Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH3356

Datum uitspraak2009-02-18
Datum gepubliceerd2009-03-02
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers90199 / HA RK 08-337
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector civielrecht Zaaknummer: 90199 / HA RK 08-337 Beschikking van 18 februari 2009 in de zaak van: De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PROJECTMANAGEMENT [PDL] B.V. gevestigd te Helden, hierna te noemen [DL] BV advocaat: mr. H.J.J.M. van der Bruggen; tegen: [belanghebbenden] Beiden wonende te [woonplaats] hierna te noemen belanghebbenden, advocaat: mr. H.F.P. van Gastel. Het verloop van de procedure 1.1. Dit blijkt uit het volgende: - het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 17 november 2008; - het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 19 december 2008; - de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 24 december 2008 en waarbij zijn verschenen: - mr. drs. M.C. Hoogendam, advocaat te Leusden, - mr. Van Gastel, voornoemd. 2. Het verzoek 2.1. Het verzoek houdt in het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor op de gronden zoals deze nader zijn aangegeven in het verzoekschrift, naar de inhoud waarvan de rechtbank verwijst. 3. Feiten 3.1. Partijen hebben met elkaar een aannemingsovereenkomst gesloten, waarbij [DL] BV in opdracht van [belanghebbenden] (hierna: [belanghebbenden]) werkzaamheden heeft verricht. In een eerder tussen partijen aanhangige bodemprocedure bij deze rechtbank was tussen hen - kort gezegd – in geschil of er sprake was van meerwerk dat door [DL] BV bij [belanghebbenden] in rekening gebracht mocht worden. Partijen verschilden in het geschil van mening over de vraag welke werkzaamheden wel en niet in de aannemingsovereenkomst zijn opgenomen en welke werkzaamheden als meerwerk mochten worden aangemerkt. Deze rechtbank heeft over dit geschil bij vonnis van 7 mei 2008 met zaaknummer 82071, welk vonnis is verbeterd bij vonnis van 23 juli 2008, geoordeeld. Hierbij is het navolgende door de rechtbank, voor zover thans van belang, overwogen en geoordeeld: “3.2 Tussen partijen is een aannemingsovereenkomst gesloten. [DL] B.V. is de aannemer en [belanghebbenden] is de opdrachtgever. Deze overeenkomst is in een onderhandse akte met bijlagen neergelegd. Het geschil tussen partijen gaat kort gezegd over de vraag of er sprake is van meerwerk dat door [DL] B.V. bij [belanghebbenden] in rekening gebracht mag worden. Partijen verschillen van mening over de vraag welke werkzaamheden wel en niet in de aannemingsovereenkomst zijn opgenomen en welke werkzaamheden als meerwerk moeten worden aangemerkt.” en “3.3 [……] De rechtbank heeft uit het vorenstaande – na de zitting – de conclusie getrokken dat [DL] B.V. ter zitting een vervalst exemplaar [van de aannemingsovereenkomst] heeft getoond”. […] 3.5 De rechtbank is van oordeel, dat [DL] BV door zo te handelen het bepaalde in artikel 21 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (hierna:Rv) in ernstige mate heeft geschonden […]. […] Deze schendingen van artikel 21 Rv, artikel 85 Rv en de beginselen van een behoorlijke procesorde zijn dermate ernstig en fundamenteel, dat geen andere reactie past dan [DL] BV niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering”. 3.2. [DL] BV heeft bij haar verzoekschrift gesteld dat zij beroep heeft ingesteld tegen voormeld vonnis en zo mogelijk een bodemprocedure zal starten. Ter zitting is echter gebleken dat [DL] BV een appeldagvaarding heeft uitgebracht aan [belanghebbenden], maar deze nimmer heeft aangebracht bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. 4. Het verweer 4.1. [belanghebbenden] stellen zich op het standpunt dat het door [DL] BV ingediende verzoekschrift strekkende tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor dient ter inleiding van een procedure, waarin een rechtsbetrekking tussen partijen in geschil is, waarover door deze rechtbank reeds eerder een eindvonnis is gewezen, welk eindvonnis kracht van gewijsde heeft en ook gezag van gewijsde heeft als bedoeld in art. 236 Rv. [belanghebbenden] doen uitdrukkelijk een beroep op dit gezag van gewijsde. Subsidiair doen zij een beroep op het beginsel van ne bis in idem. 4.2. [DL] BV dient niet-ontvankelijk te worden verklaard volgens [belanghebbenden], althans haar verzoek moet worden afgewezen omdat [DL] BV geen belang heeft bij onderhavig verzoek en/of misbruik maakt van haar bevoegdheid tot het bezigen van dit processuele middel, daar het verzoekschrift dient ter inleiding van een hoofdprocedure, waarin verzoekster sowieso niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het door [belanghebbenden] dan ook in te roepen gezag van gewijsde. 5. De vaststellingen en overwegingen 5.1. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek dient te worden afgewezen. Zij overweegt daartoe het volgende. 5.2. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor als bedoeld in art. 186 Rv kan, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat de verzoeker daarbij geen belang als bedoeld in artikel 3:303 BW heeft, dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt – waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten -, dat het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld belang. 5.3. Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben ingevolge artikel 236 Rv. in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht. Daarbij geldt dan wel dat beslissingen die het geding weliswaar beëindigen, maar de rechtsbetrekking in geschil niet raken, in een ander geding over dezelfde rechtsbetrekking in geschil een nieuwe beoordeling daarvan niet kunnen blokkeren. 5.4. In de sub 3.1 vermelde procedure is, zo blijkt uit het vonnis van 7 mei 2008, tijdens de comparitie van partijen inhoudelijk op het geschil ingegaan. Tijdens deze inhoudelijke behandeling heeft de rechtbank geconcludeerd dat de heer [DL] ter zitting een vervalst exemplaar heeft getoond van de bij de aannemingsovereenkomst behorende bijlage (budgetraming) teneinde zijn stellingen omtrent de vraag welke werkzaamheden wel en niet in deze overeenkomst zijn opgenomen en welke werkzaamheden als meerwerk moeten worden aangemerkt, te onderbouwen. Vervolgens heeft de rechtbank naar aanleiding van voormelde conclusie [DL] B.V. niet ontvankelijk verklaard wegens schendingen van artikel 21, Rv, artikel 85 Rv en de beginselen van een behoorlijke procesorde. Nu, hoewel [DL] B.V. niet ontvankelijk is verklaard, de rechtbank het geschil inhoudelijk heeft behandeld en het oordeel van de rechtbank tot stand is gekomen met inachtneming van hetgeen tijdens de inhoudelijke behandeling van het geschil naar voren is gekomen staat artikel 236 Rv aan toewijzing van onderhavig verzoek in de weg. [DL] heeft immers geen belang meer bij toewijzing van het verzoek, nu de vragen welke hij in het kader van onderhavig verzoek aan de orde wil stellen de kern van het geschil betroffen in de sub 3.1 vermelde procedure en de rechtbank in het kader van die procedure hieromtrent een inhoudelijk oordeel heeft gegeven. 6. De beslissing De rechtbank: 6.1. De rechtbank wijst het verzoek af en veroordeelt [DL] B.V. in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [belanghebbenden] begroot op EUR 251,- aan verschotten (griffierecht) en op EUR 904,- aan salaris voor de advocaat. Deze beschikking is gegeven door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2009.?