
Jurisprudentie
BH7538
Datum uitspraak2009-03-12
Datum gepubliceerd2009-03-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5184 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-03-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5184 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij verweerschrift heeft verweerster het standpunt ingenomen dat de passage niet anders aangemerkt behoefde te worden dan als een bezwaar tegen de berekeningsbeschikking van 31 januari 2005, op welk bezwaar is beslist bij (een ander) besluit van 16 september 2006. Geen sprake van separate aanvraag om verhoging van het uurbedrag voor huishoudelijke hulp.
Uitspraak
07/5184 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 12 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit van verweerster op het namens appellante ingediende bezwaar tegen het uitblijven van een besluit van verweerster op een gestelde aanvraag van appellante op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet) in een brief aan verweerster van 11 februari 2005 .
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2009. Namens appellante is daar verschenen mr. E.E.M. van Schaijk-Böhm, advocaat te Veghel, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Aan haar zijn diverse voorzieningen als bedoeld in artikel 20 en 21 van de Wet toegekend in verband met bij haar aanwezige met de vervolging in verband staande ziekten en gebreken, waaronder de vergoeding van huishoudelijke hulp gedurende 8 uur per week.
1.2. Bij de hiervoor onder I genoemde brief van 11 februari 2005 is, voorzover hier van belang, het navolgende aan verweerster ter kennis gebracht:
“Bezwaar wordt gemaakt tegen uw berekeningsbeschikking van 310105 en met name tegen de hoogte van de vergoeding kosten huishoudelijke hulp tot een bedrag van € 137,63 - terwijl ik u op 091104, 061204 en 311204 onderbouwd hebt bericht, dat deze vergoeding op grond van uw eerdere beschikking en tot dan bekende AWBZ-gegevens per 010105 diende te worden bijgesteld op € 409,07.”
Namens appellante is aangegeven dat deze passage (mede) een aanvraag bevat om verhoging van het eerder vastgestelde uurbedrag voor de vergoeding van huishoudelijke hulp, op welke aanvraag ten onrechte niet is beslist.
1.3. Bij verweerschrift heeft verweerster het standpunt ingenomen dat de onder 1.2 weergegeven passage niet anders aangemerkt behoefde te worden dan als een bezwaar tegen de berekeningsbeschikking van 31 januari 2005, op welk bezwaar is beslist bij besluit van 16 september 2006, kenmerk BZ 45359, JZ/U80/2006.
2. De Raad acht het standpunt van verweerster juist. Uit de bewoordingen die in de brief van 11 februari 2005 worden gebruikt is redelijkerwijs niet af te leiden dat hiermee tevens werd beoogd om een separate aanvraag om verhoging van het uurbedrag voor huishoudelijke hulp in te dienen.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het ingestelde beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD