Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH6097

Datum uitspraak2009-02-17
Datum gepubliceerd2009-03-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-07/00369
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voor de aanvraag van een bouwvergunning voor een nog op te richten bedrijfshal waarvan de bouwkosten zijn geraamd op € 8.000.000 heeft de gemeente € 100.000 aan leges in rekening gebracht. Het in de tarieventabel voor de heffing van leges opgenomen tarief van € 6,25 per € 500 aan bouwkosten is niet onverbindend. De gemeente is niet verpicht een degressief tarief in de verordening op te nemen. Er is geen sprake van willekeurige en onredelijke belastingheffing.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Sector belasting Nummer BK-07/00369 Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 17 februari 2009 op het hoger beroep van de Inspecteur, de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen, tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 20 april 2007, nr. AWB 06/1164, betreffende het na te noemen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. i.o., gevestigd te Z, geheven bedrag. Heffing, bezwaar en geding in eerste aanleg 1.1. Bij factuur van 20 december 2005 heeft de Inspecteur wegens het in behandeling nemen van een aanvraag om een bouwvergunning een bedrag van € 100.086,39 aan gemeentelijke leges van belanghebbende geheven. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belang-hebbendes bezwaar tegen de leges afgewezen. 1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bedrag aan leges verminderd tot € 86,39. Zij heeft daarbij het in de tarieventabel opgenomen tarief van € 6,25 per € 500 aan bouwkosten onverbindend verklaard. Loop van het geding in hoger beroep 2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. 2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechts-hof van 9 december 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Belanghebbende heeft ingevolge een door het Hof ter zitting tot haar gericht verzoek als aanvulling op het aldaar verhandelde een faxbericht ingezonden, inhoudende de mededeling dat zij, anders dan haar gemachtigde ter zitting meende, nog steeds in oprichting is. Dat faxbericht is ter kennisne-ming aan de wederpartij gezonden. Verordening 3.1. De raad van de gemeente Vlissingen heeft in zijn openbare vergadering van 25 novem-ber 2004 vastgesteld de Verordening op de heffing en invordering van leges Vlissingen 2005 (hierna: de Verordening), met de daarbij behorende tarieventabel. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. 3.2. De Verordening houdt, voor zover te dezen van belang, het volgende in: "Artikel 2 Belastbaar feit Onder de naam "leges" worden rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en in de daarbij behorende tarieventabel. Artikel 3 Belastingplicht Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend. Artikel 4 Tarieven 1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel." 3.3. Volgens de rubrieken 20.2 tot en met 20.2.1.2 van de tarieventabel, eveneens voor zover te dezen van belang, bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag die leidt tot een gunstige dan wel niet geheel afwijzende beschikking tot het verkrijgen van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Woningwet een bedrag in verhouding tot de begroting van de bouwkosten, en wel bij een begroting van de bouwkosten van meer dan € 5.000 een bedrag van € 72,50, verhoogd met € 6,25 per € 500 of gedeelte daarvan, en met een bedrag van € 13,89 als bijdrage in de kosten van de verplichte kennisgeving als bedoeld in artikel 41 van de Woningwet. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: 4.1. Belanghebbende heeft het voornemen een bedrijfshal op te richten aan de a-straat 1 in het havengebied van Vlissingen, welke bedrijfshal zal worden ingericht als koel- en vries-ruimte voor het opslaan en bewaren van aan bederf onderhevige waren. Zij heeft daartoe een bouwvergunning aangevraagd. De bij de aanvraag begrote bouwsom bedroeg € 8.000.000. 4.2. Op 6 december 2005 is aan belanghebbende door de gemeente Vlissingen een vergun-ning voor de bouw van de bedrijfshal verleend. 4.3. Bij factuur van 20 december 2005 is wegens de aanvraag van de bouwvergunning een bedrag van € 100.086,39 aan belanghebbende in rekening gebracht. 4.4. In 2005 bedroegen voor de gemeente de opbrengsten, respectievelijk de kosten van de volgende posten: post opbrengsten kosten Vergunningen milieubeheer € 39.770 € 251.580 Gemeentearchief algemene kosten € 2.420 € 489.170 Bouwvergunningen € 942.400 € 923.140 Akten burgerzaken € 48.550 € 202.700 Naturalisatie € 18.500 € 73.120 Publiekszaken inlichtingen € 45.000 € 448.560 4.5. De totale inkomsten uit leges beliepen voor de gemeente in 2005 € 1.453.540. De kosten van de diensten waarover de leges werden geheven bedroegen in dat jaar in totaal € 2.681.910. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 5.1. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het in de tarieventabel opgenomen tarief van € 6,25 per € 500 aan bouwkosten onverbindend heeft verklaard, welke vraag door de Inspecteur ontkennend en door belanghebbende bevestigend wordt beantwoord. 5.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de rechtbank heeft miskend dat de voor bouwleges geldende heffingsmaatstaf aansluit bij het profijt dat de aanvrager van de bouw-vergunning heeft. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat die maatstaf in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel. 5.3. Belanghebbende heeft het standpunt van de Inspecteur gemotiveerd bestreden en stelt zich op het standpunt dat, aangezien het tarief vrijwel geen degressie kent en evenmin een limitering, te dezen sprake is van een willekeurige en onredelijke heffing. Het profijt dat een belastingplichtige heeft van de dienst van de gemeente neemt niet rechtevenredig toe met de hoogte van de bouwsom. 5.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken. Conclusies van partijen 6.1. Het beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift. 6.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Overwegingen omtrent het geschil 7.1. Voorop staat dat het aan de gemeentelijke wetgever is, met inachtneming van het be-paalde in de artikelen 219, tweede lid, en 229b, eerste lid, van de Gemeentewet, de tarieven van gemeentelijke heffingen vast te stellen. De in laatstvermeld artikel neergelegde toets wordt toegepast op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld, en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden. Daarbij gaat het derhalve niet om het kostendek-kingspercentage per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de verordening opgenomen diensten. In het onderhavige geval gaat de totale opbrengst van de leges niet uit boven de totale kosten. In zoverre is aan het voorschrift van het wetsartikel voldaan. De winst van 2,08 percent op de bouwvergunningen rechtvaardigt op zich niet het oordeel dat sprake is van een willekeurige en onredelijke heffing. 7.2. De Verordening en de daarbij horende Tarieventabel berusten op artikel 229 van de Gemeentewet. De billijkheid van op de voet van dat artikel getroffen legesverordeningen is in het algemeen aan het oordeel van de rechter onttrokken. Voor onverbindendverklaring is eerst plaats ingeval een regeling zou zijn getroffen die in strijd is met enig algemeen rechts-beginsel, of waarvan het duidelijk is (in die zin dat het op voorhand duidelijk moet zijn geweest) dat zij moet leiden tot een legesheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van leges als in voormeld artikel 229 bedoeld niet op het oog kan hebben gehad. 7.3. De juistheid van belanghebbendes stelling dat het profijt dat een belastingplichtige heeft van de dienst van de gemeente niet rechtevenredig toeneemt met de hoogte van de bouwsom kan in het midden blijven. Gegrond bevinding van die stelling leidt niet tot het oordeel dat de regeling van de Verordening en de tarieventabel in strijd is met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijke wetgeving, of dat het op voorhand duide-lijk moet zijn geweest dat die regeling moet leiden tot een legesheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van leges niet op het oog kan hebben gehad. 7.4. Noch uit de tekst van de wet, noch uit de daaraan ten grondslag liggende parlementaire behandeling blijkt dat de gemeente verplicht was een degressief tarief in de Verordening op te nemen of in de tariefstelling een limiet op te nemen. 7.5. Op grond van het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond. Aangezien belangheb-bende geen andere bezwaren tegen de heffing heeft aangevoerd dan de hiervoor behandelde, had de rechtbank de uitspraak van de Inspecteur in stand dienen te laten. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Beslissing Het Gerechtshof: vernietigt de uitspraak van de rechtbank; bevestigt de uitspraak van de Inspecteur. Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en J.V. van Noorle Jansen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema-van der Koogh. De beslissing is op 17 februari 2009 in het openbaar uitgesproken. aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingka-mer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.