Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH7597

Datum uitspraak2009-03-24
Datum gepubliceerd2009-03-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAwb 09/41 en 09/208
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verzoek tot verwijdering van gegevens in politiebestanden BPS en HKS die zijn opgenomen in verband met verdenking strafbaar feit, na vrijspraak van dat strafbare feit. Weigering korpsbeheerder. Oordeel voorzieningenrechter: vrijspraak maakt niet dat de opslag van verzoekers gegevens in BPS en HKS alsnog onrechtmatig moet worden geoordeeld. Vraag of verdere bewaring ter zake dienend is voor het doel van de bewerking. Het vaststellen van de mate van recidive van verdachten van misdrijven dat de korpsbeheerder als doel van verder bewaren noemt, behoeft in relatie tot de vrijspraak nadere motivering.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Bestuursrecht procedurenummers: AWB 09/41 en 09/208 uitspraak van de voorzieningenrechter inzake [xxx], wonende te Dordrecht, verzoeker, tegen de korpsbeheerder van de politieregio Zuid-Holland-Zuid, verweerder, gemachtigde: [xxx], werkzaam bij de politieregio Zuid-Holland-Zuid. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij brief van 26 september 2008 heeft verzoeker verweerder verzocht de over hem opgeslagen gegevens, zoals DNA, foto's en vingerafdrukken, in het Bedrijfsprocessensysteem (hierna: BPS) en het Herkenningsdienstsysteem (hierna: HKS) van de politie Zuid-Holland-Zuid te verwijderen. Bij besluit van 19 november 2008 heeft verweerder geweigerd aan het verzoek van verzoeker te voldoen. Bij brief van 29 november 2008, ontvangen door verweerder op 3 december 2008, heeft verzoeker te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze weigering. Bij brief van 4 januari 2009, binnengekomen op 13 januari 2009, heeft verzoeker een verzoek ingediend bij de rechtbank Dordrecht, met als inhoud te beslissen dat zijn gegevens in het BPS en HKS van de politie Zuid-Holland-Zuid worden vernietigd. De griffier heeft deze brief aangemerkt als beroep tegen het besluit van 19 november 2008 en tevens als een verzoek om voorlopige voorziening. Bij brief van 23 februari 2009 heeft verweerder de brief van 29 november 2008 doorgezonden naar de rechtbank Dordrecht, met het verzoek dit bezwaarschrift als beroepschrift tegen het besluit van 19 november 2008 in behandeling te nemen. Het verzoek om voorlopige voorziening is op 10 maart 2009 ter zitting behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1. Wettelijk kader 2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Indien een verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan de voorzieningenrechter op de voet van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. 2.1.2. Per 1 januari 2008 is de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) in werking getreden. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg wordt onder politiegegeven verstaan: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Wpg wordt onder verwerken van politiegegevens verstaan: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot politiegegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, vergelijken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van politiegegevens. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Wpg wordt onder verantwoordelijke verstaan, voor zover hier van belang: 1°. Van een regionaal politiekorps: de korpsbeheerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993; (...). Artikel 2, eerste lid, van de Wpg bepaalt dat deze wet van toepassing is op de verwerking van politiegegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn daarin te worden opgenomen. Artikel 3 van de Wpg bepaalt: 1. Politiegegevens worden slechts verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens deze wet geformuleerde doeleinden. 2. Politiegegevens worden slechts verwerkt voor zover zij rechtmatig zijn verkregen en, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn. 3. Politiegegevens worden uitsluitend voor een ander doel verwerkt dan waarvoor zij zijn verkregen voor zover deze wet daar uitdrukkelijk in voorziet. 4. Bij de verwerking van politiegegevens op grond van de artikelen 9, 10 en 12 worden de herkomst van de gegevens en de wijze van verkrijging vermeld. Artikel 4, tweede lid, van de Wpg bepaalt dat de verantwoordelijke de nodige maatregelen treft opdat politiegegevens worden verwijderd of vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor ze zijn verwerkt of dit door enige wettelijke bepaling wordt vereist. Artikel 8 van de Wpg bepaalt (voor zover van belang): 1. Politiegegevens kunnen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak gedurende een periode van één jaar na de datum van de eerste verwerking. 2. Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken geautomatiseerd worden vergeleken met politiegegevens die worden verwerkt op grond van het eerste lid teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. De gerelateerde gegevens kunnen verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak. 3. Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken in combinatie met elkaar worden verwerkt teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. Indien zulke verbanden bestaan kunnen de gerelateerde gegevens verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de politietaak. 4. (...) 5. (...) 6. De politiegegevens, die zijn verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en worden in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking verwijderd. Artikel 13 van de Wpg bepaalt (voor zover van belang): 1. Ten behoeve van de ondersteuning van de politietaak kunnen de politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig artikel 8 (...) verder worden verwerkt voor zover zij relevant zijn voor: a. het vaststellen van eerdere verwerkingen ten aanzien van eenzelfde persoon of zaak, onder meer ter bepaling van eerdere betrokkenheid bij strafbare feiten; b. het ophelderen van strafbare feiten die nog niet herleid konden worden tot een verdachte; c. identificatie van personen of zaken; d. het onder de aandacht brengen van personen of zaken met het oog op het uitvoeren van een gevraagde handeling danwel met het oog op een juiste bejegening van personen; e. het uitvoeren van taken ten dienste van de justitie. De betreffende gegevens worden landelijk raadpleegbaar gesteld voor personen die overeenkomstig artikel 6, tweede lid, door een verantwoordelijke zijn geautoriseerd dan wel ter beschikking gesteld aan door een verantwoordelijke geautoriseerde personen voor zover zij deze behoeven voor de uitvoering van de politietaak. 2. (...) 3. (...) 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over hetgeen met het oog op de in het eerste (...) lid bedoelde verwerkingen tevoren schriftelijk wordt vastgelegd en ter inzage gelegd. In ieder geval worden regels gesteld over de schriftelijke vastlegging van: (...) c. de gevallen waarin of de termijnen waarbinnen het verder verwerken van de betreffende gegevens wordt beëindigd. Artikel 14, eerste lid, van de Wpg bepaalt dat de op grond van de artikelen 8, zesde lid, (...) verwijderde politiegegevens gedurende een termijn van vijf jaar worden bewaard ten behoeve van verwerking met het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen en vervolgens vernietigd. Artikel 28 van de Wpg bepaalt: 1. Degene aan wie overeenkomstig artikel 25 kennis is gegeven van hem betreffende politiegegevens, kan de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet terzake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen. 2. De verantwoordelijke bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk of, dan wel in hoeverre, hij daaraan voldoet. Artikel 37, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens is van overeenkomstige toepassing. Een weigering is met redenen omkleed. 3. De verantwoordelijke draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd. Artikel 29, eerste lid, van de Wpg bepaalt: Een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 25 of 28 geldt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Afdeling 7.1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wpg draagt de verantwoordelijke zorg voor de schriftelijke vastlegging van de gegevens die op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 13, vierde lid, worden vastgelegd. 2.1.3. Krachtens onder meer artikel 13, vierde lid, van de Wpg is het Besluit politiegegevens (hierna: Bpg) vastgesteld, dat eveneens op 1 januari 2008 in werking is getreden. Arikel 6:2, eerste lid, van het Bpg bepaalt Over de verwerkingen bedoeld in artikel 13, eerste (...) lid, van de wet, wordt tevoren schriftelijk vastgelegd: a. ten behoeve van welk specifiek doel ter ondersteuning van de politietaak de gegevens verder worden verwerkt; b. de categorieën van personen over wie gegevens ten behoeve van het betreffende doel verder worden verwerkt en de soorten van de over hen op te nemen gegevens; c. de termijn waarbinnen dan wel de gevallen waarin het verder verwerken van de betreffende gegevens wordt beëindigd; d. de frequentie waarmee de gegevens ter voldoening aan de onder c bedoelde verplichting tot beëindiging van de verwerking worden gecontroleerd; e. de verantwoordelijke of verantwoordelijken die de gegevens verder verwerken; f. indien sprake is van een bewerker, degene die als bewerker optreedt. 2.1.4. Ter uitvoering van de Wet politieregisters (die met de inwerkingtreding van de Wpg is komen te vervallen) heeft verweerder op 26 augustus 2005 het Reglement politieregister Herkenningsdienst regionaal politiekorps Zuid-Holland-Zuid (hierna: Privacyreglement) gewijzigd vastgesteld. Het Privacyreglement is op 1 september 2005 in werking getreden. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Privacyreglement heeft het register tot doel de informatievoorziening in het kader van de uitvoering van artikel 2 van de Politiewet 1993 binnen het korps mogelijk te maken voor zover het betreft: a. de opsporing en vervolging van verdachten van misdrijven; b. de verificatie van namen van verdachten van misdrijven; c. het vaststellen van de mate van recidive van verdachten van misdrijven; d. het vaststellen van de mate van recidive van verdachten van misdrijven of overtredingen die voor een Halt-afdoening in aanmerking komen; e. opsporen van vermiste of ontvreemde goederen; f. het opsporen van vermiste personen; g. de identificatie van onbekende personen; h. de bejegening van personen ter voorkoming van ernstig gevaar voor leven en gezondheid voor henzelf of bij de uitoefening van de politietaak betrokken personen. Ingevolge artikel 3 van het Privacyreglement ziet dit onder meer op het HKS. Ingevolge artikel 5, onder a, van het Privacyreglement worden in het register gegevens opgenomen betreffende de volgende categorieën van personen (voor zover van belang): personen die, indien 1. tegen hen als verdachte van enig misdrijf proces-verbaal is opgemaakt; (...). Artikel 8 van het Privacyreglement bepaalt (voor zover van belang): 1. De gegevens worden uit het register verwijderd wanneer deze niet meer noodzakelijk zijn voor het doel van het register, en zodra mogelijk vernietigd. 2. De gegevens worden in ieder geval uit het register verwijderd indien: (...) b. het feit ter zake waarvan opneming heeft plaatsgevonden een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan een jaar doch minder dan tien jaar is gesteld, uiterlijk nadat sinds dat feit vijftien jaar zijn verstreken; (...). 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, onder a tot en met f, vindt geen verwijdering van gegevens plaats indien andere op grond van artikel 5, onder a, de geregistreerde verdachte betreffende gegevens in het register zijn opgenomen. 2.2. Het bestreden besluit 2.2.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gegevens van verzoeker rechtmatig in het BPS zijn opgenomen en correct daarin zijn weergegeven. De verwerking van deze gegevens in het HKS was eveneens rechtmatig. Artikel 28 van de Wpg geeft voor het verwijderen van gegevens een limitatieve opsomming van gronden. Vrijspraak is niet als een zodanige grond aan te merken, aldus verweerder. 2.2.2. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in het BPS alle incidenten worden opgenomen waarbij de politie is betrokken, inclusief de gegevens van de daarbij betrokkenen. Het behoeft daarbij niet per se te gaan om strafbare feiten. Voor het bewaren van gegevens in het BPS volgt uit artikel 8, zesde lid, van de Wpg dat deze gegevens worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking worden verwijderd. In het HKS worden gegevens opgenomen naar aanleiding van een aangifte of een verdenking van een strafbaar feit. Voor het bewaren van gegevens in het HKS volgt uit artikel 13, vierde lid, van de Wpg in samenhang met artikel 6:2, aanhef en eerste lid, onder c, van het Bpg dat tevoren schriftelijk wordt vastgelegd de termijn waarbinnen dan wel de gevallen waarin het "verder verwerken" van de betreffende gegevens wordt beëindigd. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wpg dient ten behoeve van het HKS van de politieregio Zuid-Holland-Zuid verweerder voor een dergelijke schriftelijke vastlegging zorg te dragen. Het Privacyreglement wordt door verweerder gehanteerd als "schriftelijke vastlegging" als bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de Wpg en artikel 6:2 van de Bpg. Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard dat het verder bewaren van verzoekers gegevens in het BPS teneinde deze te kunnen vergelijken noodzakelijk is voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak, zodat geen aanleiding bestond deze gegevens te verwijderen op grond van artikel 8, zesde lid, van de Wpg. Het verder bewaren van verzoekers gegevens in het HKS teneinde deze te kunnen vergelijken is gebaseerd op een van de doelstellingen die zijn neergelegd in het Privacyreglement, te weten de mate van recidive van verdachten van misdrijven. Naast de aanhouding van verzoeker op verdenking van stalking van zijn ex-echtgenote in april 2007 is er een hele reeks incidenten geweest tussen verzoeker en zijn ex-echtgenote waarbij de politie is betrokken geweest. Verweerder sluit niet uit dat er zich in nabije toekomst opnieuw incidenten zullen voordoen, zodat in dat licht het bewaren en kunnen vergelijken van de gegevens van verzoeker die zijn opgeslagen bij diens aanhouding in april 2007, ter zake dienend zijn. Dat verzoeker is vrijgesproken van stalking van zijn ex-echtgenote, doet daaraan volgens verweerder niet af. 2.3. Standpunt verzoeker 2.3.1. Verzoeker meent dat de gegevens die verweerder in april 2007 over hem in het BPS en HKS heeft opgeslagen naar aanleiding van zijn aanhouding op verdenking van stalking van zijn ex-echtgenote, niet langer betekenis kunnen hebben voor de uitvoering dan wel de ondersteuning van de politietaak nu hij bij arrest van 28 juli 2008 door het Gerechtshof te 's-Gravenhage van dat feit is vrijgesproken. 2.3.2. Ter zitting heeft verzoeker betwist dat er zich incidenten hebben voorgedaan tussen hem en zijn ex-echtgenote buiten de aanhouding in april 2007. 2.4. Beoordeling door de voorzieningenrechter 2.4.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de reactie van verzoeker van 29 november 2008 terecht heeft aangemerkt als beroepschrift tegen het besluit van 19 november 2008. Deze reactie is op 3 december 2008 door verweerder ontvangen. Nu deze datum bepalend is, is het beroepschrift van 29 november 2008 binnen de daarvoor geldende beroepstermijn ingediend en ontvankelijk. Het beroepschrift dat verzoeker op 4 januari 2009 bij de rechtbank heeft ingediend, merkt de voorzieningenrechter aan als een aanvulling van de gronden van het beroepschrift van 29 november 2008. 2.4.2. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om verweerder in persoon op te roepen ter zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter heeft noch in het verzoek van verzoeker noch anderszins een aanleiding kunnen vinden om te veronderstellen dat een gemachtigde van verweerder het bestreden besluit niet afdoende zou kunnen toelichten dan wel dat de aanwezigheid van verweerder in persoon op zitting werd vereist. De voorzieningenrechter heeft dan ook geen gehoor gegeven aan dit verzoek van verzoeker. 2.4.3. Ter zitting is komen vast te staan dat de weigering om de gegevens van verzoeker te verwijderen uit het BPS en HKS betekent dat diens gegevens raadpleegbaar blijven voor iedere politie-agent van de politieregio Zuid-Holland-Zuid. De rechtsvraag die in het beroep aan de orde wordt gesteld, namelijk of verweerders weigering terecht is, is van dien aard is dat in redelijkheid van verzoeker niet behoeft te worden gevergd dat hij een uitspraak op zijn beroep afwacht. Daarmee is een spoedeisend belang bij het verzoek gegeven dat behandeling daarvan rechtvaardigt. 2.4.4. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt stelt dat hij in april 2007 op goede gronden verzoekers gegevens in het BPS en HKS heeft verwerkt. Destijds gold verzoeker immers als verdachte van het misdrijf stalking. De enkele omstandigheid dat verzoeker nadien door het gerechtshof 's-Gravenhage van dat misdrijf is vrijgesproken, doet aan de rechtmatigheid van het opslaan van verzoekers gegevens ten tijde van de verdenking daarvan in april 2007 niet af. 2.4.5. Uit een vrijspraak vloeit niet zonder meer voort, dat alle gegevens betreffende de vrijgesprokene uit het BPS en HKS moeten worden verwijderd. Deze enkele constatering levert evenwel onvoldoende motivering voor de weigering verzoekers gegevens te verwijderen. Verweerder had moeten begrijpen dat naar de opvatting van verzoeker de verdere bewaring van zijn gegevens niet langer ter zake dienend is voor het doel van de bewerking in de zin van artikel 28, eerste lid, van de Wpg en zijn weigering dienovereenkomstig met redenen moeten omkleden in de zin van het tweede lid van dat artikel. Nu verweerder dit niet heeft gedaan zal het bestreden besluit vanwege dit motiveringsgebrek in beroep niet in stand kunnen blijven. In het verlengde daarvan valt evenmin zonder meer in te zien waarom de opslag van de gegevens in het BPS gecontinueerd moet worden. 2.4.6. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding gebruik te maken van zijn bevoegdheid ingevolge artikel 8:86 van de Awb om onmiddellijk uitspraak te doen op het beroep van verzoeker. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wpg. 2.4.7. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding uit een oogpunt van proceseconomie, gelet op de nadere standpuntbepalingen van partijen ter zitting, ingevolge artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Daartoe overweegt hij als volgt. Verweerder heeft het Privacyreglement niet vastgesteld als "schriftelijke vastlegging" als bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de Wpg. Evenmin staat op voorhand vast dat het Privacyreglement onverkort als zodanige "schriftelijke vastlegging" kan worden vastgesteld, nu niet zonder meer duidelijk is dat het Privacyreglement voldoet aan alle daaraan in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van het Bpg gestelde eisen. Voorts acht de voorzieningenrechter de nadere motivering van het bestreden besluit ter zitting niet op voorhand genoegzaam. Blijkens het bestreden besluit is over verzoeker in het HKS het strafbare feit stalking opgenomen, kennelijk conform artikel 5, aanhef en onder a, van het Privacyreglement (het opmaken van proces-verbaal tegen een verdachte van een misdrijf), waartoe verzoekers foto's en vingerafdrukken zijn opgenomen. Niet valt zonder meer in te zien dat het vaststellen van de mate van recidive van verdachten van misdrijven als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, het Privacyreglement aan de orde zou zijn, nu verzoeker in hoger beroep is vrijgesproken. In het verlengde daarvan valt evenmin zonder meer in te zien waarom de opslag van verzoekers gegevens in het BPS gecontinueerd moet worden. 2.4.8. Gezien het voorgaande dient verweerder een nieuw besluit op het verzoek tot verwijdering van verzoekers gegevens te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Nu onmiddellijk is beslist op het beroep, dient het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb te worden afgewezen. Bij afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter geen grond om bij wijze van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder de gegevens waarop het verwijderingsverzoek ziet, nu al verwijdert. Omdat niet is gebleken van kosten die daarvoor op de voet van het Besluit proceskostenbestuursrecht in aanmerking komen, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. De voorzieningenrechter ziet in de uitkomst van het geding aanleiding met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb aanleiding te bepalen dat de politieregio Zuid-Holland-Zuid het door verzoeker voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht aan hem vergoedt. Het door verzoeker in beroep betaalde griffierecht dient de politieregio Zuid-Holland-Zuid hem op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb te vergoeden. 2.4.9. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt. 3. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak; - wijst het verzoek om voorlopige voorziening af; - bepaalt dat de politieregio Zuid-Holland-Zuid aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht, te weten € 290,-, vergoedt. Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend. De griffier, De voorzieningenrechter, Uitgesproken in het openbaar op: Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak, voor zover daarin op het beroep is beslist, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen. Het instellen van hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.