Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH8157

Datum uitspraak2009-02-09
Datum gepubliceerd2009-03-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/710866-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en tot een werkstraf van 120 uren. Dit voor verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht parketnummer: 16/710866-07 [P] Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 februari 2009 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1942 te [geboorteplaats], wonende aan de [woonadres] te [woonplaats]. Raadsman mr. A.R.A.L. Norenburg, advocaat te Woerden. 1. Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 januari 2009, waarbij de officier van justitie, mr. A.M.F. van Veghel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. 2. De tenlastelegging Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon is tenlastegelegd dat Feit 1 hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2000 t/m 6 februari 2007 te Oudewater, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (tot een totaalbedrag van ongeveer 263.869,57 euro), in elk geval (telkens) enig goed, dat / die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [bedrijf 1], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte (telkens) uit hoofde van zijn beroep van / als (zelfstandig) administrateur, in elk geval (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; Feit 2 hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2001 t/m 6 februari 2007 te Oudewater, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, (telkens) (een) factu(u)ren, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk op die faktu(u)r(en) (onder meer) een niet bestaand nummer van de Kamer van Koophandel, te weten 280325167, vermeld en/of een BTW-nummer (getal) vermeld dat niet toebehoorde aan de onderneming [bedrijf] (maar aan een persoon die overleden is) (zie procesverbaal PL0971/08-006202 DOC/AH01 pagina 179 e.v. en DOC/AH30 pagina 499 e.v.), zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; Feit 3 hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 t/m 31 december 2004 te Oudewater, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (tot een totaalbedrag van ongeveer 4.905,31 euro), in elk geval (telkens) enig goed, dat / die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan de [bedrijf 2], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte (telkens) uit hoofde van zijn beroep van / als (zelfstandig) administrateur, in elk geval (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. 3. De beoordeling van het bewijs 3.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1, 2 en 3 van de tenlastelegging heeft gepleegd. 3.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. 3.3. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan. De rechtbank baseert zich daarbij op het volgende. Ten aanzien van feit 1: - De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij als zelfstandig administrateur bij [bedrijf 1] in Oudewater heeft gewerkt en daar in de periode van 1 januari 2000 tot en met 6 februari 2007 geldbedragen heeft verduisterd tot een totaalbedrag van ongeveer € 263.869,-. - De aangifte door [aangever 1] van [bedrijf 1], waarin hij verklaart dat over de jaren 2001 tot en met 2006 onregelmatigheden in de boekhouding zijn aangetroffen. De aangever heeft verklaard dat er diverse nepfacturen zijn aangetroffen, waarbij het geld is overgemaakt naar het bankrekeningnummer van de echtgenote van de verdachte en dat er diverse dubbel betaalde facturen zijn aangetroffen, waarbij het geld eenmaal werd overgemaakt naar het bedrijf waar de factuur vandaan kwam en eenmaal naar het bankrekeningnummer van de echtgenote van de verdachte. - Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 april 2008, waarin het volgende is opgenomen: “Ten behoeve van de overtuiging zijn de bankmutaties welke hebben plaatsgevonden op de bankrekening [getal] ten name van [echtgenote] (echtgenote van verdachte) over de periode 2001 tot en met 2006 verzameld en nader geanalyseerd. Het totale bedrag aan verdachte transacties is als volgt samengesteld: [bedrijf 1] € 263.869,57.” Ten aanzien van feit 2: - De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij in de periode van 1 januari 2001 tot en met 6 februari 2007 in Oudewater facturen heeft opgemaakt op naam van een niet bestaand bedrijf [bedrijf 3] en dat alle gegevens op die facturen, waaronder het nummer van de Kamer van Koophandel (280325167), en het BTW-nummer (NL0010375259B01) nep waren, alsook zijn verklaring dat hij deze facturen opmaakte om af te schermen dat er zomaar geld werd overgeboekt. - De aangifte door [aangever 1] van [bedrijf 1], waarin is verklaard dat over de jaren 2001 tot en met 2006 onregelmatigheden in de boekhouding zijn aangetroffen en dat uit de administratie is gebleken dat er diverse nepfacturen zijn aangemaakt op naam van onder andere [bedrijf 3], een niet bestaand bedrijf. - Proces-verbaal d.d. 11 september 2008, waarin is opgenomen dat het op de facturen van [bedrijf 3] vermelde nummer van de Kamer van Koophandel (280325167) een niet bestaand nummer is en dat het op de facturen van [bedrijf 3] vermelde BTW-nummer (getal) niet toebehoort aan [bedrijf 3], maar aan een persoon welke sinds enige tijd is overleden. - Diverse facturen op naam van [bedrijf 3], die zijn verzonden aan [bedrijf 1] met BTW registratienummer [getal], met Handelregister-nummer [getal] en met bankrekeningnumer [getal], waaronder de facturen van 6 januari 2003 en van 3 juli 2006 . Ten aanzien van feit 3: - De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij als administrateur voor de [bedrijf 2] in Oudewater heeft gewerkt en daar in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 geldbedragen heeft verduisterd tot een totaalbedrag van ongeveer € 11.460,-. - Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 april 2008, waarin het volgende is opgenomen: “Ten behoeve van de overtuiging zijn de bankmutaties welke hebben plaatsgevonden op de bankrekening [getal] ten name van [echtgenote] (echtgenote van verdachte) over de periode 2001 tot en met 2006 verzameld en nader geanalyseerd. Het totale bedrag aan verdachte transacties is als volgt samengesteld: [bedrijf 2] € 11.460,29.” 3.4. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte Feit 1 op tijdstippen in de periode van 1 januari 2000 tot en met 6 februari 2007 te Oudewater telkens opzettelijk een hoeveelheid geld (tot een totaalbedrag van ongeveer 263.869,57 euro), dat telkens geheel toebehoorde aan [bedrijf 1], en welk goed verdachte telkens uit hoofde van zijn beroep als (zelfstandig) administrateur onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; Feit 2 op tijdstippen in de periode van 1 januari 2001 tot en met 6 februari 2007 te Oudewater, telkens facturen – elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens valselijk op die facturen (onder meer) een niet bestaand nummer van de Kamer van Koophandel, te weten [getal], vermeld en een BTW-nummer (getal) vermeld dat niet toebehoorde aan de onderneming [bedrijf 3] maar aan een persoon die overleden is, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken; Feit 3 op tijdstippen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 te Oudewater, telkens opzettelijk een hoeveelheid geld, dat telkens geheel toebehoorde aan de [bedrijf 2], en welk goed verdachte telkens uit hoofde van zijn beroep als (zelfstandig) administrateur onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 4. De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 5. De strafoplegging 5.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar en reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag, alsmede een werkstraf voor de duur van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien de verdachte de werkstraf niet naar behoren uitvoert. 5.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging verzoekt bij het opleggen van een eventuele straf rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte na ontdekking van zijn daden volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek, dat hij de benadeelden schadeloos heeft gesteld, dat verdachte door zijn handelen reeds financieel en maatschappelijk is beschadigd en dat het goed zou zijn indien de verdachte een behandeling bij De Waag ondergaat. De verdediging verzoekt vanwege die omstandigheden een eventuele straf geheel voorwaardelijk op te leggen. 5.3. Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Met betrekking tot de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte gedurende een lange periode bij zowel een bedrijf als een stichting een groot geldbedrag heeft verduisterd door misbruik te maken van het vertrouwen dat aan hem als administrateur werd gegeven. Met betrekking tot de verduistering bij de bibliotheek in Oudewater neemt de rechtbank het verdachte bijzonder kwalijk dat het daarbij ging om gemeenschapsgeld. Met betrekking tot de persoon van de verdachte acht de rechtbank het positief dat verdachte kort nadat hij is betrapt op zijn misdaden een schikking heeft getroffen met de gedupeerden. Daarnaast weegt de rechtbank de proceshouding van verdachte mee, doordat hij openheid van zaken heeft gegeven en volledig heeft meegewerkt aan het onderzoek. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte nog niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat in het voorlichtingsrapport d.d. 30 december 2008 van L.J. Jongerius van Jongerius sovatrainingen en adviesburo is neergelegd dat het noodzakelijk is dat verdachte therapeutische ondersteuning krijgt, bijvoorbeeld door een behandeling bij De Waag, om recidive in de toekomst te voorkomen. Betrokkenheid van de reclassering zou volgens het voorlichtingsrapport noodzakelijk zijn om er op toe te zien dat verdachte de behandeling ondergaat. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de straf die de officier van justitie heeft geëist passend is. Dit betekent dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden noodzakelijk vindt, maar dat deze geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd. Met deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en anderzijds de mogelijkheid gecreëerd van een verplichte begeleiding door de Reclassering. De rechtbank acht de bewezenverklaarde feiten te ernstig om te kunnen volstaan met een voorwaardelijke straf. De rechtbank acht het derhalve noodzakelijk dat verdachte een werkstraf zal verrichten van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. 6. De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 225, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 7. De beslissing De rechtbank: Bewezenverklaring - verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: Feit 1 en 3 Telkens: verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd Feit 2 Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar; - bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast: * omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit; * omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd; - stelt als bijzondere voorwaarde: * dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag; - draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde. - veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren; - beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen; Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. D. Wachter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Falkmann, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 februari 2009.