Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH7464

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-03-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers09.65
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mondeling verzoek tot wraking ingevolge art. 513 Rv. Verzoek afgewezen. Het wrakingsverzoek heeft betrekking op een kantonrechter. Het verzoek berust in de kern op de vraag of sprake is van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de rechter doordat zij heeft besloten dat slechts één raadsman tegelijk het verhoor van de getuige bij zou mogen wonen. Voorts kan een rol spelen de wijze waarop de rechter op het wrakingsverzoek heeft gereageerd. De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel aan de verdediging is om te bepalen met hoeveel advocaten zij de verdediging wil voeren en eventueel het verhoor van getuigen wil bij wonen. Daar staat tegenover dat de rechter-commissaris de orde- alsmede de gang van zaken tijdens het verhoor van een getuige bepaalt. De rechter dient daarbij rekening te houden met van toepassing zijnde wettelijke bepalingen, alsmede de daarop betrekking hebbende rechtspraak. De rechter dient in zaken als de onderhavige de belangen van alle betrokkenen, waaronder die van de getuige mee te wegen. De jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens verplicht de rechter ook die belangen te behartigen. Het recht van de verdachte op ondervraging en de vorm waarin deze moet plaatsvinden (art 6 lid 3 sub d EVRM) moet onder omstandigheden afgewogen worden tegen de aanspraken op veiligheid, bescherming, privacy etc., die anderen zoals het slachtoffer, kunnen ontlenen aan de artt. 3 en 8 van het EVRM. De rechter heeft de belangen van de betrokkenen afgewogen en daarbij zelf de afweging gemaakt de getuige niet te confronteren met de vraag of zij bezwaar had tegen aanwezigheid van beide advocaten bij het verhoor. Dergelijke afwegingen en daarop betrekking hebbende beslissingen zijn voorbehouden aan de rechter-commissaris. De door de rechter genomen beslissing is ook niet zo onbegrijpelijk dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven. De rechtbank heeft de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek meegewogen maar daaruit kan evenmin worden afgeleid dat daarmee bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid is opgewekt. Immers niet is gebleken dat de rechter zich daarbij partijdig heeft opgesteld. Zij heeft zich beperkt tot het geven van haar visie op de reeds door de raadsman uitgesproken wraking.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Beschikking op het voor aanvang van een verhoor door de rechter-commissaris van 21 januari 2009 mondeling gedane en onder rekestnummer HA RK 09.65 ingeschreven verzoek van: [ ], verzoeker, raadsman: mr. B. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, welk verzoek strekt tot wraking van mr. [X], rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken te Amsterdam, hierna: de rechter. Verloop van de procedure De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld in raadkamer van 21 januari 2009, alwaar de raadsman en de rechter zijn gehoord. Na behandeling ter zitting is aanstonds op het verzoek beslist. Deze beschikking vormt de uitwerking van voormelde beslissing. 1. Gronden van de beslissing Van de volgende feiten wordt uitgegaan: a) Verzoeker is verdachte in een strafzaak geregistreerd onder parketnummer [ ]. b) Vandaag, 21 januari 2009, stond de behandeling gepland van een getuigenverhoor door de rechter van de aangeefster van de strafbare feiten waarvan verzoeker wordt verdacht als getuige. c) De voor de verdachte gestelde raadsman heeft zich samen met zijn kantoorgenote bij de rechter gemeld om het verhoor namens de verdediging bij te wonen. d) Eerder is in deze zaak door de kantoorgenote namens mr. Moszkowicz voor de verdediging opgetreden. e) De rechter heeft beslist dat slechts één advocaat tegelijk zou worden toegelaten tot het verhoor. f) Daarop heeft de raadsman namens zijn cliënt het wrakingsverzoek gedaan. 2. Het verzoek en de gronden daarvan Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende - zakelijk - weergegeven gronden: Verzoeker wordt verdacht van vier verkrachtingen, twee zware mishandelingen een gijzeling en de mishandeling van een kind. Vandaag zou het verhoor plaatsvinden van de belangrijkste getuige, tevens de aangeefster van de strafbare feiten. Alle andere getuigen hebben slechts verklaringen afgelegd op grond van wat zij van de aangeefster over de strafbare feiten hadden vernomen. De kantoorgenote van de raadsman heeft de getuigenverhoren in deze zaak tot nu toe bijgewoond. Bij aanvang van het verhoor heeft de rechter gevraagd wie van de raadslieden als raadsman het verhoor bij zou wonen. De raadsman heeft aangegeven dat zowel hij als zijn kantoorgenoot bij het verhoor aanwezig wilden zijn. De rechter deelde mede dat nu het een verhoor van het slachtoffer, als getuige betrof, een privézaak, zij slechts één van de raadslieden tot het verhoor toe wilde laten. De raadsman heeft toen gezegd dat het geen privézaak betrof en wenste zich te beraden. De raadsman heeft vervolgens - namens zijn cliënt- de rechter gewraakt waarop de rechter mededeelde dit onzin te vinden. De raadsman heeft daarop opgemerkt dat hij een dergelijke opmerking onprofessioneel vond. Vervolgens heeft raadsman de gronden van zijn wrakingsverzoek toegelicht. Daarop merkte de rechter op dat zij het doen van dat verzoek een truc vond. Ook die opmerking acht de raadsman onprofessioneel. Hij handelt in het belang van verzoeker. De rechter heeft niet eens geverifieerd bij de getuige of zij bezwaar had tegen de aanwezigheid van twee raadslieden. De opmerkingen van de rechter hebben slechts de schijn van partijdigheid versterkt, aldus de raadsman van verzoeker. 3. De reactie van de rechter De rechter heeft het volgende aangevoerd. Het was de rechter van te voren niet bekend dat twee advocaten het verhoor van de getuige wilden bijwonen. Mr. Moszkowicz was de gestelde raadsman. De rechter heeft de raadsman medegedeeld dat zij het geen goed idee vond om twee advocaten bij het verhoor toe te laten. De rechter heeft daarbij inderdaad het woord privézaak gebruikt. De rechter wilde daarmee slechts aanduiden dat het voor de getuige een emotionele zaak betrof. De rechter stelt dat het bij een zaak als deze haar taak is de getuige een veilige omgeving te bieden voor het verhoor en dat zij daarbij ieders belangen moet afwegen. De rechter heeft zelfstandig de beslissing genomen om één raadsman tot het verhoor toe te laten en dit niet over te laten aan de getuige. In zaken als de onderhavige staat de rechter alleen dan meerdere raadslieden toe indien daartoe de noodzaak wordt aangetoond. De raadsman heeft slechts aangevoerd dat ieder van de beide advocaten een deel van de vragen zou stellen. De rechter heeft toen voorgesteld om de advocaten om de beurt tot het verhoor toe te laten teneinde hun vragen te kunnen stellen. Daarop deelde de raadsman mede dat de advocaten dan allebei niet bij het verhoor aanwezig zouden zijn. Nadat de raadsman de rechter had gewraakt heeft zij medegedeeld dat niet te begrijpen en ook medegedeeld het een truc te vinden, aldus de rechter. 4. De beoordeling van het verzoek 4.1. Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het wrakingsverzoek beoordelen. 4.2 De kernvraag in de onderhavige zaak is of sprake is van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de rechter doordat zij heeft besloten dat slechts één raadsman tegelijk het verhoor van de getuige bij zou mogen wonen. Voorts kan een rol spelen de wijze waarop de rechter op het wrakingsverzoek heeft gereageerd. 4.3 De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel aan de verdediging is om te bepalen met hoeveel advocaten zij de verdediging wil voeren en eventueel het verhoor van getuigen wil bij wonen. Daar staat tegenover dat de rechter-commissaris de orde- alsmede de gang van zaken tijdens het verhoor van een getuige bepaalt. De rechter dient daarbij rekening te houden met van toepassing zijnde wettelijke bepalingen, alsmede de daarop betrekking hebbende rechtspraak. De rechter dient in zaken als de onderhavige de belangen van alle betrokkenen, waaronder die van de getuige mee te wegen. De jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens verplicht de rechter ook die belangen te behartigen. Het recht van de verdachte op ondervraging en de vorm waarin deze moet plaatsvinden (art 6 lid 3 sub d EVRM) moet onder omstandigheden afgewogen worden tegen de aanspraken op veiligheid, bescherming, privacy etc., die anderen zoals het slachtoffer, kunnen ontlenen aan de artt. 3 en 8 van het EVRM. De rechter heeft de belangen van de betrokkenen afgewogen en daarbij zelf de afweging gemaakt de getuige niet te confronteren met de vraag of zij bezwaar had tegen aanwezigheid van beide advocaten bij het verhoor. Dergelijke afwegingen en daarop betrekking hebbende beslissingen zijn voorbehouden aan de rechter-commissaris. 4.4 Slechts, indien de wijze waarop de rechter de zaak behandelt en de door haar genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, kan aanleiding bestaan om bij de rechter een vooringenomenheid te vermoeden. Naar het oordeel van de rechtbank getuigt voormelde gang van zaken en de genomen beslissing daarvan niet, zodat er geen zwaarwegende, objectief gerechtvaardigde aanwijzingen te vinden zijn voor de vrees dat de rechter vooringenomen zou zijn of dat het haar aan onpartijdigheid zou ontbreken. 5. De rechtbank heeft de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek meegewogen maar daaruit kan evenmin worden afgeleid dat daarmee bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid is opgewekt. Immers niet is gebleken dat de rechter zich daarbij partijdig heeft opgesteld. Zij heeft zich beperkt tot het geven van haar visie op de reeds door de raadsman uitgesproken wraking. 6. Nu geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen. 7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. B E S L I S S I N G : De rechtbank: - wijst het verzoek tot wraking af. Aldus gegeven door mrs. G.H. Marcus, J.A.J. Peeters en A.J.R.M. Vermolen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.