
Jurisprudentie
BH7310
Datum uitspraak2009-02-09
Datum gepubliceerd2009-03-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers136718/KG ZA 09-15
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2009-03-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers136718/KG ZA 09-15
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Ontruiming, staking, executie, belangenafweging, hennepplantage, 88 hennepplanten, geen oogst, bedrijfsmatige teelt, precedentwerking.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 9 februari 2009
Zaaknummer : 136718 / KG ZA 09-15
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
1.Mathieu [eiser1], (toevoeging)
wonende te Landgraaf,
eiser sub 1,
2.Bertha Gertrudis [eiseres] [eiser1],
wonende te Landgraaf,
eiseres sub 2,
advocaat mr. C.G.M.C. Schyns,
tegen:
de stichting WONINGSTICHTING HESTIA,
gevestigd te Landgraaf,
gedaagde,
gemachtigde/rechtshelper: M. Douven-Knobbe.
1.Het verloop van de procedure
Eisers hebben gedaagde bij exploot van 16 januari 2009 gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 26 januari 2009, hebben zij gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij hun vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden hebben doen toelichten.
Gedaagde heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2.Het geschil
2.1. Eisers verzoeken de voorzieningenrechter om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het vonnis van de kantonrechter te Heerlen van 12 november 2008 met zaak/rolnummer 293086 CV EXPL 08-3790 primair te staken en gestaakt te houden totdat in hoger beroep over de zaak is beslist, subsidiair te schorsen en geschorst te houden totdat in hoger beroep over de zaak is beslist, meer subsidiair te schorsen opdat hen een termijn wordt gegund in afwachting van het medio februari 2009 beschikbaar komen van alternatieve woonruimte.
2.2. Eisers leggen, voor zover van belang kort samengevat weergegeven, aan deze vorderingen ten grondslag dat er een grote kans bestaat dat het vonnis van de kantonrechter in hoger beroep geen stand zal houden. Zij verwijzen in dat kader naar jurisprudentie waaruit blijkt dat er veel uitzonderingen zijn op de hoofdregel dat bij een hennepplantage ontbinding gerechtvaardigd is. Het betrof immers slechts een tijdelijke en beperkte plantage en er was zeker geen sprake van een bedrijfsmatig karakter. In dat geval is ontbinding niet aan de orde of disproportioneel. Eisers hebben gedaagde daarom verzocht de ontruiming op te schorten. Gedaagde blijkt daartoe niet bereid nu zij herhaling vreest. Eisers zijn van mening dat dit enige belang van gedaagde bij de ontruiming op een minder vergaande manier kan worden ondervangen. Een plantage vergt 8 tot 10 weken voor de oogst. Als gedaagde ééns per anderhalve maand langskomt om te controleren kan dit gevaar worden ontkracht.
2.3. Eisers geven nadrukkelijk aan spijt te hebben van het feit dat zij zich door een derde er toe hebben laten overhalen een hennepplantage in hun woning te gaan houden. Er is in hun ogen echter nooit gevaar geweest en er is bovendien geen sprake geweest van diefstal van stroom.
2.4. Eisers zijn aangewezen op de sociale woningmarkt, maar staan nu op de zwarte lijst. Zij hebben gedaagde daarom gevraagd medewerking te verlenen aan het verkrijgen van een nieuwe woning via Woningstichting Weller, dit weigert gedaagde echter. Dit betekent dat eisers geen andere woning kunnen vinden en zeker niet op korte termijn. Bovendien is het voor eisers belangrijk dat zij in hun woning kunnen blijven omdat zij in de nabijheid van hun vader willen wonen. Zij hebben zeer te lijden onder hun vertrek uit hun omgeving, zeker ook gezien hun leeftijd. Dit zijn belangrijke feiten en noodtoestanden.
2.5. Inmiddels is het kantongerechtsvonnis aan eisers betekend, en is ontruiming aangezegd tegen 19 januari 2009. Gezien de jurisprudentie is het echter niet uitgesloten dat de hogere rechter in deze zaak tot een andere beslissing komt. Als de ontruiming in dat geval al heeft plaatsgevonden zal gedaagde schadeplichtig zijn, omdat eisers dan voor niets uit hun woning zijn gezet. Eisers willen door middel van dit kort geding die schade voorkomen.
2.6 De vordering wordt door gedaagde weersproken, waartoe wordt verwezen naar de ter terechtzitting voorgedragen, en vervolgens aan de stukken toegevoegde, pleitnota. Op het verweer wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.
3.De beoordeling
3.1. Het spoedeisend belang volgt uit de aard van der zaak.
3.2. De voorzieningenrechter kan slechts de staking van de tenuitvoerlegging bevelen, indien hij van oordeel is dat gedaagde, mede gelet op de belangen aan de zijde van eisers die door de ontruiming zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot executie over te gaan.
De voorzieningenrechter kan derhalve slechts de staking van de executie bevelen in geval van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van gedaagde. Dit zou het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien het te executeren vonnis op grond van ná dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van eisers een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984/145).
3.3.1 Het betoog van eisers komt er op neer dat volgens hen het kantongerechtsvonnis op een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag berust, ter adstructie waarvan zij het volgende hebben aangegeven.
Bij de kantonrechter beriep gedaagde zich op wanprestatie wegens een hennepplantage. In het bijzonder stelde gedaagde dat dit strijdig was met goed huurderschap en met de woonbestemming. In het eindvonnis negeerde de kantonrechter de strijdigheid met de woonbestemming, maar volgde de kantonrechter de strijdigheid met goed huurderschap, waarbij de kantonrechter voldoende wanprestatie aanwezig vond om gehele ontbinding te rechtvaardigen zonder acht te slaan op de uitzondering gegeven in artikel 6:265 BW, dat ontbinding niet gerechtvaardigd is indien het betreft een tekortkoming van bijzondere aard of geringe betekenis. Eiser voldoen aan deze uitzondering. Zij hadden immers een kleine plantage, geen grote of bedrijfsmatige. De plantage was er pas recent en zonder eerste oogst. Er was bovendien geen overlast en/of gevaar.
3.3.2. Gedaagde betwist dat er van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag sprake zou zijn, danwel dat het vonnis gewezen zou zijn op basis van onjuiste informatie. Nu na het gewezen vonnis geen nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen waardoor wellicht de ontbinding en ontruiming zou zijn afgewezen is er geen reden om haar de voorgenomen ontruiming te verbieden.
3.4. De voorzieningenrechter oordeelt dienaangaande als volgt.
3.4.1. Een “klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag” in een reeds gewezen vonnis wordt niet lichtvaardig aangenomen. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter alléén sprake als de vergissing in het recht of in de feiten zó in het oog springt dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de kritiekpunten die eisers hebben aangevoerd niet aan te merken als misslagen, omdat zij geen betrekking hebben op een evidente vergissing in het recht of in de feiten. Dat eisers de hennepplantage onder druk van een derde in hun woning hebben gehouden, dat deze plantage er nog maar net was en nog géén oogst had opgeleverd, moge zo zijn, doch de beoordeling door de kantonrechter in het kader van artikel 7:213 BW (goed huurderschap) komt de voorzieningenrechter niet evident onjuist voor. Met betrekking tot de stelling van eisers, dat gelet op de door hen aangegeven jurisprudentie – kort gezegd - de overweging van de kantonrechter, dat door de exploitatie van 88 hennepplanten een gevaarlijke situatie kán ontstaan, onvoldoende is om de ontbinding te rechtvaardigen, overweegt de voorzieningenrechter dat hij die visie niet deelt. De kantonrechter heeft duidelijk overwogen dat er sprake is van bedrijfsmatige teelt, hetgeen hij evenzeer bij zijn oordeel over de gerechtvaardigheid van de ontbinding heeft betrokken.
Aanvaarden dat het hier om misslagen gaat, zou de betekenis die door de rechtspraak (en doctrine) aan dat begrip is gegeven, veel te ver oprekken. Een beoordeling van de door eisers weergegeven kritiekpunten zou de voorzieningenrechter bovendien nopen om plaats te nemen op de stoel van de hogere rechter, hetgeen in een executiegeschil niet toelaatbaar is.
3.4.2. Dat het kantongerechtsvonnis op grond van ná dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van eisers een noodtoestand zal doen ontstaan, is de voorzieningenrechter evenmin gebleken.
3.4.3. Eisers hebben in dit kader aangegeven dat zij al dertig jaar in deze woning wonen, dat zij zeer verbonden zijn aan de omgeving, en dat het voor hen zeer belangrijk is dat zij in de nabije omgeving van hun vader blijven wonen. Ook geven zij aan dat het voor hen erg moeilijk zal zijn om op de sociale woningmarkt een woning te vinden, nu zij door dit voorval op de zwarte lijst staan.
3.4.4. Het risico dat eisers geen alternatieve woning zullen kunnen vinden, is –hoewel zonder meer schrijnend- een omstandigheid die buiten beschouwing dient te worden gelaten. De kantonrechter heeft dit aspect meegewogen in zijn beslissing, althans dat heeft hij kunnen doen omdat dit een voorzienbaar gevolg is van een ontruiming en omdat van dit aspect door eisers in die procedure ook al melding is gemaakt (dat volgt uit rechtsoverweging 3.8 van het vonnis van de kantonrechter), kennelijk is dit aspect te licht bevonden. Bovendien dient genoemd risico naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op gedaagde te worden afgewenteld.
3.5. Eisers hebben nog aangevoerd dat gedaagde geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de tenuitvoerlegging van het vonnis op dit moment, omdat er geen (zwaarwegend) belang voor gedaagde is bij de ontruiming, althans omdat het belang van eisers bij een passend onderkomen zwaarder dient te wegen dan het belang van gedaagde bij een ontruiming.
3.5.1. De voorzieningenrechter oordeelt terzake als volgt.
Het vonnis van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze beslissing berust op een belangenafweging door de kantonrechter. Het is derhalve niet aan de voorzieningen-rechter om, staande voor dezelfde vraag of gedaagde het vonnis al dan niet bij voorraad kan ten uitvoer leggen, de belangenafweging nogmaals te maken. Dit kan alleen dan anders worden, en een nieuwe belangenafweging zal dan gemaakt moeten worden, indien blijkt dat het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, dan wel indien sprake is van nieuwe feiten, die na het vonnis zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen. In casu is, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 3.4. is overwogen, van geen van beiden sprake.
Nu de kantonrechter zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard en daarmee het belang van gedaagde zwaarder heeft geoordeeld dan de belangen van eisers, dient er van te worden uitgegaan dat gedaagde voldoende belang heeft bij tenuitvoerlegging, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
3.5.2. De voorzieningenrechter is met gedaagde van oordeel dat gewicht toekomt aan de precedentwerking. Aan hennepkwekerijen is eigen dat zij in strijd zijn met het strafrecht en dat zij een aanzienlijk gevaar voor brand en waterschade opleveren. Het heimelijk karakter staat er bovendien aan in de weg dat de overheid of de stichting de noodzakelijke veiligheidscontroles kunnen uitoefenen. Van gedaagde kan niet worden verwacht dat zij lijdelijk moet afwachten totdat zich een risico verwezenlijkt. Tegen deze achtergrond heeft gedaagde een in redelijkheid te respecteren belang bij het voeren van een op preventie gericht beleid en kan zij het standpunt innemen dat zij het hoger beroep niet wil afwachten.
3.5.3. Andere feiten of omstandigheden op grond waarvan de voorzieningenrechter zou moeten concluderen tot misbruik van bevoegdheid aan de zijde van gedaagde, zijn gesteld noch gebleken.
3.6. Op grond van het vorenstaande dient het gevorderde te worden afgewezen, waarbij de voorzieningenrechter wel nog het volgende overweegt.
3.6.1. Gedaagde heeft ter terechtzitting desgevraagd aangegeven dat zij bereid is de ontruiming op te schorten totdat dit vonnis is gewezen.
3.7. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4.De beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt eisers in de kosten van de procedure aan de zijde van gedaagde gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op € 254,- aan vast recht en € 816,- voor salaris rechtshelper;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.Ph. Bergmans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
EvdP