
Jurisprudentie
BH3535
Datum uitspraak2008-12-12
Datum gepubliceerd2009-02-19
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMiddelburg
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAwb 08/11390
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-02-19
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMiddelburg
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAwb 08/11390
Statusgepubliceerd
Indicatie
Pardonregeling, art. 72, derde lid Vw 2000
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Middelburg
AWB nummer: 08/11390
V-040.201.6888
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
inzake
[eiseres],
eiseres,
gemachtigde mr. A.A. Vermeij,
advocaat te Den Haag,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde mr. S.H.M. Maas,
medewerkster bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het op bezwaar genomen besluit van verweerder van 28 maart 2008 (het bestreden besluit).
De zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2008. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
II. Overwegingen
1. Onder verweerder wordt tevens verstaan de Minister van Justitie en/of de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
2. De Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) (hierna: de Regeling, ook genoemd: de Pardonregeling, of: de Speciale Regeling 2007) is neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV) nr. 2007/11 en in werking getreden op 15 juni 2007. Volgens deze regeling wordt onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning verleend aan vreemdelingen die onder de Vreemdelingenwet (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en nog immer in Nederland zijn. Als voorwaarden gelden onder meer dat de vreemdeling zijn eerste asielaanvraag vóór 1 april 2001 heeft ingediend, sinds die datum ononderbroken in Nederland heeft verbleven en eventuele lopende toelatingsprocedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsaanvaarding op grond van de Regeling.
Volgens de Regeling wordt de verblijfsvergunning ambtshalve verleend op grond van artikel 3.6, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en artikel 3.17a, aanhef en onder b, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 met ingang van de datum waarop de regeling van kracht is geworden.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) bepaalt dat voor de toepassing van afdeling 2 van hoofdstuk 7 met een beschikking tevens wordt gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
3. Eiseres, die heeft gesteld te zijn geboren op (datum) en de Soedanese nationaliteit te bezitten, heeft op 11 augustus 1998 in Nederland een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Bij besluit van 11 maart 1999 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, doch eiseres in aanmerking gebracht voor een vergunning tot verblijf als alleenstaande minderjarige asielzoeker, geldig van 11 augustus 1998 tot 11 augustus 1999. Op 19 januari 2001 is (naam) geboren, de dochter van eiseres. Verweerder heeft de aan eiseres verleende vergunning na de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) omgezet in een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Bij afzonderlijke besluiten van 27 februari 2006 zijn deze vergunning en de verblijfsvergunning welke aan haar dochter was verleend, ingetrokken. Bij afzonderlijke besluiten van 3 oktober 2006 zijn de daartegen gerichte bezwaren ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 4 maart 2008 (AWB 06/53341 en 06/56578) de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het niet doen van een aanbod op grond van de Regeling niet-ontvankelijk verklaard.
4. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat ingevolge de Regeling ambtshalve wordt beoordeeld of de vreemdeling in aanmerking komt voor verblijf op grond van deze regeling. Er is sprake is van een aanvraag, noch van een besluit. Het bezwaar is daarom niet-ontvankelijk, aldus verweerder.
5. Eiseres stelt dat sprake is van een schriftelijke weigering een besluit te nemen, waartegen wel bezwaar openstaat. Subsidiair wordt door eiseres aangevoerd dat er sprake is van een met een beschikking gelijk te stellen handeling van een bestuursorgaan, waartegen ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 bezwaar openstaat. Eiseres heeft zich verder op het standpunt gesteld dat haar brief van 16 juli 2007 is aan te merken als een verzoek tot verlening van een vergunning op grond van WBV 2007/11.
De rechtbank overweegt het volgende.
6. Bij uitspraak van 3 december 2008 (kenmerk 200803104/1, LJN: BG5956) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een vergelijkbare zaak onder meer het volgende overwogen. Het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, maar dient bezien in het licht van de ratio van de uitbreiding van het beschikkingsbegrip in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, aangemerkt te worden als een handeling in de zin van deze bepaling. Met het oog op het aanvangen van de in artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 neergelegde termijn van vier weken voor het aanwenden van rechtsmiddelen, dient op ondubbelzinnige wijze uit een specifiek ten aanzien van de vreemdeling als zodanig kenbare handeling van de staatssecretaris te kunnen worden afgeleid dat aan die vreemdeling niet ambtshalve een aanbod wordt gedaan. “Voor zover in dit geval uit de op de vreemdeling betrekking hebbende minuut kan worden afgeleid dat op of omstreeks 16 juli 2007 een beoordeling aan de hand van de Regeling is verricht, geldt dat het hier een interne beoordeling betreft waarvan de uitkomst is vastgelegd in een intern stuk en niet kenbaar was bij de vreemdeling. Voor zover de vreemdeling telefonisch op de hoogte is gesteld van die uitkomst, geldt dat vanwege de wijze van verstrekking van deze informatie dit niet kan worden aangemerkt als een kenbare handeling, als hiervoor bedoeld”.
7. De rechtbank is van oordeel, onder verwijzing naar de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling, dat het niet doen van een aanbod als hiervoor bedoeld niet is aan te merken als een besluit, noch als een weigering om een besluit te nemen. Dat eiseres op 16 juli 2007 had verzocht om een aanbod te doen, leidt niet tot een ander oordeel.
8. Vervolgens moet worden beoordeeld of er in dit geval sprake is van een handeling, in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000.
9. De rechtbank neemt bij deze beoordeling de volgende feiten in aanmerking. Bij brief van 16 juli 2007 heeft eiseres, mede ten behoeve van haar dochter, aan verweerder te kennen gegeven: “(…) dat zij gaarne in aanmerking komt voor het aanbod van een ambtshalve te verlenen verblijfsvergunning op grond van WBV 2007/11.” Op 16 oktober 2007 heeft eiseres naar aanleiding van de op die dag gedane mondelinge mededeling van verweerder dat eiseres niet in aanmerking komt voor een zodanig aanbod, verzocht om toezending van een afschrift van de daarop betrekking hebbende minuut. Tegen het niet doen van een aanbod als voormeld heeft eiseres op 12 november 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van 30 november 2007 heeft verweerder een afschrift van de minuut aan eiseres toegezonden. Uit de brief van eiseres van 27 december 2007, door verweerder ontvangen op 28 december 2007, bevattende de bezwaargronden, blijkt dat het bezwaar zich richt tegen de weigering om eiseres in aanmerking te brengen voor een vergunning op grond van WBV 2007/11 en dat de minuut wordt aangemerkt als een schriftelijke neerslag van deze weigering.
10. De rechtbank is van oordeel dat uit dit feitencomplex op ondubbelzinnige wijze kan worden afgeleid dat aan eiseres niet ambtshalve een aanbod wordt gedaan. Er is dus sprake van een handeling van verweerder, als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, waartegen het bezwaar zich heeft gericht. Nu de bezwaargronden uitdrukkelijk mede zijn gericht tegen de minuut, en deze brief binnen vier weken na verzending van deze minuut door verweerder is ontvangen, is het bezwaarschrift tijdig ingediend. Gelet daarop heeft verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
11. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
12. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn vastgesteld op € 644,- , uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en twee proceshandelingen. Aangezien een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling aan de griffier te geschieden.
III. Uitspraak
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar neemt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- , onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht ad € 145,- vergoedt.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2008 door mr. B.F.Th. de Roos, in tegenwoordigheid van P.C.M. van Leeuwen, griffier.
Afschrift verzonden op: 12 december 2008