkzaamheden betreffende bezoeken aan de gemeente Winsum in verband met bestemmingsmogelijkheden, diverse telefoongesprekken en bezoeken van advocaat Boon en van [appellanten] en een brief aan mr. Boon van 17 februari 2004. Volgens [appellanten] vielen deze werkzaamheden onder de aan Van Santen de Hoog verstrekte verkoopopdracht en kon Van Santen de Hoog deze werkzaamheden om die reden niet apart in rekening brengen. 16. In eerste aanleg heeft Van Santen de Hoog zich voor de verschuldigdheid door [appellanten] van een vergoeding voor de gefactureerde werkzaamheden beroepen op een opdrachtbevestiging d.d. 26 februari 2004. Deze opdrachtbevestiging, die door [appellant 1] ondertekend is, heeft betrekking op de aanstelling van [adviseur] tot bindend adviseur en vermeldt dat het tarief van de in dat kader te verrichten taxatie 2 promille van de taxatiewaarde bedraagt. Vervolgens wordt in de opdrachtbevestiging vermeld: "Dit staat los van de extra werkzaamheden inzake onderzoek van de bestemming bij de Gemeente Winsum en extra werkzaamheden inzake bezoeken en telefoonkosten van advocaat Boon die wij reeds hebben uitgevoerd. Deze worden apart in rekening gebracht." [appellanten] hebben ook in appel niet verklaard hoe de aangehaalde passage uit de opdrachtbevestiging zich verhoudt tot hun stelling dat de door Van Santen de Hoog gefactureerde werkzaamheden niet apart in rekening mogen worden gebracht. Aldus hebben zij hun verweer dat Van Santen de Hoog deze werkzaamheden niet apart in rekening mocht brengen onvoldoende onderbouwd. 17. Grief 5 faalt om deze reden. 18. Ook grief 6 heeft betrekking op de factuur van 10 maart 2004. In eerste aanleg hebben [appellanten] verweer gevoerd tegen het in die factuur gehanteerde uurtarief en tegen het aantal uren dat in rekening is gebracht. De rechtbank heeft deze verweren verworpen. Grief 6 komt op tegen de overweging van de rechtbank dat [appellanten] hun verweer tegen het aantal uren onvoldoende hebben onderbouwd. [appellanten] betogen in hun toelichting op de grief dat op Van Santen de Hoog de bewijslast rust van het aantal in rekening te brengen uren. 19. Van Santen de Hoog maakt aanspraak op vergoeding van door haar in opdracht van [appellanten] verrichte werkzaamheden. Wanneer, zoals hier, is overeengekomen dat deze werkzaamheden vergoed zullen worden op basis van de bestede tijd, dient de opdrachtnemer te stellen, en zonodig te bewijzen, dat en wanneer deze werkzaamheden zijn verricht. 20. Van Santen de Hoog heeft in eerste aanleg een urenspecificatie in het geding gebracht. In deze urenspecificatie worden 11 uren aan overleg met de gemeente Winsum opgevoerd. [appellanten] hebben gesteld dat hun uit navraag bij de gemeente Winsum is gebleken dat het overleg niet lang heeft geduurd. Daarmee hebben zij, naar het oordeel van het hof, dit onderdeel van de specificatie afdoende betwist. Het ligt op de weg van Van Santen de Hoog om haar stelling te onderbouwen dat het gesprek tussen [getuige] en de gemeente op 5 januari 2004 3 uren en het gesprek op 12 januari 2004 tussen [getuige] en [adviseur] 4 uren heeft geduurd. Het hof stelt vast dat Van Santen de Hoog een dergelijke onderbouwing niet heeft verstrekt, zodat zij haar vordering tot vergoeding van 11 uren voor deze gesprekken onvoldoende heeft onderbouwd. Nu [appellanten] niet betwisten dat de gesprekken hebben plaatsgevonden, zal het hof uitgaan van gesprekken van een uur, zodat voor deze gesprekken drie uren in rekening mogen worden gebracht. 21. Dat de overige in de urenspecificatie vermelde werkzaamheden zijn verricht, hebben [appellanten] niet betwist. Over de daaraan bestede tijd hebben zij slechts opgemerkt dat de juistheid van de door Van Santen de Hoog opgegeven uren wordt betwist. Nu deze activiteiten betrekking hebben op contacten met [appellanten] en hun advocaat, had het op de weg van [appellanten] gelegen aan te geven hoeveel tijd met aan deze werkzaamheden gemoeid is geweest en konden [appellanten] niet volstaan met een zo globale betwisting van de urenspecificatie. Op dit punt hebben zij hun verweer dan ook onvoldoende onderbouwd en daarmee de stelling van Van Santen de Hoog niet voldoende gemotiveerd betwist. 22. De slotsom is dat van de factuur een bedrag van 8 uren à € 125,00 = € 1.000,00, te vermeerderen met 19% (BTW), derhalve € 1.190,00 niet toewijsbaar is. De grief slaagt in zoverre. 23. Vast staat dat Van Santen de Hoog op basis van de aan haar door [appellant 1] verstrekte opdrachten werkzaamheden heeft verricht. Vast staat eveneens dat [appellanten] de overeenkomst(en) met Van Santen de Hoog niet buitengerechtelijk heeft ontbonden en evenmin ontbinding heeft gevorderd wegens de door haar gestelde toerekenbare tekortkomingen van Van Santen de Hoog. Gesteld noch gebleken is dat Van Santen de Hoog haar werkzaamheden nog niet heeft afgerond of de door haar gemaakte fouten nog kan herstellen, in afwachting waarvan [appellanten] haar betalingsverplichting opschort. Onder die omstandigheden is de uit de overeenkomst(en) voortvloeiende betalingsverplichting van [appellanten] in stand gebleven en zijn zij gehouden de overeengekomen vergoeding voor de door Van Santen de Hoog verrichte werkzaamheden te voldoen. 24. Grief 7 faalt derhalve. Slotsom 25. Het hof zal het vonnis voor zover in conventie gewezen bekrachtigen. Het vonnis voor zover in reconventie gewezen wordt vernietigd voor wat betreft de toegewezen hoofdsom. Het hof zal de reconventionele vordering van Van Santen de Hoog toewijzen tot een bedrag van € 5.346,08 -/- € 1.190,00 = € 4.156,0, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 8 maart 2006. [appellanten] zijn in eerste aanleg (in conventie en in reconventie) en in appel overwegend in het ongelijk gesteld. Om die reden zullen zij ook in appel belast worden met de proceskosten (geliquideerd salaris van de advocaat 1 punt, tarief III). De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in conventie gewezen; vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in reconventie gewezen, voor wat betreft het toegewezen bedrag van de hoofdsom; en in zoverre opnieuw rechtdoende: veroordeelt [appellanten] hoofdelijk, dat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Van santen de Hoog te betalen een bedrag van € 4.156,08, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 maart 2006 tot aan de dag van volledige betaling; bekrachtigt het vonnis, voor zover in reconventie gewezen, voor het overige; veroordeelt [appellanten] hoofdelijk, dat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding in hoger beroep en bepaalt deze kosten op € 750,00 aan verschotten en op € 1.158,00 voor geliquideerd salaris van de advocaat; verklaart deze (proceskosten)veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders gevorderde af. Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, Breemhaar en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 20 januari 2009 in bijzijn van de griffier.