Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH6173

Datum uitspraak2009-01-20
Datum gepubliceerd2009-03-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.005.217/01, C06/1005 (oud)
Statusgepubliceerd


Indicatie

arbeid, vut, beëindigingsovereenkomst, dwaling


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Sector handel Zaaknummer : 105.005.217/01 Rolnummer (oud) : 06/1005 Zaaknummer rechtbank : 578.305/CV EXPL. 04-29.595 arrest van de negende civiele kamer d.d. 20 januari 2009 inzake [de werknemer], wonende te [Woonplaats], appellant, hierna te noemen: [de werknemer], advocaat: mr. M.V. Ammerdorffer te Schiedam, tegen [de werkgever] h.o.d.n. “Paprikakwekerij [X]”, wonende te Berkel en Rodenrijs, geïntimeerde, hierna te noemen: [de werkgever], advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te ’s-Gravenhage. Het geding Bij exploot van 1 augustus 2006 is [de werknemer] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 2 maart 2005 en 24 mei 2006 van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen (hierna: het tussenvonnis respectievelijk het eindvonnis). Bij memorie van grieven (met producties) heeft [de werknemer] vijf grieven aangevoerd. [de werkgever] heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden. Vervolgens hebben partijen de stukken gefourneerd en arrest gevraagd. In beide procesdossiers ontbreken de stukken die blijkens het proces-verbaal van het getuigenverhoor van [de werkgever] van 6 februari 2006 daaraan gehecht zouden zijn. Beoordeling van het hoger beroep 1. De rechtbank heeft in het tussenvonnis sub 2.2. en 2.3. een aantal feiten vastgesteld. Nu daartegen in hoger beroep niet is opgekomen zal ook het hof daarvan uitgaan. 2. Het gaat kort gezegd om het volgende. 2.1. [de werknemer] is op 1 augustus 1980 bij [de werkgever] in loondienst getreden tegen een salaris van laatstelijk € 2.165,61 bruto per maand, zijnde een bedrag van € 1.487,61 netto per maand, exclusief een reiskostenvergoeding van € 82,= netto. Eerder waren die bedragen (in euro) per maand als volgt: bruto salaris netto salaris netto reiskostenvergoeding 1 november 2001 1.973,94 1.361,28 79,41 1 januari 2002 2.092,38 1.517,05 82 1 april 2002 2.092,38 1.535,96 82 1 januari 2003 2.165,61 1.596,61 82 2.2. Relan Pensioen heeft [de werknemer] - naar aanleiding van diens verzoek om voor een VUT-uitkering in aanmerking te komen - per brief van 13 juni 2002 namens de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren (hierna: SUWAS) medegedeeld (onder meer) dat hij met ingang van 1 juli 2003 voldoet aan de voorwaarden voor een VUT-uitkering en dat die uitkering per vier weken € 1.331,61 bruto ofwel € 966,18 netto bedraagt. SUWAS is de uitvoerder van de regeling voor vervroegd uittreden in de CAO voor de glastuinbouw. 2.3. [de werkgever] heeft [de werknemer] bij brief van 5 mei 2003, onder meer, geschreven: " [de werknemer] wil je daarom aanstaande woensdag tussen 13. 00 uur en 15. 00 uur op het werkadres middelweg 18 melden. Ik wil dan tevens de vut even met je doornemen, ze hebben gebeld en je hebt het verkeerde document opgestuurd.." 2.4. [de werkgever] heeft [de werknemer] bij brief van 22 mei 2003, onder meer, geschreven: "[de werknemer], ik heb 20 mei met een landgenoot van jou via de telefoon gesproken. Die vertelde mij dat je geen gebruik wilt maken van de vut regeling, dat vind ik goed. Het gevolg is dat je dan nog 5 jaar bij mij moet werken en dat de afspraken omtrent extra loon om de vut regeling voor jou gunstiger te maken komt te vervallen. Ook wat ik toegezegd heb dat de extra vakantie uren die je over heb niet worden uitbetaald maar opgenomen moet worden. Je ben zeer ontevreden en waarom begrijp ik niet, ik zou graag willen dat je maandag 26 mei om 13.00 uur met een goede tolk en liefs iemand van de bond FNV om een uit te praten wat het probleem is. (…) Bedenk wel dat als je geen gebruik maalt van de VUT het voor mij niet uitmaakt maar voor je zelf een beter en makkelijk leven laat lopen. Laat deze brief aan iedereen zien om je te overtuigen." 2.5. Op 26 mei 2003 is er een bespreking geweest tussen [de werknemer] en [de werkgever], op het kantoor van [de werkgever]. [de werknemer] is in dat gesprek bijgestaan door de heer [Y]. 2.6. [de werkgever] heeft [de werknemer] bij brief van 26 juni 2003, onder meer, geschreven: "Nogmaals, laat je goed informeren hoe de vut is geregeld. Je krijt 80% van je bruto salaris en dan houd je 87,5% netto over. Dit gedurende de hele vut periode tot je 65 jaar bent." 2.7. Met ingang van 1 augustus 2003 heeft [de werknemer] gebruik gemaakt van de mogelijkheid om vervroegd uit te treden. Hij ontving toen van SUWAS per vier weken een bedrag van € 1.418,56 bruto ofwel € 1.1018,43 netto. 2.8. Mevrouw I. Beentjes van FNV Ledenservice heeft namens [de werknemer] bij brief van 28 november 2003 [de werkgever], onder meer, geschreven: "Cliënt ontvangt per 1 augustus 2003 een uitkering van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische sectoren (SUWAS). Over zijn pensioenuitkering (VUT) heeft cliënt met u in de maand juli een gesprek gehad. Cliënt geeft aan dat in dit gesprek is afgesproken dat hij door u een aanvulling op deze pensioenuitkering zou ontvangen tot een bedrag van 87,5% netto van zijn laatst ontvangen salaris. Tot op heden heeft cliënt echter geen aanvulling van u ontvangen. Uw reden tot het niet-betalen van deze aanvulling is mij niet bekend. Ik verzoek u dan ook alsnog over te gaan tot het aanvullen van de VUT-uitkering tot het bedrag van 87,5% netto van zijn laatstverdiende salaris." 2.9. [de werkgever] heeft mevrouw Beentjes voornoemd bij brief van 17 december 2003, onder meer, geschreven: "Als u [de werknemer] zelf hebt gesproken dan blijkt dat [de werknemer] na meer dan 25 jaar in Nederland nog steeds niet goed Nederlands begrijpt en spreekt Ik heb inderdaad met hem in Mei over de vut regeling gesproken met een tolk die niet veel beter de taal spreekt. Er is toen uitgelegd dat de vut regeling inhoudt dat ongeveer 87,5% netto salaris wordt uitgekeerd over het loon drie jaar voorafgaande het jaar dat iemand in de vut gaat. [de werknemer] was bekend met de uitkering voor dat hij stopte met werk, Mij als werkgever is nooit gemeld wat hij precies uitgekeerd krijgt!! En ik heb overigens nooit aan [de werknemer] verteld dat ik de uitkering zou aanvullen (...) uit het voorgaande zal blijken dat ik niet van plan ben om de vut uitkering tot [de werknemer] zijn wens aan te vullen." 2.10. [de werknemer] heeft [de werkgever] gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam, sector kanton, lo¬catie Rotterdam en - na wijziging van eis en voor zover in hoger beroep nog van belang - gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [de werkgever] te veroordelen om aan [de werknemer] te betalen een bedrag van € 14.315,83 netto terzake van de door hem geleden schade als gevolg van dwaling, althans een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, althans een onrechtmatige daad, met wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. 2.11. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis [de werknemer] toegelaten te bewijzen dat [de werkgever] in het gesprek op 26 mei 2003 aan hem de uitdrukkelijke toezegging heeft gedaan dat hij na zijn vrijwillig vervroegd uittreden 87,5% van zijn laatstverdiende nettosalaris, zijnde een bedrag van € 1.350,-- tot € 1.400,-- netto per maand/vier weken zou gaan ontvangen. 2.12. Op 26 september 2005 zijn in de enquête de heer [Y] voornoemd en [de werknemer] als getuigen gehoord, en op 6 februari 2006 in de contra-enquête [de werkgever]. 2.13. De rechtbank heeft in het eindvonnis de vorderingen van [de werknemer] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. 3. Het hof zal de vragen die - gelet op de grieven en de toelichting daarop - aan de orde moeten komen hieronder achtereenvolgens beantwoorden. De grieven lenen zich voor ge¬zamen¬lijke behandeling. bewijslastverdeling en inhoud van de bewijsopdracht 4. [de werknemer] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij heeft gedwaald, dan wel dat [de werkgever] toerekenbaar is tekortgeschoten of onrechtmatig heeft gehandeld. In eerste aanleg heeft hij daartoe gesteld dat [de werkgever] hem had medegedeeld dat hij na zijn vrijwillig vervroegd uittreden 87,5% van zijn laatstverdiende nettosalaris, zijnde een be¬drag van € 1.350,-- tot € 1.400,-- netto per maand/vier weken zou gaan ontvangen. [de werkgever] heeft gemotiveerd betwist dat hij die mededeling heeft gedaan. Gezien het bepaalde in artikel 150 Rv is [de werknemer] daarom terecht opgedragen het bewijs te leveren van zijn stelling, op de wijze als geformuleerd in het tussenvonnis. vordering terecht afgewezen? 5. Tegen de bewijswaardering zoals in het eindvonnis sub 2.6. is vermeld (kort gezegd: [de werkgever] heeft wel percentages maar geen concrete bedragen genoemd) wordt als zodanig niet opgekomen, zodat het hof daarvan zal uitgaan. 6.1. Dan moet vervolgens worden beoordeeld of de overeenkomst tussen partijen, waarbij de tussen hen destijds bestaande arbeidsovereenkomst is beëindigd per 1 augustus 2003, tot stand is gekomen onder invloed van “verschoonbare dwaling” aan de kant van [de werknemer] en bij een juiste voorstelling van zaken niet, of niet onder dezelfde voorwaarden tot stand zou zijn gekomen (artikel 6: 228 BW). 6.2. Uitgangspunt is dat een werknemer moet kunnen vertrouwen op hetgeen de werkgever hem in het kader van overleg over het al dan niet gebruik maken van de VUT-regeling omtrent de hoogte van de VUT-uitkering meedeelt, ook indien - zoal in dit geval - een ander dan de werkgever die uitkering verstrekt. 6.3. Echter, in dit geval had [de werknemer] zich reeds in 2002 tot de VUT-uitkeringsinstantie SUWAS/Relan gewend en van deze de hierboven sub 2.2. genoemde brief van 13 juni 2002 ontvangen met daarin de concrete bedragen (bruto en netto) van uitkering met ingang van 1 juli 2003. 6.4. Ge¬steld noch gebleken is dat [de werknemer] reden had om aan de juistheid van die infor¬matie van SUWAS/Relan te twijfelen. 6.5. Uit de brief van SUWAS/Relan van 13 juni 2002 is eenvoudig af te leiden dat SUWAS/Relan de VUT-uitkering niet berekende op 87,5% van het laatstgenoten netto salaris. Immers, een simpele rekensom maakt duidelijk dat het door SUWAS/Relan in 2002 genoemde netto uitkeringsbedrag wezenlijk lager is dan 87,5% van het toen (in 2002) laatstverdiende netto salaris van [de werknemer]. 6.6. Voorts is van belang dat [de werknemer] volgens zijn stellingen uit de uitlatingen van [de werkgever] bij het gesprek op 26 mei 2003 heeft afgeleid dat de VUT-uitkering 87,5% van zijn laatstgenoten netto salaris zou bedragen terwijl [de werknemer] als getuige heeft verklaard dat [de werkgever] hem dat ook al een jaar daarvóór (in 2002) zou hebben gezegd. De onjuistheid van een dergelijke mededeling was voor [de werknemer] al in 2002 kenbaar nu die onjuistheid, als in sub 6.5 overwogen, eenvoudig uit de brief van SUWAS/Relan van 13 juni 2002 kon en had moeten worden afgeleid. 6.7. In het licht van het voorgaande is er onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de hierboven sub 2.1. genoemde salarisontwikkeling voor [de werknemer] basis kan zijn geweest om te denken dat de VUT-uitkering daardoor substantieel hoger was geworden dan die genoemd in de brief van SUWAS/Relan van 13 juni 2002. 6.8. Onweersproken is dat [de werknemer] destijds lid was van een vakbond. Ook had hij blijkens het voorgaande ook de weg naar SUWAS/Relan reeds gevonden. 6.9. [de werkgever] heeft [de werknemer] na het bewuste gesprek van 26 mei 2003 in de hierboven sub 2.6. genoemde brief nog op het hart gedrukt zich ten aanzien van de VUT-uitkering goed te laten informeren. 6.10. Gezien het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof in de eerste plaats van oordeel, dat [de werknemer] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet of niet onder gelijke voorwaarden zou hebben ingestemd met het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2003, indien [de werkgever] hem had geïnformeerd overeenkomstig de door SUWAS/Relan gehanteerde systematiek van het berekenen van de VUT-uitkering, en is het hof, in de tweede plaats van oordeel dat er voor [de werknemer], in aanmerking genomen de gewraakte mededelingen van [de werkgever], reden was om nader onderzoek te doen ten aanzien van de hoogte van de VUT-uitkering, zodat de gevolgen van het nalaten daarvan voor zijn rekening moeten blijven. 7. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat het beroep op dwaling niet slaagt. En evenzo dat [de werknemer]'s beroep op het bepaalde in artikel 7:611 BW of onrechtmatige daad - dat eveneens op de voormelde uitlatingen van de kant van [de werkgever] is gebaseerd - geen doel treft. De grieven falen derhalve. Het eindvonnis zal dan ook worden bekrachtigd. Nu in het dictum van het tussenvonnis geen te executeren beslissingen zijn opgenomen zal in het dictum van dit arrest daaromtrent niets worden opgenomen. 8. Bij deze uitkomst past het om [de werknemer] te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. Beslissing Het hof: - bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis 24 mei 2006 van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam; - veroordeelt [de werknemer] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [de werkgever] tot op heden begroot op € 248,= aan verschotten en € 894,= aan salaris advocaat. Dit arrest is gewezen door mrs. M.H. van Coeverden, J.W. van Rijkom en R.S. van Coevorden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2009 in aanwezigheid van de griffier.