Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH5604

Datum uitspraak2009-02-12
Datum gepubliceerd2009-03-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07. 607262-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Noodweer(exces)


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07. 607262-08 Uitspraak: 12 februari 2009 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] geboren op [geboortedatum] wonende te [adres] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2008 en op 29 januari 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Bijl, advocaat te Amsterdam. De officier van justitie, mr. Jansen, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Door de raadsvrouw van verdachte is een beroep op noodweer dan wel noodweerexces gedaan. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte is in eerste instantie lastig gevallen door het latere slachtoffer [slachtoffer]. Hij trekt haar aan haar hand de Albert Heijn uit. [slachtoffer] laat haar vervolgens echter alleen. Verdachte belt dan haar vriend en broer en spreekt met hen op zodanige wijze dat deze gewapend, respectievelijk met een schop en een mes, naar de Albert Heijn komen. Verdachte wacht samen met haar vriend op de terugkomst van [slachtoffer], waar zij ook weg hadden kunnen gaan. Zij ziet dat haar vriend een schop uit de auto heeft gepakt, maar uit niets blijkt dat verdachte iets heeft gedaan om hem te stoppen, in tegendeel zij wijst hem aan wie hij moet hebben. Zoals hierboven beschreven is het ook verdachte zelf geweest die de confrontatie opzoekt en die vervolgens ook [slachtoffer] met de schop slaat. Hoewel de vriend van verdachte gedurende de vechtpartij die volgt in de onderliggende positie komt en in de houdgreep wordt genomen was dit, in het licht van de totale waardering van de feiten, geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, zodat van een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces geen sprake kan zijn. De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank heeft bij haar beslissing meegewogen dat verdachte geen relevante documentatie heeft en dat het in eerste instantie verdachte was die werd lastig gevallen door het slachtoffer. Feit blijft echter dat de reactie van verdachte en haar mededaders op dit lastigvallen buitenproportioneel is geweest en dat door toedoen van verdachte en haar mededaders het slachtoffer [slachtoffer] ernstig gewond is geraakt. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de in beslag genomen en aan haar toebehorende voorwerpen. Benadeelde partij Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1900,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde. De rechtbank overweegt dat bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1100 De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal voor wat het eigen risico betreft niet ontvankelijk worden verklaard als zijnde niet voldoende onderbouwd. Van de immateriële schade zal een deel groot €650,-- niet ontvankelijk worden verklaard vanwege de rol die het slachtoffer zelf heeft gespeeld bij de aanleiding tot de confrontatie. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1100,-- ten behoeve [slachtoffer]. De oplegging van de straf of maatregel is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 200 uren. De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf. De tijd, door verdachte voor tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend, naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De gelast de teruggave aan verdachte van de onder haar in beslag genomen goederen. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Almere, van een bedrag van € 1100,-- vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover haar mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1100,--, ten behoeve van [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of haar mededader/ mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of haar mededader/mededaders heeft/hebben voldaan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Aldus gewezen door mr. H.M. Schaak, voorzitter, mrs. M.A. Pot en M.A.A. ter Meer-Siebers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2009. Mrs. H.M. Schaak en M.A.A. ter Meer-Siebers voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen