Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH7787

Datum uitspraak2009-01-20
Datum gepubliceerd2009-03-25
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsRotterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAwb 08/21594
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betrokkene heeft in de periode 1988-1999 als koerier voor de PKK gewerkt, jarenlang guerrilla’s begeleid en goederen vervoerd. Gelet op het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 4 mei 2001 moet het optreden van de PKK, gezien de schaal ervan, bekend zijn geweest bij elke inwoner van de regio, zo ook bij betrokkene, die zelf werkte voor de PKK en wist van de activiteiten van de PKK door berichtgeving op radio en televisie. Sprake is van persoonlijke deelname aan de door de PKK begane misdrijven, in die zin dat betrokkene deze direct heeft gefaciliteerd. Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag mocht betrokkene worden tegengeworpen. Onderbouwing van het beroep op artikel 3 van het EVRM met een algemene verwijzing naar de mensenrechtensituatie in Turkije en het feit dat tegen betrokkene een arrestatiebevel is uitgevaardigd. Weliswaar wordt de authenticiteit van dit arrestatiebevel niet betwist, doch niet gebleken is dat op het arrestatiebevel een veroordeling van eiser is gevolgd. Zo het tot een veroordeling is gekomen of nog zal komen, levert dit nog geen ‘real and foreseable risk’ op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM op. De rechtbank verwijst op dit punt naar een uitspraak van de Afdeling van 1 september 2006 (LJN: AY7706).


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer, meervoudig Nevenzittingsplaats Rotterdam Reg.nr.: AWB 08/21594 V-nummer 070.204.1038 Inzake [eiser], eiser, gemachtigde mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat te Rotterdam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. R.A.B. van Stein. I Procesverloop 1 Eiser, geboren in [1972] en van Turkse nationaliteit, verblijft naar eigen zeggen sedert 4 juni 2000 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in Nederland. Op 9 juni 2000 heeft hij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Bij besluit van 5 juli 2000 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser op 15 augustus 2000 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 januari 2003, ingetrokken bij besluit van 21 april 2005, is het bezwaar ongegrond verklaard. Op 23 mei 2008 heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. 2 Op 16 juni 2008 heeft eiser tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft op 12 september 2008 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft op 12 september 2008 aanvullende gronden ingezonden. 3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 23 september 2008. Ter zitting is verschenen eiser in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens is als tolk verschenen N. Odabas. II Overwegingen 1.1 Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. 1.2 Ingevolge artikel 1A, tweede onderdeel, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (hierna: het Vluchtelingenverdrag) is sprake van vluchtelingschap in het geval dat de betrokkene uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en hij de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen. 1.3 Ingevolge artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, voor zover hier van belang, zijn de bepalingen van het verdrag niet van toepassing op een persoon, ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat: a. hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen; b. hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten. 1.4 Ingevolge artikel 117, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, wordt de aanvraag van eiser aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. 1.5 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; c. van wie naar het oordeel van verweerder op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van verweerder van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. 1.6 Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag als voren-bedoeld afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gebaseerd op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. 1.7 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. 1.8 Ingevolge artikel 3.107, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt, indien artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag in de weg staat aan het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid onder a van de Vw 2000, aan die vreemdeling evenmin een verblijfsvergunning verleend op één van de andere gronden bedoeld in artikel 29 van de Vw 2000. 1.9 Volgens onderdeel C4/3.11.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt de aanvraag afgewezen op grond van het gegeven dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, indien ten aanzien van de vreemdeling ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. 2 Verweerder stelt zich - samengevat en zakelijk weergegeven - op het volgende standpunt. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat er ten aanzien van eiser ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 1F, onder a en b, van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft van 1988 tot 1999 als koerier, spion en begeleider van groepen guerilla’s werkzaamheden verricht voor de Partiya Karkari Kurdistan (hierna: de PKK) in een periode dat in Turkije een intern gewapend conflict gaande was tussen de Turkse regering en de PKK. In Turkije loopt een strafrechtelijke procedure vanwege eisers mogelijke betrokkenheid bij de PKK. Gelet op de activiteiten van eiser voor de PKK moet eiser in verband worden gebracht met ten minste een deel van de door de PKK begane moorden in Zuidoost-Turkije, zoals vermeld in het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 4 mei 2001. Eiser wordt in verband gebracht met oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid, te weten moord op jandarma-functionarissen, burgemeesters, onderwijzers, imams, dorpswachters en hun familieleden, onwillige rekruten, jonge dorpelingen die weigeren voor de PKK te vechten en (voormalige) PKK-ers die informant van de Turkse overheid waren geworden. De gedragingen worden aangemerkt als een absolute niet-politieke misdrijven. Eiser wist of had kunnen weten dat deze misdrijven onderdeel waren van een wijdverbreide of stelselmatige aanval gericht tegen een burgerbevolking. Gelet op het geconstateerde patroon in de door de PKK begane moorden en gelet op de lange duur en de aard van de werkzaamheden die eiser voor de PKK verricht heeft, kan het niet anders dan dat eiser geweten heeft, of althans had moeten weten van de door de PKK begane moorden. Eiser heeft de moorden direct gefaciliteerd. Eiser heeft ervoor gezorgd dat guerilla’s van de PKK van de ene plaats naar de andere werden vervoerd en werden voorzien van proviand en wapens. Hierdoor moet eiser mede verantwoordelijk worden gehouden voor de gepleegde misdrijven en dus als mededader worden beschouwd. Uit het relaas van eiser - bezien tegen de achtergrond van de huidige politieke en maatschappelijke situatie in Turkije - kan niet de conclusie worden getrokken, dat sprake is van een reëel en voorzienbaar risico dat juist eiser bij terugkeer naar het land van herkomst zal worden onderworpen aan een door artikel 3 van het EVRM verboden handeling. 3 Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder. Hij voert daartoe het volgende aan. Eiser is Koerd en komt uit het dorp [...], gelegen in de provincie Mardin. Eiser vreest voor vervolging in zijn land van herkomst vanwege zijn betrokkenheid bij de PKK, waar hij sinds 1988 sympathisant van is. Vanaf 1990 gaf eiser informatie van de bevolking omtrent operaties van de overheid door aan de PKK. Tot 1999 heeft eiser op het platteland als koerier guerilla’s begeleid en hen logistieke hulp geboden in de vorm van het vervoeren van goederen. Hij droeg in die tijd zelf een wapen maar gebruikte dat slechts om zich tegen wilde dieren te kunnen verdedigen. De aanleiding tot het 1F-onderzoek is onjuist, ook de gedragingen waarmee eiser in verband wordt gebracht zijn onjuist. Tijdens de hoorzittingen is aan de orde is gekomen dat de verklaringen van eiser niet altijd goed zijn vertaald, vooral de begrippen ‘organiseren’ en ‘spion’ zijn op onjuiste wijze uitgelegd. Feit van algemene bekendheid is dat Turkije zich aan mensenrechtenschendingen heeft schuldig gemaakt en de PKK daarvan vaak de schuld kreeg. Er loopt een strafrechtelijke procedure in Turkije tegen eiser vanwege mogelijke betrokkenheid bij de PKK. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft op 3 april 2008 geoordeeld dat de PKK ten onrechte op de lijst van terroristische organisaties is geplaatst. Eiser heeft nimmer gezien of gehoord dat personen die hij heeft begeleid betrokken zijn geweest bij geweld tegen het leven en moord. Eiser is ook nimmer op de hoogte geweest van acties door de PKK. Indien acties werden uitgevoerd waren alleen de deelnemers aan een actie daarvan op de hoogte. Gezien de activiteiten van eiser zou feitelijk bijna elke Turkse Koerd artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag kunnen worden tegengeworpen, nu vrijwel elke Koerd minimaal sympathisant van de PKK is en wel dergelijke activiteiten heeft verricht. Voorts valt niet in te zien waarom de vrijheidstrijd van de PKK niet politiek zou zijn. Eiser is niet betrokken geweest bij misdaden en heeft ook geen wetenschap gehad of een essentiële rol gespeeld. Nu vaststaat dat eiser wordt vervolgd in zijn land van herkomst, alsmede gezien hetgeen bekend is omtrent mensenrechtenschendingen door Turkije jegens Koerden, alsmede de positie van Koerden is het duidelijk dat bij terugkeer naar zijn land van herkomst sprake zal zijn van schending van artikel 3 van het EVRM. 4. De rechtbank overweegt het volgende. 4.1.1 Volgens onderdeel C4/3.11.3.3 van de Vc 2000 is het aan verweerder om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling onder de criteria van artikel 1 (F) valt. Teneinde te bepalen of betrokkene individueel verantwoordelijk dient te worden gehouden voor misdrijven, als bedoeld in artikel 1 (F), wordt de ‘personal and knowing participation test’ toegepast. Beoordeeld wordt of ten aanzien van betrokkene kan worden aangenomen dat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf/de betreffende misdrijven (‘knowing participation’) én of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘personal participation’). Onder persoonlijke deelname wordt niet slechts verstaan het door betrokkene zelf of in diens opdracht plegen van de misdrijven, doch ook het door betrokkene direct faciliteren van de misdrijven, dat wil zeggen dat zijn handelen en/of nalaten in wezenlijke mate ertoe heeft bijgedragen dat deze misdrijven hebben plaatsgevonden. Onder wezenlijke bijdrage wordt verstaan dat de bijdrage feitelijk effect heeft gehad op het begaan van het misdrijf of de misdrijven en dat het misdrijf of de misdrijven hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zou of zouden hebben plaatsgevonden, indien niemand de rol van betrokkene had vervuld, dan wel betrokkene gebruik had gemaakt van mogelijkheden het misdrijf of de misdrijven te voorkomen. 4.1.2 Niet is in geschil dat eiser in de periode 1988-1999 als koerier voor de PKK heeft gewerkt en dat de PKK in die periode misdrijven als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd. 4.1.3 Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser wist of behoorde te weten van de misdrijven die door de PKK zijn gepleegd. Uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 4 mei 2001 blijkt dat de gewapende activiteiten van de PKK in Zuid-Oost Turkije, die in 1984 begonnen, in de periode 1990-1994 een hoogtepunt bereikten en hebben geleid tot ongeveer 30.000 doden. De PKK maakte zich schuldig aan mensenrechtenschendingen waaronder moorden, met name in de rurale gebieden van het zuidoosten, maar ook daarbuiten. De slachtoffers waren meestal jandarma-functionarissen, burgemeesters, onderwijzers, imams, dorpswachters en hun familieleden, onwillige rekruten, jonge dorpelingen die weigerden voor de PKK te vechten, en (voormalige) PKK-ers die informant van de Turkse overheid waren geworden. Het optreden van de PKK moet, gezien de schaal ervan, bekend zijn geweest bij elke inwoner van de regio. Temeer geldt dit voor eiser, die zelf werkte voor de PKK. Bovendien heeft eiser ter zitting erkend dat hij wist van de activiteiten van de PKK, door berichtgeving op radio en televisie. 4.1.4 Verweerder heeft zich eveneens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van persoonlijke deelname aan de door de PKK begane misdrijven, in die zin dat eiser deze direct heeft gefaciliteerd. 4.1.4.1 Eiser heeft erkend dat hij jarenlang guerrilla’s heeft begeleid en goederen heeft vervoerd voor de PKK. In het verslag van het gehoor van 11 december 2002 is opgetekend dat eiser heeft verklaard dat hij “proviand en wapens” vervoerde. Ter zitting heeft eiser betwist dat hij dit heeft verklaard en heeft hij gewezen op problemen met de vertaling van zijn verklaringen. Echter, hoewel daartoe alle gelegenheid heeft bestaan, heeft eiser nooit eerder gesteld dat het verslag op dit punt onjuist is. Bovendien heeft eiser van andere passages in gehoorverslagen, bijvoorbeeld passages die zien op het vermeende spionneren door eiser, wél in een eerder stadium de juistheid betwist. De recht¬bank ziet in de verklaring van eiser ter zitting dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het verslag van 11 december 2002 en concludeert dan ook dat eiser wapens heeft vervoerd voor de PKK. Door het begeleiden van guerrilla’s en het vervoer van voedsel en wapens heeft eiser een wezenlijke bijdrage geleverd aan de misdrijven die door de PKK zijn gepleegd; zonder eisers bijdrage en indien niemand de rol van eiser - het verzorgen van logistieke ondersteuning - zou hebben vervuld, zouden de door de PKK begane misdrijven hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze hebben plaatsgevonden. Eisers betoog dat, indien hem artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag kan worden tegen¬geworpen, dan aan elke Koerd deze bepaling wel kan worden tegengeworpen, moet worden verworpen. Voor de beoordeling of eiser zich heeft schuldig gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is het niet van belang hoeveel anderen dit artikel tegengeworpen krijgen of zouden moeten krijgen. Voor zover eiser met zijn betoog een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel, moet dit worden verworpen, nu eiser geen concrete gevallen heeft aangedragen waarin personen die dezelfde ondersteuning boden aan de PKK als eiser niet artikel 1F van het Vluchtelingen¬verdrag is tegengeworpen. 4.1.5 Het betoog dat eiser niet wist wat er precies zou gebeuren met de goederen die hij vervoerde en welke acties de guerrilla’s die hij begeleidde van plan waren uit te voeren, wordt gepasseerd. Immers, zelfs al zou dat zo zijn, doet dit niet af aan het feit dat eiser wist voor wat voor organisatie hij werkte en wat die organisatie deed. Dat eiser wellicht niet wist voor welk specifiek misdrijf de door hem vervoerde wapens zouden worden gebruikt is niet relevant, nu hij had moeten begrijpen dát met de door hem vervoerde wapens misdrijven zouden gaan worden gepleegd als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. 4.1.6 Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag mogen tegenwerpen. Verweerder heeft derhalve in redelijkheid kunnen afzien van vergunningverlening op de a grond van artikel 29 van de Vw 2000. 4.2 Artikel 3.107 van het Vb 2000 staat in beginsel in de weg aan toekenning van de gevraagde vergunning op een van de andere gronden van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. Niettemin kan artikel 3 van het EVRM ertoe nopen dat alsnog een vergunning wordt verleend. Eiser heeft zijn beroep op artikel 3 van het EVRM onderbouwd met een algemene verwijzing naar de mensenrechtensituatie in Turkije en het feit dat tegen hem een arrestatiebevel is uitgevaardigd. Weliswaar wordt de authenticiteit van dit arrestatiebevel niet betwist, doch niet gebleken is dat op het arrestatiebevel een veroordeling van eiser is gevolgd. Zo het tot een veroordeling is gekomen of nog zal komen, levert dit nog geen ‘real and foreseable risk’ op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM op. De rechtbank verwijst op dit punt naar een uitspraak van de Afdeling van 1 september 2006 (LJN: AY7706). De algemene situatie in Turkije is voorts niet zodanig dat een beroep daarop tot een ander oordeel leidt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat eiser geen specifieke, hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt te worden onderworpen aan foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Er is geen sprake van een ‘real and foreseable risk’ dat bij terugkeer naar Turkije een schending van artikel 3 van het EVRM dreigt. 4.3 Gelet op voorgaande moet het beroep ongegrond worden verklaard. 4.4 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proces¬kosten¬veroordeling. III Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. J. van den Bos, voorzitter, mr. E.A. Poppe - Gielesen en mr. J. de Gans, leden, in tegenwoordigheid van mr. G. Buijtenhek, griffier. De griffier, De voorzitter, Uitgesproken in het openbaar op: 20 januari 2009. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open. Afschrift verzonden op: