Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH7070

Datum uitspraak2008-10-29
Datum gepubliceerd2009-03-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers167/2008
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is aangehouden in het kader van drugshandel waarbij personen die werkzaam waren op de luchthaven te Sint Maarten betrokken zouden zijn. Tijdens zijn verhoor hierover is er een flesje water uit zijn hand geschopt door een van de verbalisanten. Het Hof stelt dat deze vorm van agressie een schending is van voor de procesvoering wezenlijke normen. De ernst van de normschending is niet zozeer gelegen in de feitelijke gevolgen van het gepleegde geweld doch in het feit dat een behoorlijk verhoor, vrij van intimidatie en fysiek geweld, een zo essentieel onderdeel van een eerlijk strafproces is dat het maken van inbreuk daarop zonder dat daarvoor enige rechtvaardiging bestaat immer als ernstig dient te worden beschouwd. Geen bijzondere wettelijke bepaling voorziet in de gevolgen hiervan. Het Hof oordeelt dat door de handelwijze van de opsporingsambtenaar een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Om die reden concludeert het Hof tot niet-ontvankelijkverklaring van de procureur-generaal.


Uitspraak

Uitspraak: 29 oktober 2008 H-nummer: 167/2008 Parketnummer: 100.00140/08 Tegenspraak GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA S T R A F V O N N I S gewezen in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 15 juli 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [datum] 1969 te Curaçao, wonende te Sint Maarten, [adres], thans gedetineerd in het Huis van Bewaring op St. Maarten. Het onderzoek ter terechtzitting Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 24 juni 2008, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting, alsmede van dat in hoger beroep van 29 oktober 2008 op St.Maarten. Het Hof heeft kennis genomen van het preliminair verweer van de raadsman van verdachte, mr. E.F. Sulvaran, en van hetgeen de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, te dien aanzien naar voren heeft gebracht. In eerste aanleg is verdachte, terzake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 57 maanden met aftrek van voorlopige hechtenis. De telastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd: 1. dat hij, in of omstreeks de periode van 7 juni 2007 tot en met 9 juni 2007, op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft ingevoerd en/of vervoerd, althans in zijn bezit heeft gehad, althans aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 9 kilogram cocaïne, in ieder geval één of meer hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne en/of hare respectieve zouten en/of enige bereiding van cocaïne, zijnde een middel of middelen als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikkingen van de Minister van Volksgezondheid van 22 mei 1987 (P.B. 1987 no. 50), van 10 augustus 1988 (P.B. 1988 no. 58) en/of van 23 juli l990 (P.B. 1990 no. 59); (artikel 3/11 van de Opiumlandsverordening 1960 jo. artikel 49 Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen) 2. dat hij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 25 maart 2008, op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten en/of op Curacao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft ingevoerd en/of heeft uitgevoerd en/of heeft verkocht en/of heeft afgeleverd en/of heeft verstrekt en/of heeft vervoerd, één of meer hoeveelhe(i)d(en) van cocaïne en/of hare respectieve zouten en/of enige bereiding van cocaïne, zijnde (telkens) een middel of middelen als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikkingen van de Minister van Volksgezondheid van 22 mei 1987 (P.B. 1987 no. 50), van 10 augustus 1988 (P.B. 1988 no. 58) en/of van 23 juli l990 (P.B. 1990 no. 59); (artikel 3 eerste lid jo. artikel 11 van de opiumlandsverordening 1960) 3. dat hij, in of omstreeks de periode 01 januari 2007 tot en met 25 maart 2008, op het Nederlandse gedeelte van het eiland Sint Maarten en/of op Curacao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een (of meer) feit(en), als bedoeld in artikel 3 en/of 11 van de Opiumlandsverordening 1960, te weten het opzettelijk meermalen (telkens), althans eenmaal, bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) cocaïne en/of heroïne, althans één of meer hoeveelhe(i)den cocaïne en/of hare respectieve zouten en/of enige bereiding van cocaïne en/of één of meer hoeveelhe(i)den heroïne en/of hare respectieve zouten en/of enige bereiding van heroïne, zijnde (telkens) een middel of middelen als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 22 mei 1987 (P.B. 1987 no. 50) zoals gewijzigd bij de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 23 juli 1990 (P.B. 1990 no. 59), meermalen (telkens), althans eenmaal, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat /die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of een of meer anderen, gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, hebbende hij, verdachte, en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) meermalen (telkens), althans eenmaal; - al dan niet telefonisch contact gelegd/gemaakt met en/of bemiddeld tussen, een of meer leverancier(s) en/of afnemer(s) voor en/of over het vervoer en/of de aankoop en/of de aflevering en/of de verstrekking van verdovende middelen en/of - al dan niet telefonisch afspraken gemaakt over de prijs van een of meerdere partij(en) verdovende middelen, althans bemiddeld tussen verschillende personen betreffende de prij(s)(zen) van een of meerdere partij(en) verdovende middelen en/of - een of meermalen ontmoetingen gehad en/of besprekingen gevoerd met een of meer leverancier(s) en/of afnemer(s) voor en/of over het vervoer en/of de aankoop en/of de aflevering en/of de verstrekking van verdovende middelen en/of - in het vervoer van een of meer partij(en) verdovende middelen voorzien, door (telkens) de vervoersmogelijkheden waarover hij, verdachte, beschikte, beschikbaar te stellen en/of te houden; (artikel 11a van de Opiumlandsverordening 1960 juncto artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen). Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het Hof zich daarmee niet verenigt. Niet-ontvankelijkheid van de procureur-generaal De verdediging heeft een preliminair verweer gevoerd concluderende tot niet-ontvankelijkheid van de procureur-generaal. Dat verweer slaagt. Het Hof overweegt daartoe als volgt. Uit het dossier blijkt dat verdachte op 25 maart 2008 is aangehouden in het kader van een langer lopend onderzoek naar handel in verdovende middelen waarbij personen die werkzaam waren op de luchthaven te Sint Maarten betrokken zouden zijn. Op basis van CID-informatie, telefoontaps en observaties bestond het vermoeden dat verdachte via zijn cargobedrijf op de luchthaven van Sint Maarten drugszendingen in ontvangst nam en deze bewaarde, vervoerde en afleverde aan derden en in het kader daarvan contacten met medeverdachten op Sint Maarten en Curaçao onderhield. In de nacht van 7 op 8 juni 2007 werd bij huiszoeking op twee adressen op Sint Maarten in totaal bijna 9 kilo cocaïne aangetroffen. Telefoontaps en observaties wezen op betrokkenheid van verdachte bij de verzending en aflevering van deze partij drugs. Naar aanleiding van bedoelde vondst zijn twee medeverdachten ter plaatse aangehouden. Blijkens het dossier werd besloten in dat stadium nog niet tot aanhouding van verdachte over te gaan. In een later stadium, nadat langdurig het internetverkeer van verdachte was afgetapt en zijn contacten via dat medium met zijn medeverdachte op Curaçao waren gevolgd, zijn ook verdachte en deze medeverdachte aangehouden en in verzekering gesteld. Na zijn aanhouding is verdachte op 25 en 26 maart 2008 door de politie verhoord over onder meer zijn relatie met de medeverdachten en het transport van 9 kilo cocaïne. Hij heeft daarbij consequent iedere betrokkenheid bij dat feit ontkend. Blijkens de daarvan opgemaakte processen-verbaal zijn de verhoren op 25 en 26 maart 2008 gedaan door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. In een brief van 27 maart 2008 heeft de toenmalige raadsvrouw van verdachte melding gemaakt van een incident tijdens het tweede verhoor, waarbij verdachte door verbalisant [verbalisant 1] zou zijn mishandeld. Naar aanleiding hiervan heeft de rechter-commissaris op 10 juni 2008 verbalisant [verbalisant 2] als getuige gehoord. Deze heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard: “Ik heb de verdachte samen met de heer [verbalisant 1] verhoord. Tijdens een van die verhoren heeft de heer [verbalisant 1] de verdachte geschopt. Ik heb dat gezien. De verdachte hield een plastic fles water vast. De heer [verbalisant 1] was bezig met het verhoor. Ik weet niet waarom, maar op een moment trapte de heer [verbalisant 1] de fles uit de hand van de verdachte. De verdachte zat op dat moment. (…) De trap raakte ook de handen van de verdachte. Ik kan niet beoordelen of de verdachte hierdoor pijn heeft geleden. U vraagt mij of de verdachte hierdoor geïntimideerd werd en niet meer vrij kon verklaren. Ik had niet die indruk. Ik had het verhoor na dit incident overgenomen voor een gedeelte (circa 10 minuten, daarna nam de heer [verbalisant 1] het weer over). Ik weet niet wat de exacte emoties waren van de verdachte.” Het Hof heeft geen reden om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Het gaat er dan ook van uit dat dit incident op de beschreven wijze heeft plaatsgehad. Gelet op het voorgaande staat vast dat verdachte, die zich in voorarrest bevond, tijdens een rustige verhoorsituatie door een politieambtenaar is geschopt, zonder dat het gedrag van verdachte of een andere omstandigheid ook maar enige aanleiding laat staan rechtvaardiging voor het gebruik van dit geweld tegen hem gaf (zo is niet gebleken dat verdachte zich agressief of uitdagend gedroeg, terwijl er verder in geen enkel opzicht sprake was van een urgente situatie waarin het toepassen van een noodgreep te begrijpen was geweest). Uit het feit dat er geen enkele aanleiding voor het trappen bestond, leidt het Hof af dat de verhorend verbalisant zulks enkel heeft gedaan uit frustratie over de onbevredigende antwoorden van verdachte en ter intimidatie van die verdachte: mogelijkerwijs zou hij, na op deze fysieke manier onder druk gezet te zijn, wel verklaren wat de verbalisant wilde horen. Deze vorm van agressie behelst een schending van voor de procesvoering wezenlijke normen. De ernst van de normschending is niet zozeer gelegen in de feitelijke gevolgen van het gepleegde geweld (waarschijnlijk vielen die in elk geval in fysieke zin mee), doch in het feit dat een behoorlijk verhoor, vrij van intimidatie en fysiek geweld, een zo essentieel onderdeel van een eerlijk strafproces is, dat het maken van inbreuk daarop zonder dat daarvoor enige rechtvaardiging bestaat, immer als ernstig dient te worden beschouwd. Geen bijzondere wettelijke bepaling voorziet in de gevolgen van deze normschending. Bij de beoordeling van de normschending en de daaraan te verbinden gevolgen, alsmede bij de afweging van de in het geding zijnde belangen, laat het Hof – naast hetgeen hiervoor over de ernst van politiegeweld in een verhoorsituatie is overwogen – ook meewegen dat de gedraging die verdachte verweten wordt niet van de grootste ernst is (verdenking van overtreding van de Opiumlandsverordening - meer in het bijzonder een transport van 9 kilo cocaïne -, een abstract gevaarzettingsdelict, met het vervolgen waarvan een reëel maar voor Sint Maarten ook weer niet te overschatten maatschappelijk belang is gediend) en dat niet is gebleken dat de leiding van het politiekorps op enigerlei wijze actie heeft ondernomen (jegens de bewuste opsporingsambtenaar), teneinde haar afkeur van dergelijke verhoormethodes duidelijk te maken en te voorkomen dat zulks in de toekomst nogmaals gebeurt. Al voormelde feiten en omstandigheden in aanmerking genomen oordeelt het Hof dat door de handelwijze van de opsporingsambtenaar een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Om die reden concludeert het Hof tot niet-ontvankelijkverklaring van de procureur-generaal. De overige preliminaire verweren behoeven, gelet op het voorgaande, geen bespreking. RECHTDOENDE IN NAAM DER KONINGIN Het Hof: Vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats op St. Maarten van 15 juli 2008 en doet opnieuw recht. Verklaart de procureur-generaal niet-ontvankelijk. Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Dit vonnis is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, J. de Boer en H.L. Wattel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op St. Maarten uitgesproken op 29 oktober 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.