Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH6264

Datum uitspraak2009-03-13
Datum gepubliceerd2009-03-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers000278-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nu het niet gaat om een overtreding van een bijzondere voorwaarde, maar om het plegen van een strafbaar feit voor het einde van de proeftijd, is ingevolge artikel 14g, derde lid, Wetboek van strafrecht niet het hof bevoegd ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging, maar de rechtbank die in eerste aanleg tot kennisneming van dat nieuwe feit bevoegd is.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van 13 maart 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op de vordering ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht van de advocaat-generaal bij het ressortsparket te Leeuwarden van 16 april 2008, in de strafzaak tegen de veroordeelde: [veroordeelde], geboren [1983] te [geboorteplaats], zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, thans verblijvende in de P.I. Noord - gevangenis De Marwei te Leeuwarden, ter terechtzitting verschenen. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal vordert dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de bij arrest van dit hof van 18 januari 2006 opgelegde gevangenisstraf, ten aanzien waarvan de volgende bijzondere voorwaarde is gesteld: - dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen door die instelling hem in zijn reclasseringsbelang te geven. De behandeling Het hof heeft gezien de stukken. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 februari 2009. Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en de veroordeelde. De bevoegdheid van het hof Blijkens het Afloopbericht toezicht d.d. 13 februari 2008 van Verslavingszorg Noord Nederland heeft de veroordeelde zich gehouden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering. Het toezicht is desondanks beƫindigd omdat de veroordeelde zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Nu het niet gaat om een overtreding van een bijzondere voorwaarde, maar om het plegen van een strafbaar feit voor het einde van de proeftijd, is ingevolge artikel 14g, derde lid, Wetboek van strafrecht niet het hof bevoegd ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging, maar de rechtbank die in eerste aanleg tot kennisneming van dat nieuwe feit bevoegd is. De uitspraak Het hof: verklaart zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen. Dit arrest is gewezen door mr. H.J. Deuring, als voorzitter en mrs. H.M. Poelman en J.J. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. H. de Ruijter, als griffier.