Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH7870

Datum uitspraak2009-01-20
Datum gepubliceerd2009-03-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers07/00451
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof bevestigt deze uitspraak, maar voegt daar met betrekking tot de boetebeschikking nog het volgende aan toe. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 december 2006, nr. 41882 overwogen dat het bij het opleggen van een boete in beginsel aan de inspecteur is om aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen; gelet op het feit dat per post verzonden stukken in de regel op het vermelde adres worden bezorgd, brengt mee dat de inspecteur kan volstaan met overleggen van een bewijs van verzending. Ter zitting wordt duidelijk dat belanghebbende als postadres een postbus heeft opgegeven en het Hof acht aannemelijk dat de aanmaning op dat adres is bezorgd. Hoger beroep ongegrond.


Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Sector belastingrecht Kenmerk: 07/00451 Uitspraak van de tweede meervoudige Belastingkamer op het hoger beroep van de heer X, wonende te Y, België hierna: belanghebbende tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 augustus 2007, kenmerk: AWB 06/4146 inzake het geding tussen: belanghebbende en de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.061, alsmede bij beschikking een boete van € 113. De aanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.971 en een verzuimboete van € 22. 1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, de aanslag alsmede de boetebeschikking gehandhaafd en gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt. 1.3 Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 106. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 september 2008 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. 1.5. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. 1.6. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat op 3 oktober 2008 mondeling uitspraak wordt gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 17 oktober 2008 aan partijen verzonden. 1.7. Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 3 december 2008 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan: Het aanslagbiljet en de boetebeschikking zijn gedagtekend 14 september 2004. Het bezwaarschrift is gedagtekend 16 november 2005 en is op 18 november 2005 ter inspectie binnengekomen. 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank te herroepen en het bezwaar alsnog in behandeling te nemen. 3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het daarvan opgemaakte proces-verbaal. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. De Rechtbank heeft de bezwaren van belanghebbende niet- ontvankelijk verklaard, zowel voor zover die zijn gericht tegen de aanslag als voor zover die zijn gericht tegen de boetebeschikking. De daartoe door de Rechtbank gehanteerde motivering is juist, zij het dat deze voor wat betreft de boetebeschikking de navolgende aanvulling verdient. 4.2. De Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 15 december 2006, nr. 41882, als volgt: "3.2.1. Voor oplegging van de verzuimboete van artikel 67a AWR is geen plaats indien de aanmaning niet op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, en de aanmaning de belastingplichtige ook anderszins niet heeft bereikt. Dit is slechts anders indien zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden. 3.2.2. In beginsel is het aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning de belastingplichtige anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dit brengt mee dat de inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de aanmaning niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen de belastingplichtige aanvoert ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld." 4.3. De Inspecteur heeft gesteld dat hij de boetebeschikking en de aanmaning heeft gezonden aan een door belanghebbende opgegeven postadres en dat geen reden is eraan te twijfelen dat de stukken op dat adres zijn bezorgd. Belanghebbende heeft hiertegen ingebracht dat hij de Inspecteur op de hoogte heeft gebracht van zijn woonadres en dat de stukken naar dat adres gezonden hadden moeten worden. Deze stelling baat belanghebbende niet. In een brief van 29 december 2000 aan de Inspecteur vermeldt belanghebbende weliswaar zijn woonadres, maar vermeldt hij tevens: "Correspondentieadres: Postbus 0000, 1111 XX A". Het stond de Inspecteur dan vrij - zo hij daartoe al niet verplicht was - om de stukken naar dat correspondentieadres te zenden. Het Hof acht aannemelijk dat hij dat gedaan heeft. Het Hof acht voorts aannemelijk dat de stukken op dat adres bezorgd zijn, nu belanghebbende niets heeft aangevoerd op grond waarvan hieraan zou moeten worden getwijfeld. 4.4. Uit het voorgaande vloeit voort dat het bezwaar ook voor zover gericht tegen de boetebeschikking niet-ontvankelijk is. 4.5. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. Ten aanzien van het griffierecht 4.6. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt. Ten aanzien van de proceskosten 4.7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. Beslissing Het Hof: -verklaart het hoger beroep ongegrond -bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Aldus gedaan op 20 januari 2009 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden. Het aanwenden van een rechtsmiddel: Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld. De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.