Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH6254

Datum uitspraak2009-03-11
Datum gepubliceerd2009-03-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers177393
Statusgepubliceerd


Indicatie

erzetprocedure; art. 1143 o 144 Rv. Opposant heeft, nadat de wettelijke termijn al jaren was verstreken, onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd dat hij niet eerder bekend was of bekend mag worden verondersteld met de inleidende dagvaarding, het verstekvonnis en/of de (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging daarvan.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 177393 / HA ZA 08-1941 Vonnis in verzet van 11 maart 2009 in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gedaagde in het verzet, advocaat mr. F.E.C. Koopman te Eindhoven, tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, eiser in het verzet, advocaat mr. B.R. van Buul te Veldhoven. Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 3 december 2008 - de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid wegens overschrijding van de verzettermijn alsmede akte overlegging producties van [eiser] - de akte overlegging producties van [gedaagde] - het proces-verbaal van comparitie van 30 januari 2009. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. Het vonnis waarvan verzet 2.1. Het verzet betreft het door deze rechtbank op 29 augustus 2002 onder zaaknummer / rolnummer 89671 / HA ZA 02-1159 gewezen vonnis, waarbij [gedaagde] bij verstek, uitvoerbaar bij voorraad, is veroordeeld om € 6.524,38 met rente en kosten te betalen aan [eiser]. Het betrof de betaling van werkzaamheden van [eiser] als zijn advocaat in de periode van 1996 tot en met 1999. 3. De ontvankelijkheid van het verzet 3.1. [gedaagde] is niet ontvankelijk in zijn verzet. De rechtbank motiveert dit als volgt. 3.2. In het tweede lid van artikel 143 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na, kort gezegd, de betekening in persoon of een daad van bekendheid. Indien de veroordeelde geen bekende woon- of verblijfplaats heeft in Nederland, maar wel daarbuiten, is de termijn acht weken. In het derde lid van artikel 143 Rv is bepaald dat buiten die gevallen de verzettermijn aanvangt op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. In artikel 144 Rv is bepaald wanneer het vonnis geacht wordt ten uitvoer te zijn gelegd. In geval van derdenbeslag op een vordering tot periodieke betaling, is dat na de eerste uitbetaling aan de beslaglegger (art. 144 sub c). 3.3. In deze zaak is het verstekvonnis aan [gedaagde] (niet in persoon) betekend op 11 september 2002. [eiser] heeft in zijn incidentele conclusie, onder overlegging van een uitdraai uit het GBA persoonsregister, gesteld dat de deurwaarder onderzoek heeft gedaan en dat daaruit bleek dat [gedaagde] eind 2002 nog steeds stond ingeschreven op een woonadres in Nijmegen. [gedaagde] is zelf niet ter comparitie verschenen en zijn advocaat heeft zijn stelling dat [gedaagde] zich reeds voor de inleidende dagvaarding had laten uitschrijven, laten varen. Hiermee kan als onvoldoende weersproken worden aangenomen dat [gedaagde] ten tijde van de betekening van het verstekvonnis een bekende woonplaats in Nederland had. Zodoende moet worden uitgegaan van een verzettermijn van vier weken. 3.4. Voorts heeft [gedaagde] ter comparitie niet weersproken dat [eiser] per 26 augustus 2003 de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis heeft vervolgd door middel van een executoriaal derdenbeslag onder de naamloze vennootschap Levob Bank en Verzekeringen te Leusden op een aan [gedaagde] sedert 1999 toekomende periodieke uitkering krachtens een WAO-gatverzekering. Uit het ter comparitie overgelegde en door [gedaagde] niet bestreden mapoverzicht blijkt dat door de executerende deurwaarder uit dien hoofde vanaf 9 september 2003 tot ultimo 2008 maandelijks een in de tijd oplopend bedrag van ruim € 78,00 is geïncasseerd. Het betrof in feite de gehele netto WAO-gat-aanvullingsuitkering van [gedaagde] in deze periode van ruim vijf jaren. Gezien het schrijven van zijn advocaat van 3 september 2008, was dit een niet onaanzienlijk deel van het maandelijks inkomen van [gedaagde], dat volgens deze advocaat bestond uit een WAO-uitkering en een WAO-gat-aanvullingsuitkering, die samen nog niet 80% van het bijstandsniveau hadden. In totaal is volgens het overzicht van de deurwaarder in de loop der jaren € 5.228,46 geïncasseerd. 3.5. De eerste uitbetaling is gedaan op 9 september 2003 en dit betekent dat ingevolge voormeld artikel 144 sub c. Rv de verzettermijn van vier weken aanving op 9 september 2003. Het verzet is gedaan bij het exploot van dagvaarding van 23 september 2008 en dat is dus bijna vijf jaar na het verstrijken van die termijn. 3.6. [gedaagde] is zelf zonder voorafgaand bericht niet op de comparitie verschenen. Zijn advocaat was wel aanwezig en deze heeft namens [gedaagde] volgehouden dat [gedaagde], ondanks het feit dat hij voormelde uitkering jarenlang niet meer ontving, niet bekend was met het verstekvonnis. Volgens de advocaat van [gedaagde] laat het derde lid van artikel 143 Rv onverlet dat de veroordeelde zelf een daad van bekendheid moet hebben verricht om de verzettermijn te laten aanvangen. 3.7. Deze stelling wordt door de rechtbank verworpen. Het derde lid van artikel 143 Rv geeft een wettelijk aanvangstijdstip ‘buiten de gevallen bedoeld in het tweede lid’ en dit betekent dat in het in dit derde lid bedoelde geval, bij geëffectueerde tenuitvoerlegging, geen daad van bekendheid hoeft te zijn gepleegd, evenmin als een betekening in persoon, om de termijn te laten aanvangen. Dit neemt echter niet weg dat onder omstandigheden de wettelijke verzettermijn kan worden doorbroken voor het geval anders niet de gelegenheid wordt geboden tot een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Daarvoor kan aanleiding bestaan indien komt vast te staan dat de veroordeelde voorafgaande aan het verstrijken van de wettelijke verzettermijn noch van de inleidende dagvaarding, noch van de inhoud van het verstekvonnis, noch van de tenuitvoerlegging daarvan heeft geweten (zie Hoge Raad 16 januari 2004, NJ 2005 nr. 191). Bij de beoordeling of de omstandigheden van het geval nopen tot het doorbreken van een wettelijke termijn moet echter ook rekening worden gehouden met het belang van de rechtszekerheid en indien het gaat om de doorbreking van de termijn, waarbinnen een rechtsmiddel moet worden ingesteld, moet met name ook worden gelet op het belang van de eisende partij die een veroordelend vonnis heeft verkregen en geheel of gedeeltelijk ten uitvoer heeft gelegd tegen een gedaagde partij, die taal noch teken geeft ondanks correcte betekening van de dagvaarding en het verstekvonnis. De rechtzoekende schuldeiser behoort het dossier op zeker moment te kunnen sluiten. Litis finiri oportet. 3.8. Dit betekent volgens de rechtbank dat in een geval als dit, waarin vast staat dat de wettelijke termijn al jaren is verstreken, het aan de opposant is om niet alleen te stellen, maar ook uit te leggen dat hij niet eerder bekend was of bekend mag worden verondersteld met de inleidende dagvaarding, het verstekvonnis en/of de (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging daarvan. Daarvoor zal hij voldoende feiten en omstandigheden moeten aanvoeren, die hij tegenover een gemotiveerde betwisting zal moeten bewijzen. 3.9. [eiser] betwist dat [gedaagde] niet al veel langer wetenschap had. [eiser] legt daarbij een brief van de deurwaarder over, waaruit kan volgen dat reeds op 9 januari 2004 een (andere) advocaat zich namens [gedaagde] aandiende en protesteerde tegen de tenuitvoerlegging door middel van het beslag en aankondigde dat zij een procedure zou opstarten. Daarna heeft het evenwel nog meer dan vier jaren geduurd alvorens de onderhavige verzetprocedure werd gestart. Tegenover deze gemotiveerde betwisting van zijn onwetendheid heeft [gedaagde] niet uitgelegd hoe het hem kan zijn ontgaan dat hij jaren lang een niet onaanzienlijk deel van zijn regelmatige inkomen heeft gemist. De omstandigheid dat hij in Spanje woonde, is daarvoor niet redengevend nu hij voor dit inkomen op Nederland was aangewezen. Andere feiten en omstandigheden, die zijn onbekendheid aannemelijk zouden kunnen maken, heeft [gedaagde] niet aangevoerd en te bewijzen aangeboden en de rechtbank ziet geen aanleiding om hem ambtshalve tot bewijslevering toe te laten. Hierbij laat de rechtbank meewegen dat [gedaagde], ondanks het bevel tot persoonlijke verschijning in het comparitievonnis, ervoor heeft gekozen om zonder voorafgaand bericht niet ter comparitie te verschijnen. 3.10. [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden verwezen. De kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op € 576,00 voor salaris advocaat (1,5 punten × tarief € 384,00). 4. De beslissing De rechtbank 4.1. verklaart [gedaagde] niet ontvankelijk is zijn verzet tegen het door deze rechtbank op 29 augustus 2002 onder zaaknummer / rolnummer 89671 / HA ZA 02-1159 gewezen verstekvonnis, 4.2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 576,00. Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2009.