Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH6228

Datum uitspraak2009-01-20
Datum gepubliceerd2009-04-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers200.008.289
Statusgepubliceerd


Indicatie

et hof is van oordeel dat in beginsel de verzekeringsovereenkomst en de daarop toepasselijke polisvoorwaarden de verhouding tussen [verzoeker] en Centraal Beheer beheersen en dat op basis daarvan dient te worden beoordeeld of en zo ja, wat de omvang van de uitkering is. Die rechtsverhouding wordt echter ook beheerst door de redelijkheid en billijkheid. In het kader daarvan kan niet op voorhand worden uitgesloten dat relevant zou kunnen zijn of Centraal Beheer de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] had herverzekerd op basis van (de hogere dekking uit hoofde van) polis 2 en niet op basis van (de lagere dekking uit hoofde van) polis 1. Op voorhand valt ook niet uit te sluiten dat het oordeel van het hof anders zou hebben geluid, indien de door [verzoeker] beoogde informatie reeds in de eerdere procedure tussen [verzoeker] en Centraal Beheer zou zijn komen vast te staan. Het betoog van Centraal Beheer omtrent het in haar correspondentie gehanteerde polisnummer van polis 2 komt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, onvoldoende geloofwaardig voor. Daarbij is volgens het hof mede van belang dat het voorlopig getuigenverhoor de verzoeker de gelegenheid biedt vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de hem wellicht nog niet precies bekende feiten, zulks teneinde hem in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen. Het hof is van oordeel dat [verzoeker] voldoende belang heeft bij zijn vordering. Van een “fishing expedition” blijkt niet.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer 200.008.289 beschikking van de tweede civiele kamer van 20 januari 2009 inzake [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, advocaat: mr. A.T. Bolt, tegen: de naamloze vennootschap Achmea Schadeverzekeringen N.V., handelend onder de naam Centraal Beheer Achmea, gevestigd te Apeldoorn, verweerster, advocaat: mr. T.J. van Veen. 1. Het verloop van het geding 1.1 Bij op 29 mei 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker (hierna: [verzoeker]) het hof verzocht te bevelen dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden onder bepaling van een datum daarvoor. 1.2 Bij verweerschrift, ingekomen op 5 augustus 2008, heeft verweerster (hierna: Centraal Beheer) verweer gevoerd en heeft zij het hof verzocht, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van [verzoeker] af te wijzen en [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure. 1.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 november 2008. Bij die gelegenheid hebben partijen de zaak mondeling doen toelichten, [verzoeker] door mr. E. Unger, advocaat te Amsterdam, en Centraal Beheer door mr. A. Robustella, advocaat te Ede. [verzoeker] heeft daarbij pleitnotities in het geding gebracht. 1.4 Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald. 2. Vaststaande feiten Bij de beoordeling van het verzoek gaat het hof uit van de volgende, tussen partijen vaststaande feiten. 2.1 Op 1 juli 1980 heeft [verzoeker] een individuele arbeidsongeschikheidsverzekering bij Centraal Beheer afgesloten onder polisnummer [polis 1] met een verzekerd bedrag van NLG 40.000,- (hierna: polis 1). 2.2 Op 4 mei 1982 is [verzoeker] toegetreden tot de collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering van [het collectief]. Deze verzekering was afgesloten bij Centraal Beheer en geregistreerd onder het polisnummer [polis 2] (hierna: polis 2). Het verzekerde bedrag was NLG 50.000,-. 2.3 [verzoeker] is op 26 oktober 1981 arbeidsongeschikt geraakt. Op schriftelijke aanvraag van 27 oktober 1982 van [verzoeker] heeft Centraal Beheer uitkering gedaan, en wel op grond van polis 1. Centraal Beheer verstrekt thans nog steeds uitkeringen aan [verzoeker] uit hoofde van polis 1. [verzoeker] is thans 64 jaar oud en de uitkering eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. 2.4 [verzoeker] heeft Centraal Beheer in 1994 gedagvaard en – zakelijk weergegeven – gevorderd dat Centraal Beheer zou worden veroordeeld tot uitkering onder polis 2. De rechtbank te Zutphen heeft bij vonnis van 26 oktober 1995 [verzoeker] in het ongelijk gesteld en de vorderingen afgewezen. Dit hof heeft bij arrest van 10 maart 1998 het vonnis bekrachtigd. Naar het oordeel van het hof in dat arrest worden de aanspraken van [verzoeker] op Centraal Beheer uitsluitend beheerst door polis 1. Tegen voornoemd arrest is geen cassatie ingesteld, zodat het arrest in kracht van gewijsde is gegaan. 3. De beoordeling van het verzoek 3.1 [verzoeker] meent dat wellicht gronden aanwezig zijn om tot herroeping van voornoemd arrest te komen. Hij vermoedt dat (de rechtsvoorganger van) Centraal Beheer in de procedure een zijns inziens cruciale kwestie heeft verzwegen. [verzoeker] vermoedt dat Centraal Beheer het risico van arbeidsongeschiktheid heeft herverzekerd en de schade die zij lijdt door de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] claimt bij haar herverzekeraar op basis van polis 2. Dit vermoeden baseert [verzoeker] mede op het feit dat Centraal Beheer de uitkeringen altijd heeft geadministreerd en uitbetaald onder het nummer van polis 2. Volgens [verzoeker] betekent dit dat Centraal Beheer een hoger bedrag uitgekeerd krijgt van haar herverzekeraar dan zij aan [verzoeker] uitkeert. Mocht blijken dat Centraal Beheer op basis van polis 2 vergoed krijgt, dan zou zij zich, aldus [verzoeker], naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid jegens [verzoeker] niet mogen beroepen op de lagere dekking van polis 1. Die informatie had volgens [verzoeker] derhalve tot een voor hem gunstiger afloop van de procedure kunnen leiden. Het achterhouden van voornoemde informatie levert volgens [verzoeker] bedrog op in de zin van artikel 382 onder a Rv. Het door [verzoeker] gestelde financiële belang bedraagt exclusief rente en kosten ongeveer € 200.000,-. 3.2 Centraal Beheer voert verweer. Zij voert – kort gezegd – aan dat in voornoemde procedure de aanspraken van [verzoeker] inhoudelijk zijn getoetst aan polis 1 en polis 2 en de daarop toepasselijke polisvoorwaarden. Op basis van die beoordeling zijn de rechtbank en het hof tot het oordeel gekomen dat [verzoeker] alleen aanspraak kan maken op een uitkering onder polis 1 en niet op een uitkering onder polis 2. Het oordeel over de vraag welke polis de uitkering van [verzoeker] beheerst, is in kracht van gewijsde gegaan. Daarnaast stelt Centraal Beheer dat de vraag of een uitkering wordt toegekend en naar de omvang daarvan slechts worden beheerst door de verzekeringsovereenkomst en de daarop toepasselijke polisvoorwaarden. Of en hoe Centraal Beheer haar verplichtingen herverzekert, regardeert de rechtsverhouding tussen haar en [verzoeker] niet; [verzoeker] staat buiten de rechtsverhouding tussen Centraal Beheer en haar herverzekeraar, aldus Centraal Beheer. Dit wordt niet anders indien het desbetreffende risico van de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] door Centraal Beheer is herverzekerd voor een aanmerkelijk groter bedrag dan het verzekerde bedrag dat in de rechtsverhouding met [verzoeker] is overeengekomen. Het levert bovendien geen omstandigheid respectievelijk feit op als bedoeld in artikel 382 Rv. Derhalve heeft [verzoeker] geen rechtens relevant belang bij zijn vordering. Met betrekking tot het door haar gehanteerde polisnummer heeft Centraal Beheer tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat het dossier van polis 1 al was gearchiveerd en dat [verzoeker] slechts administratief onder polis 2 viel. Daarnaast heeft Centraal Beheer tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij geen informatie wenst vrij te geven over herverzekering, omdat zij vreest dat dan elke polishouder dergelijke informatie mag en kan opvragen. 3.3 Bij de beoordeling van het verzoek moet worden vooropgesteld dat ingevolge artikel 186 Rv de rechter in de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten een voorlopig getuigenverhoor kan bevelen. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat een verzoeker in beginsel recht heeft op zo’n verhoor. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan worden afgewezen op de grond dat de verzoeker daarbij geen belang als bedoeld in artikel 3:303 BW heeft, dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt - waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten -, dat het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vgl. HR 11 februari 2005, NJ 2005, 442; HR 21 november 2008, NJ 2008, 608). In de literatuur wordt verdedigd dat een verzoek ook kan worden afgewezen wegens een te zwakke materiële rechtspositie van de verzoeker. 3.4 Het hof is van oordeel dat in beginsel de verzekeringsovereenkomst en de daarop toepasselijke polisvoorwaarden de verhouding tussen [verzoeker] en Centraal Beheer beheersen en dat op basis daarvan dient te worden beoordeeld of en zo ja, wat de omvang van de uitkering is. Die rechtsverhouding wordt echter ook beheerst door de redelijkheid en billijkheid. In het kader daarvan kan niet op voorhand worden uitgesloten dat relevant zou kunnen zijn of Centraal Beheer de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] had herverzekerd op basis van (de hogere dekking uit hoofde van) polis 2 en niet op basis van (de lagere dekking uit hoofde van) polis 1. Op voorhand valt ook niet uit te sluiten dat het oordeel van het hof anders zou hebben geluid, indien de door [verzoeker] beoogde informatie reeds in de eerdere procedure tussen [verzoeker] en Centraal Beheer zou zijn komen vast te staan. Het betoog van Centraal Beheer omtrent het in haar correspondentie gehanteerde polisnummer van polis 2 komt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, onvoldoende geloofwaardig voor. Daarbij is volgens het hof mede van belang dat het voorlopig getuigenverhoor de verzoeker de gelegenheid biedt vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de hem wellicht nog niet precies bekende feiten, zulks teneinde hem in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen. Het hof is van oordeel dat [verzoeker] voldoende belang heeft bij zijn vordering. Van een “fishing expedition” blijkt niet. 3.5 Centraal Beheer heeft voor het overige nagelaten voldoende te onderbouwen dat [verzoeker] misbruik maakt van zijn bevoegdheid tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor dan wel dat [verzoeker] wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet daartoe kan worden toegelaten. In het bijzonder heeft Centraal Beheer onvoldoende aangevoerd welke zwaarwegende bezwaren zij heeft om aan [verzoeker] gegevens omtrent herverzekering prijs te geven. De enkele omstandigheid dat Centraal Beheer vreest dat andere verzekerden/verzekeringsnemers ook informatie over herverzekering zullen opvragen is, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet voldoende. 3.6 Het hof is daarnaast van oordeel dat Centraal Beheer onvoldoende heeft duidelijk gemaakt waarom [verzoeker] een onvoldoende rechtens relevant belang bij zijn vordering heeft. Dat het arrest van het hof in kracht van gewijsde is gegaan, is daarvoor onvoldoende, nu juist [verzoeker] betoogt dat het arrest wellicht moet worden herroepen. Daarbij acht het hof ook van belang dat het begrip “bedrog” in de zin van artikel 382 sub a Rv ruim moet worden uitgelegd. Van bedrog in deze zin is reeds sprake wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden. Dit zal zich onder meer voordoen wanneer een partij feiten als hiervoor bedoeld verzwijgt, terwijl zij wist of behoorde te weten dat de tegenpartij niet met die feiten bekend was of redelijkerwijs bekend behoorde te zijn (HR 19 december 2003, NJ 2005, 181). Naar het oordeel van het hof kan, gezien dit criterium, niet op voorhand worden uitgesloten dat het onder 3.4 bedoelde feit van herverzkering op basis van polis 2 een grond voor herroeping zou kunnen opleveren. 3.7 Nu het hof van oordeel is dat [verzoeker] voldoende belang heeft bij het verzoek en voorts sprake is van bewijsgaring in een civiel geding in een geval waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten en niet aannemelijk is geworden dat [verzoeker] wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot uitoefening van zijn bevoegdheid kan worden toegelaten, moet het verzoek worden toegewezen. Ook voor het overige is gesteld noch gebleken dat [verzoeker] anderszins misbruik van zijn bevoegdheid maakt, of dat toewijzing van het verzoek strijdig is met de goede procesorde, dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door het hof zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. 3.8 Gelet op het vooroverwogene zal het verzoek van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor worden toegewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Centraal Beheer in de kosten van deze verzoekschriftprocedure worden veroordeeld. 4 De beslissing Het hof, beschikkende op het verzoek: bepaalt dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden omtrent feiten en/of omstandigheden zoals omschreven onder paragraaf 9 in het verzoekschrift, te weten: a. of het risico van de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] door Centraal Beheer en haar rechtsvoorgangers is herverzekerd; b. indien het antwoord op vraag a. positief luidt, bij welke verzekeraar(s) dit risico is herverzekerd; c. of het daarbij om volledige of gedeeltelijke herverzekering van genoemd risico gaat; d. welk bedrag door de herverzekeraar(s) thans op jaarbasis wordt uitgekeerd aan Centraal Beheer in verband met de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker]; e. welke bedragen door de herverzekeraar(s) in de periode van 1 december 1987 tot 1 januari 2008 zijn uitbetaald terzake van de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker]. bepaalt dat het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. A.W. Steeg, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip; bepaalt dat partijen (vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het beantwoorden van vragen in staat is) bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld; bepaalt dat [verzoeker] binnen een week na de datum van uitspraak van deze beschikking een kopie van deze beschikking aan Centraal Beheer zal doen toekomen; bepaalt dat [verzoeker] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van partijen, van hun advocaten en van de getuigen in de maanden april tot en met juli 2009 zal opgeven uiterlijk op 17 februari 2009, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld; bepaalt dat [verzoeker] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven; veroordeelt Centraal Beheer in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 303,- voor griffierecht. Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Steeg, H.L. van der Beek en H.M. Wattendorff, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2009.