Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH5954

Datum uitspraak2008-12-16
Datum gepubliceerd2009-03-13
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers104.002.144
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdeling gemeenschap na echtscheiding. Tijdstip van waardering van de gemeenschap is i.c. 11 januari 2007, de datum waarop de tot de gemeenschap behorende agrarische bedrijven, waaronder begrepen de opstallen, de bedrijfswoning, de productierechten en overige bedrijfsmiddelen, zijn geleverd aan derden. Het zou in strijd zijn met de tussen partijen in acht te nemen redelijkheid en billijkheid indien de cultuurgronden tegen de verpachte waarde zouden worden gewaardeerd, met welke waardering de vrouw zich in het verleden accoord heeft verklaard. Uitgangspunt is de waarde waartegen de levering van de bedrijven c.a. heeft plaatsgevonden. Nieuwe grief buiten beschouwing gelaten..Uitwerking meerwaardeclausule; ook toeslagrechten maken deel uit van “leverings- en productierechten”. Correcties op de verdeling door buitenproportionele privé-onttrekkingen door de man.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer 104.002.144 arrest van de vierde civiele kamer van 16 december 2008 inzake [appellante], wonende te [woonplaats], appellante in het principaal hoger beroep, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep, advocaat: mr. P.M. Wilmink, tegen: [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde n het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep, advocaat: mr. P.C.M. Heinen. 1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep 1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 6 november 2007, waarin een comparitie van partijen is bepaald. 1.2 Op 17 januari 2008 heeft mr. I.H.M. Leyten namens de man aan het hof en aan mr. W.M.J. Saes, die namens de vrouw de zaak behandelt, nadere stukken doen toekomen. Het betreft een brief van Countus accountants en Adviseurs (verder: Countus) van 14 december 2007, een fax van Countus van 29 januari 2007, accountantsrapporten over het boekjaar 2006/2007, een schriftelijke verklaring van hemzelf en een schriftelijke verklaring van [A.]. Deze stukken maken deel uit van het dossier. 1.3 De comparitie van partijen is op 30 januari 2008 gehouden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Bij brief van 7 februari 2008 heeft mr. Leyten het accountantsrapport over het boekjaar 2004/2005 aan het hof doen toekomen. 1.4 Vervolgens heeft de vrouw een memorie na comparitie, tevens voor zoveel nodig vermeerdering grondslag vordering genomen, waarop de man bij memorie van antwoord na comparitie heeft gereageerd. 1.5 Ten slotte hebben partijen de stukken wederom aan het hof overgelegd voor arrest. 2 De verdere motivering van de beslissing in het principaal en in het incidenteel hoger beroep 2.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de omvang van de te verdelen huwelijks-goederengemeenschap dient te worden bepaald naar de toestand op 25 februari 2005, de datum van de inschrijving van de tussen partijen uitgesproken echtscheidingsbeschikking van 2 februari 2005 in de registers van de burgerlijke stand. Tegen de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de verdeling van inboedel en de auto, merk Chevrolet, is niet gegriefd, zodat de ten aanzien daarvan door de rechtbank genomen beslissing zal worden bekrachtigd. Tot de nog te verdelen huwelijksgoederengemeenschap behoren: de agrarische bedrijven (akkerbouwbedrijf en pluimveebedrijf), daaronder begrepen de opstallen, de bedrijfswoning, de productierechten en overige bedrijfsmiddelen. 2.2 In rechtsoverweging 5.2 van het tussenarrest heeft het hof overwogen dat het hof heeft te oordelen naar de toestand zoals deze zich thans, dat wil zeggen na de verkoop van de bedrijven, voordoet. De vrouw heeft daartegen onder verwijzing naar HR 23 november 2007, LJN BB6176 in haar memorie na comparitie bezwaar gemaakt, betogende dat nu niet de toedeling van de activa en passiva van de bedrijven in debat is, maar slechts de waardering daarvan, als peildatum op zijn laatst 8 februari 2006 dient te worden gehanteerd, de datum van het eindvonnis van de rechtbank. Anders dan de vrouw bepleit ziet het hof geen reden terug te komen op bedoelde rechtsoverweging. De man heeft in hoger beroep een nieuwe verdeling gevorderd. De vrouw heeft in hoger beroep gevorderd dat het bestreden vonnis in conventie wordt vernietigd voor zover daarin de verdeling dan wel de wijze van verdeling is vastgesteld. In de toelichting op haar derde grief heeft de vrouw opgemerkt dat de toescheiding van beide bedrijven is achterhaald en dus ook niet meer aan de orde is. Het hof kan hieruit niet anders afleiden dan dat ook de vrouw op het punt van de verdeling een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak wenst. Bovendien kan het feit dat de vrouw met de verkoop van de bedrijven heeft ingestemd onder de voorwaarde dat een bedrag van tenminste € 439.872,- bij de notaris in depot zal worden gehouden totdat tussen partijen in rechte is beslist met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen bezwaarlijk anders worden uitgelegd dan dat zij een nieuwe beslissing wenst ten aanzien van de verdeling. 2.3 Volgens vaste jurisprudentie dient de waardering van tot een gemeenschap behorende zaken te geschieden naar de datum van de feitelijke verdeling, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of uit de redelijkheid en billijkheid iets anders voortvloeit. Ter comparitie in eerste aanleg heeft de vrouw 25 februari 2005 als datum voor een waardering genoemd, in haar memorie van grieven (p. 14, laatste alinea toelichting grief VII) 1 februari 2004 en ter comparitie 8 februari 2006. De man heeft in zijn memorie van antwoord (p. 4, onderdeel 13) 15 november 2006, zijnde de waarschijnlijke datum van levering van het registergoed, genoemd, of een zo dicht mogelijk daarbij liggende datum. Het hof acht het redelijk aan te sluiten bij de laatste door de man genoemde datum, door voor de waardering uit te gaan van 11 januari 2007. Uit de stelling van de vrouw valt niet op te maken dat zij tegen het hanteren van die datum is, zeker niet nu zij, zoals in de vorige rechtsoverweging aangehaald, toescheiding van beide bedrijven achterhaald acht. Wel wenst zij bepaalde posten buiten de verdeling houden. Op dat laatste zal het hof in de rechtsoverwegingen 2.10 en volgende ingaan. 2.4 Tussen partijen is niet in geschil dat de geldswaarde van de bedrijven thans in de verdeling moet worden betrokken. Zij verschillen over die waarde van mening. 2.5 In eerste aanleg hebben partijen uitvoerig gedebatteerd over de grondslag van de waardering van de tot de agrarische bedrijven behorende cultuurgronden, waarbij de man zich op het standpunt heeft gesteld dat de waardering dient plaats te vinden naar de waarde in verpachte staat. Hij heeft daarbij verwezen naar de “verklaring echtgenote koper”, opgenomen op p. 13 van de akte van levering agrarisch registergoed van 24 april 2001 (productie 4 bij inleidende dagvaarding). De vrouw heeft dat standpunt bestreden. Achtergrond van de bedoelde verklaring is volgens de tekst daarvan het belang van de continuïteit van de agrarische onderneming bij een eventuele echtscheiding tussen de man en de vrouw. Nu evenwel vaststaat dat deze onderneming niet langer wordt geëxploiteerd en de inbreng in de kavelruil vrij van pacht is geschied, zou het strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn die partijen jegens elkaar in acht dienen te nemen indien de cultuurgronden in verpachte staat zouden worden gewaardeerd. Uitgangspunt dient te zijn de waarde waartegen de gronden c.a. zijn ingebracht in de kavelruil. Ook de man gaat daar thans van uit. In de afrekening van Van Dijk De Jonge Notarissen te Dronten (productie bij akte in hoger beroep van de man van 27 februari 2007) is vermeld dat het gaat om een bedrag van € 1.610.547,10. In dat bedrag zijn volgens die afrekening en de opstelling van de accountant, die in zoverre niet is weersproken (bijlage bij de brief van 14 december 2007, gevoegd bij de onder 1.2 bedoelde nadere stukken), begrepen de bedrijfsgebouwen ten dienste van de akkerbouw en de pluimveehouderij, alsmede de bedrijfswoning [adres]. Evenmin is weersproken dat opbrengsten zijn verkregen door de verkoop van het bietenquotum, de toeslagrechten en de pluimveerechten voor in totaal € 113.966,-; deze opbrengsten zijn verantwoord in de onderdelen 3.3 van de jaarrekeningen 2006/2007 van het akkerbouw- respectievelijk het pluimveebedrijf. 2.6 Bij de akte van levering agrarisch registergoed, waarbij de man in het kader van de eenhoofdige voortzetting van het bedrijf de registergoederen heeft verworven (productie 4 bij inleidende dagvaarding) is een zogenaamde meerwaardeclausule opgenomen, die -kort gezegd- de man verplicht tot betalingen aan de verkoper, de vader van de man, en bij diens overlijden aan de echtgenote van de vader, in geval van vervreemding. De inbreng van de registergoederen in de kavelruil is aan te merken als een vervreemding als bedoeld in voornoemde akte van levering agrarisch registergoed. De verplichting op grond van de meerwaardeclausule dient daarom als schuld van de huwelijksgoederengemeenschap in de verdeling te worden betrokken. Deze verplichting heeft een aflopend karakter in die zin dat zij ieder jaar met 1/15 deel afneemt, zodat zij na 15 jaar niet meer tot betalingen door de man aan de verkoper verplicht. 2.7 De vrouw heeft voor het eerst ter comparitie van 30 januari 2008 een beroep gedaan op de uitzondering, vervat in artikel 5, aanhef en onder d van de meerwaardeclausule, luidende: “Onder vervreemding wordt ten deze niet verstaan : (…): d. toedeling aan de koper en/of aan één of meer van de kinderen van de koper na overlijden van de koper, alsmede toedeling aan de koper na echtscheiding of scheiding van tafel en bed, mits alsdan de onderhavige meerwaardeclausule blijft gehandhaafd en aan de voortzetter(s) voor de nog resterende periode wordt/worden opgelegd.” De man heeft zich verzet tegen het in een zo late fase opwerpen van deze als een nieuwe grief op te vatten stelling. Het hof oordeelt dat van de vrouw als appellante mag worden verwacht dat zij bij memorie van grieven aangeeft welke bezwaren zij heeft tegen het bestreden vonnis (HR 20 juni 2008, LJN BC4959). Nu zij dit niet gedaan heeft zal het hof deze nieuwe grief buiten beschouwing laten. Ten overvloede overweegt het hof dat toepasselijkheid van de meerwaardeclausule op grond van artikel 5 daarvan uitsluitend opzij gezet wordt, indien van voortzetting van de agrarische bedrijvigheid in familieverband sprake is, dan wel in geval van het niet kunnen voortzetten van die bedrijvigheid door arbeidsongeschiktheid. Van een dergelijke uitzondering is in dit geval geen sprake, nu staking van het akkerbouw- en het pluimveebedrijf om economische redenen heeft plaatsgevonden. 2.8 De meerwaardeclausule ziet niet alleen op registergoederen maar ook op “leverings- en productierechten (waaronder begrepen de bij Bureau heffingen te Assen aangevraagde pluimveerechten)”. Tussen partijen is in geschil of de zgn. toeslagrechten daarvan deel uitmaken. Bij de uitleg van de meerwaardeclausule op dit punt komt het niet alleen aan op de taalkundige betekenis van de bewoordingen, gelezen in de context van de overeenkomst als geheel, maar ook op de zin die de bij de overeenkomst betrokken partijen over en weer redelijkerwijs aan die clausule mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Tegen die achtergrond beantwoordt het hof bovenstaande vraag bevestigend. Evenals geldt voor de “klassieke” productierechten, als melk- en mestquota, bietenquota en pluimveerechten gaat het om van overheidswege aan de grondgebruiker verschafte faciliteiten rechtstreeks verbonden aan agrarische productie. De rechten zijn in het kader van de bedrijfsbeëindiging te gelde gemaakt door overdracht daarvan aan de kopers. Er is daarom geen reden deze rechten anders te behandelen dan het bietenquotum en de pluimveerechten: de meerwaardeclausule is ook op de toeslagrechten van toepassing. 2.9 De vrouw heeft zich voorts beroepen op de uitzondering die in artikel 5 aanhef en onder a van de meerwaardeclausule is opgenomen, luidende (voor zover van belang): “Onder vervreemding wordt ten deze niet verstaan: vervreemding (..) die binnen twee jaar gevolgd wordt door wederinvestering in gronden en/of opstallen en/of leverings- en/of productierechten dienstbaar aan het onderhavige bedrijf of aan een ander landbouwbedrijf, waar ook ter wereld, mits deze meerwaardeclausule voor de nog resterende periode van toepassing blijft op het door wederinvestering verkregen goed; (…)”. Zij heeft in dat verband gesteld dat de man gelden uit de agrarische bedrijven heeft geherinvesteerd in Thailand. Zij baseert zich daarbij op van de vriendin van de man en de man zelf verkregen informatie. De man heeft ontkend mededelingen van die strekking te hebben gedaan en gelden te hebben geherinvesteerd in een ander landbouwbedrijf of productierechten in Thailand. Wel heeft hij naar zijn zeggen geïnvesteerd in een woning in Thailand. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man heeft de vrouw slechts haar stellingen herhaald, zonder de inhoud van de door haar gestelde mededelingen van de man en diens vriendin te specificeren, noch de omstandigheden waarin deze zijn gedaan. Daarmee heeft zij haar stellingen tegenover de betwisting daarvan door de man onvoldoende onderbouwd, reden waarom zij niet zal worden toegelaten tot bewijslevering. De uitzondering waarop de vrouw zich beroept gaat daarom niet op. Op de investeringen van de man in Thailand komt het hof terug in rechtsoverweging 2.14. Ook heeft de vrouw gesteld dat de familie van de man niet zal overgaan tot opeising van hetgeen de man uit hoofde van de meerwaardeclausule verschuldigd is, waarmee de vrouw naar het hof begrijpt betoogt dat niet van een reële vermogensverminderende post sprake is. De man heeft die stelling gemotiveerd betwist en heeft een verklaring van zijn moeder [A.] van 15 januari 2008 (reeds aangehaald onder 1.2) overgelegd, waarin is vermeld dat zij “aanspraak maakt op de meerwaarde volgens de berekening van Accountants en Adviseurs Countus zoals blijkt uit de bijlage bij hun brief d.d. 14 december 2007.” Deze verklaring vindt ondersteuning in het e-mailbericht van 29 januari 2007 van [B.] van Countus, de tweede bijlage bij de meergenoemde brief van 14 december 2007 van Countus, dat € 200.000,- “voorschotbetaling meerwaarde-clausule” op rekening [...] kan worden overgemaakt, en in het eveneens als bijlage bij die brief gevoegde formulier “Detailinformatie transactie”, waaruit blijkt dat die betaling op 30 januari 2007 heeft plaatsgehad. Ook in de eerste bijlage bij de brief van 14 december 2007 (“Uitwerking meerwaardeclausule overdrachtsakte d.d. 24 april 2007”) is de voorschotbetaling verwerkt. Een en ander leidt tot verwerping van de stelling van de vrouw dat de familie het door de man uit hoofde van de meerwaardeclausule verschuldigde niet zal opeisen. 2.10 De man heeft de jaarstukken 2006/2007 overgelegd. De kritiek van de vrouw op deze stukken luidt: - de vrouw betwist gehouden te zijn te participeren in de kosten van de bedrijfsvoering van het akkerbouwbedrijf en het pluimveebedrijf, omdat van relevante omzet niet of nauwelijks meer sprake was; - de vrouw wijst op een discrepantie tussen de vermelding van de kortlopende schuld van het akkerbouwbedrijf ad € 28.873,- en de toelichting die een schuld van nihil vermeldt; - onterecht beroept de man zich op een schuld van € 100.000,-, terwijl deze al geheel is afgelost; die lening is pas aangegaan in 2005, nadat partijen de samenwoning hadden verbroken en de vrouw naar elders was vertrokken; - de vrouw betwist dat de kippenschuur werkelijk met verlies is verkocht en vermoedt dat zulks fiscale achtergronden heeft. De man is in zijn memorie na comparitie op deze punten ingegaan. 2.11 Het hof overweegt, dat het gegeven dat in de afbouwfase van de bedrijven de kosten doorliepen en de inkomsten daalden, waardoor de bedrijfsresultaten terugliepen, niet betekent dat de vrouw niet gelijkelijk dient te delen in de ontbonden gemeenschap. De op p.17 van de jaarstukken 2006/2007 van het akkerbouwbedrijf vermelde € 28.873,- aan kortlopende schulden is gespecificeerd op p.18. De lening van € 100.000,- is op 1 mei 2005 aangegaan. In de jaarstukken van het akkerbouwbedrijf van 2004/2005 (p.17), van 2005/2006 (p.16) en van 2006/2007 (p.16) is de lening verantwoord. In 2007 is zij geheel afgelost. De lening heeft aldus in de betreffende periode integraal deel uitgemaakt van de financiële opzet van de bedrijven, zodat niet valt in te zien dat deze lening bij de waardering van het te verdelen vermogen buiten beschouwing dient te worden gelaten. Voor zover de besteding van het geleende bedrag heeft geleid tot een vermogenstoename van de man privé verwijst het hof naar rechtsoverweging 2.14. Het enkele vermoeden van de vrouw met betrekking tot de waardering van de kippenschuur is een onvoldoende weerlegging van de opgevoerde waarde. Zij geeft ook niet aan in welke opzicht deze waardering haar zou benadelen. De genoemde punten van kritiek kunnen er dus niet toe leiden dat van andere dan de in de jaarstukken genoemde cijfers wordt uitgegaan. . 2.12 De vrouw heeft ter comparitie en opnieuw in haar memorie na comparitie gesteld dat de man € 310.779,- als “kapitaalopname pluimveebedrijf” heeft gedaan om in Thailand te kunnen investeren. Deze stelling wordt gelogenstraft door de jaarstukken 2006/2007 (p. 28 akkerbouwbedrijf en p. 20 pluimveebedrijf): het gaat daarbij om een overboeking van het akkerbouwbedrijf naar het pluimveebedrijf die ten goede is gekomen aan de vermogenspositie van dat laatste bedrijf. Van een opname voor privé-doeleinden blijkt hieruit niet. 2.13 De vrouw heeft verder aanmerkingen op de waardering van de machines in de jaarstukken 2006/2007. In vergelijking met het taxatierapport van J.A.J.M. Huybregts van februari 2004 (productie bij inleidende dagvaarding) is de waarde gedaald van € 109.950,- naar € 21.243,- in 2007. Zij acht deze waardevermindering onaannemelijk en wijst er bovendien op dat de man in de jaren 2004/2005 en 2005/2006 machines beneden de getaxeerde waarde heeft verkocht. In die laatste stelling kan het hof de vrouw niet volgen. Een verkoopopbrengst enige jaren na de taxatie van februari 2004 tegen een totale waarde van ongeveer 2/3 (€ 32.383,-) van de getaxeerde waarde (€ 48.750,-) is onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de man meer heeft ontvangen voor de verkochte zaken dan uit de boeken blijkt. De verkopen verklaren overigens gedeeltelijk de waardeverschillen (2004 tegenover 2007). De jaarstukken bevatten een gedetailleerde opgave van verkoopprijzen van de machines. Ook is de verklaring van de man, dat een deel van de machines niet los verkoopbaar inventaris betreft en dat het verouderd materieel betreft voldoende aannemelijk. Al met al ziet het hof geen aanleiding af te wijken van de in de jaarstukken 2006/2007 gepresenteerde cijfers. 2.14 Een volgend punt betreft de stelling van de vrouw dat de man in 2006/2007 privé-opnamen heeft gedaan tot een bedrag van € 55.480,-, hetgeen de vrouw buiten proportie acht. Het hof is het op dit onderdeel met de vrouw eens. Gelet op de “overige privé-uitgaven” in de periode dat partijen met hun minderjarig kind nog (deels) één huishouding vormden (€ 19.351,- in 2003/2004 (productie 3 bij memorie van antwoord na comparitie van partijen) en € 23.909,- in 2004/2005) dient naar redelijkheid een correctie van € 40.000,- plaats te vinden, daarbij in aanmerking genomen dat uit p.28 van de jaarstukken 2006/2007 valt af te leiden dat de man aanzienlijke bedragen aan het bedrijfsvermogen heeft onttrokken voor diverse privé-bestedingen. Een correctie is ook op haar plaats met betrekking tot de post “Woning in aanbouw” ter grootte van € 63.141,-. Deze post ziet, naar de man heeft erkend, op een woning in Thailand, die uitsluitend aan de man ten goede komt. Dit leidt tot een toe te passen totale correctie van afgerond € 104.000,-. 2.15 De man heeft nog gesteld dat een correctie noodzakelijk is omdat de vrouw in 2003/2004 bij het uiteengaan van partijen een tot de gemeenschap behorende bedrag van € 38.176,- van haar spaarrekening heeft opgenomen. Ervan afgezien dat de man dit verweer pas bij zijn laatste memorie, waar de vrouw niet meer op heeft kunnen reageren, heeft opgeworpen, geldt dat het een opname betreft die in de huwelijkse periode is gedaan. Een dergelijke opname komt niet voor verrekening in aanmerking. Bijzondere omstandigheden die maken dat daarover in dit geval anders geoordeeld moet worden zijn niet gesteld. 2.16 De man heeft als bijlage bij de brief van Countus, Accountants + Adviseurs van 14 december 2007 aan de advocaat van de vrouw een uitwerking van de meerwaardeclausule overgelegd. Nu de bezwaren van de vrouw tegen de toepasselijkheid van de clausule niet opgaan en voor het overige geen onjuistheden in de berekening zijn gesteld of gebleken, kan de uitwerking, die uitkomt op een door de man aan [A.] te betalen bedrag van € 411.147,-, worden gevolgd. 2.17 De in de verdeling te betrekken eindvermogens van het akkerbouwbedrijf resp. het pluimveebedrijf belopen op grond van de jaarstukken 2006/2007 € 15.662,- en - € 7.319,-. Het privé-vermogen van de man beloopt - € 288.651,- (p.28 jaarstukken 2006/2007 akkerbouwbedrijf). Daarin is al rekening gehouden met de verplichting van de man tot betaling van € 411.147,- hoofde van de meerwaardeclausule. De jaarstukken van het akkerbouwbedrijf en het pluimveebedrijf zijn opgemaakt na staking van de ondernemingen, waarin de kosten van de staking en de opbrengsten in de vorm van desinvesteringen en buitengewone baten zijn verwerkt, zoals onder meer vermeld is op p. 21 van de jaarstukken van het akkerbouwbedrijf. 2.18 De waarde van de nog te verdelen huwelijksgoederengemeenschap kan nu worden bepaald op: Eindvermogen akkerbouwbedrijf + privévermogen man - € 272.988,- Eindvermogen pluimveebedrijf - € 7.319,- Correctie € 104.000,- Totaal - € 176.307,- Aan de man zullen alle activa en passiva van de huwelijksgoederengemeenschap, voor zover deze nog dienen te worden verdeeld, worden toegedeeld, onder de verplichting dat de vrouw wegens overbedeling aan de man uitkeert 50% x € 176.307,- = € 88.153,50. 2.19 Het voorgaande betekent dat het bestreden vonnis voor wat betreft de daarin vastgestelde verdeling dient te worden vernietigd. De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn en het geschil voortvloeit uit de ontbinding van hun huwelijk. 6. De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep: vernietigt het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 februari 2006 voor zover daarbij aan de man de (activa en passiva van de) akkerbouw- en pluimveebedrijven zijn toegescheiden en doet in zoverre opnieuw recht: verdeelt de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap in die zin dat aan de man alle activa en passiva van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen worden toegedeeld, onder de verplichting dat de vrouw aan de man uitkeert € 88.153,50 en veroordeelt de vrouw tot betaling van dit bedrag aan de man; verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad; bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige; compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen door mrs. G.P.M. van den Dungen, C.G. ter Veer en M.J. van Zutphen, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2008.