Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH3549

Datum uitspraak2009-02-11
Datum gepubliceerd2009-02-20
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers134023 / FA RK 08-1599
Statusgepubliceerd


Indicatie

Twee Marokkanen zijn reeds in Marokko gescheiden. Of en in hoeverre het vonnis van de Marokkaanse rechter in Nederland voor erkenning of, waar het de alimentatieverplichtingen betreft, voor tenuitvoerlegging in aanmerking komt, is naar het oordeel van de rechtbank in het kader van de hier uitsluitend aan de orde zijnde vraag of de door de vrouw gevraagde voorlopige voorzieningen kunnen worden getroffen overigens niet van betekenis. Zelfs nu het in de rede ligt om aan te nemen dat artikel 12 Rv eraan in de weg staat dat de rechtbank zich in de bodemprocedure bevoegd zal verklaren om kennis te nemen van het door de vrouw ingediende echtscheidingsverzoek, mag daaraan, gelet op het bepaalde in artikel 13 Rv, niet de conclusie worden verbonden dat de vrouw dus niet in haar verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen in het kader van die bodemprocedure kan worden ontvangen.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Zaaknummer: 134023 / FA RK 08-1599 Voorlopige voorzieningen in de zaak tussen verzoekster [naam verzoeker] wonende te [woonadres verzoeker] advocaat mr. C.H.J.M. van Heugten en wederpartij [naam verweerder] wonende te [woonadres verweerder] advocaat mr. C.L.J.M. Wilhelmus Gezien het op 13 oktober 2008 ingekomen verzoekschrift van de vrouw; Gelet op het verhandelde ter zitting met gesloten deuren op 17 november 2008, waarvan afzonderlijk proces-verbaal is opgemaakt; Gezien het op 1 december 2008 ingekomen faxbericht van de man; Gezien het op 1 december 2008 ingekomen faxbericht, met bijlage, van de vrouw; Gezien het op 23 december 2008 ingekomen faxbericht, het op 7 januari 2009 ingekomen faxbericht, met bijlagen, en het op 21 januari 2009 ingekomen faxbericht, met bijlagen, van de man; Gezien het op 28 januari 2009 ingekomen faxbericht van de vrouw; Gezien het op 9 februari 2009 ingekomen faxbericht, met bijlagen, van de man. De rechter ten overstaan van wie de mondelinge behandeling is gehouden is thans niet in staat om de beschikking te geven, zodat deze beschikking wordt gegeven door een andere rechter. 1. Beoordeling Op 15 oktober 2008 is op verzoek van de vrouw aan de man betekend een afschrift van het op 13 oktober 2008 bij de rechtbank ingediende verzoekschrift van de vrouw tot, kort gezegd, echtscheiding met nevenvoorzieningen. De man heeft bij faxbericht van 9 februari 2009 een Nederlandse vertaling van een vonnis overgelegd van de rechtbank Casablanca te Marokko, waaruit blijkt, voor zover hier van belang, dat op [datum echtscheiding] "in eerste instantie en in kracht van gewijsde" de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. Tevens zijn daarbij de minderjarige kinderen aan de vrouw toevertrouwd en is een omgangsregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld. Daarnaast is daarbij bepaald dat de man ten behoeve van zijn minderjarige kinderen een bedrag aan - onder meer - kinderalimentatie zal betalen, hetgeen volgens de man omgerekend € 60,- per maand per kind is. Volgens artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan, indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd. Volgens artikel 13 Rv kan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter tot het treffen van bewarende of voorlopige maatregelen niet worden betwist op de enkele grond dat hij met betrekking tot de zaak ten principale geen rechtsmacht heeft. Volgens artikel 128 van de Mudawwana, het Marokkaans wetboek van familie- en erfrecht, is tegen de rechterlijke beschikking tot - onder meer - echtscheiding geen beroep mogelijk met betrekking tot het gedeelte betreffende de beëindiging van de huwelijkse relatie. Uit de hiervoor weergegeven in onderling verband en samenhang te begrijpen feiten en omstandigheden, volgt dat inmiddels tussen partijen in Marokko een onherroepelijke beslissing is gegeven over, voor zover hier van belang, de wens van de vrouw om van de man van echt te scheiden. Niet alleen volgt zulks uit het bepaalde in artikel 128 van de Mudawwana, maar ook uit de woorden waarvan de Marokkaanse rechter zich heeft bediend, kan worden afgeleid dat tegen de "in eerste instantie en in kracht van gewijsde uit te spreken" echtscheiding geen rechtsmiddelen meer kunnen worden aangewend. In het licht van het daaromtrent bepaalde in artikel 2 van de Wet conflictenrecht echtscheiding moet worden aangenomen dat de uitspraak van de rechtbank in Marokko zonder meer voor erkenning in Nederland vatbaar is. De blote, in het geheel niet onderbouwde, stelling van de vrouw dat het Marokkaanse vonnis niet in Nederland voor tenuitvoerlegging vatbaar is, moet dan ook worden gepasseerd, nog geheel daargelaten dat een constitutief vonnis, wat een echtscheidingsvonnis per slot van rekening is, naar zijn aard niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Of en in hoeverre het vonnis van de Marokkaanse rechter in Nederland voor erkenning of, waar het de alimentatieverplichtingen betreft, voor tenuitvoerlegging in aanmerking komt, is naar het oordeel van de rechtbank in het kader van de hier uitsluitend aan de orde zijnde vraag of de door de vrouw gevraagde voorlopige voorzieningen kunnen worden getroffen overigens niet van betekenis. Zelfs nu het in de rede ligt om aan te nemen dat artikel 12 Rv eraan in de weg staat dat de rechtbank zich in de bodemprocedure bevoegd zal verklaren om kennis te nemen van het door de vrouw ingediende echtscheidingsverzoek, mag daaraan, gelet op het bepaalde in artikel 13 Rv, niet de conclusie worden verbonden dat de vrouw dus niet in haar verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen in het kader van die bodemprocedure kan worden ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank beslissen op het door de vrouw ingediende verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Zoals gezegd heeft de Marokkaanse rechtbank in haar vonnis van [datum echtscheiding] beslissingen gegeven over de toevertrouwing van de minderjarige kinderen aan de vrouw en voorts heeft zij een omgangsregeling getroffen tussen de man en deze kinderen. Het behoeft geen betoog dat tegenstrijdige beslissingen niet wenselijk worden geacht terwijl van de kant van de vrouw onvoldoende is gesteld om met een redelijke mate van zekerheid aan te nemen dat het Marokkaanse vonnis op deze punten niet in Nederland voor erkenning en, waar het de omgangsregeling betreft, voor tenuitvoerlegging vatbaar zou zijn. De verzoeken van de vrouw zal de rechtbank op deze punten dan ook afwijzen. Datzelfde lot is het door de vrouw gedane verzoek om kinderalimentatie beschoren. Ook in dat opzicht heeft de Marokkaanse rechter een beslissing gegeven. Dat de man heeft aangekondigd hiertegen in appel te gaan, is in dit kader niet van belang. De vrouw lijkt bovendien het meeste belang te hebben bij een beslissing op haar verzoek strekkende tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. Dit verzoek zal de rechtbank aan haar toewijzen, nu de kinderen bij Marokkaans vonnis aan de vrouw zijn toevertrouwd en de rechtbank het in hun belang acht dat zij in de hen vertrouwde echtelijke woning kunnen blijven wonen. Daarbij betrekt de rechtbank echter ook dat de man, zoals de vrouw onweersproken heeft gesteld, voor zijn werk veel van huis is en daarbij vaak in het buitenland verblijft. De rechtbank acht het daarbij wel redelijk de man een termijn te geven waarbinnen hij de echtelijke woning zal dienen te verlaten, namelijk tot uiterlijk 1 maart 2009. Als niet door de man weersproken kan ten slotte worden toegewezen het verzoek van de vrouw te bevelen dat ieder der echtgenoten aan de andere echtgenoot beschikbaar zal stellen de goederen tot diens dagelijks gebruik strekkend, alsmede de goederen strekkend tot het dagelijks gebruik van de kinderen. 2. Beslissing De rechtbank: Bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning, met ingang van 1 maart 2009; Beveelt de man die woning alsdan te verlaten en deze dan verder niet meer te betreden; Beveelt de vrouw en de man aan elkaar beschikbaar te stellen de goederen strekkende tot zijn of haar dagelijks gebruik, alsmede, voor zover in het bezit van de man, de goederen strekkende tot het dagelijks gebruik van de kinderen; Wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2009, in tegenwoordigheid van de griffier. JPW Tegen deze beschikking staat voor partijen geen hogere voorziening open.