Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH8653

Datum uitspraak2009-01-20
Datum gepubliceerd2009-03-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-07/00273
Statusgepubliceerd


Indicatie

Heffingsrente is terecht in rekening gebracht. De omstandigheid dat niet binnen drie maanden na de aangifte een aanslag is opgelegd betekent niet dat sprake is van onzorgvuldig handelen. Belanghebbende heeft geen verzoek om een voorlopige aanslag op te leggen gedaan.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Sector belasting Nummers: BK-07/00273 Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 20 januari 2009 op het hoger beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 april 2007, nummer AWB 05/7714 IB/PVV. Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg 1.1. Bij beschikking, genomen bij de vaststelling van de aan belanghebbende voor het jaar 2003 opgelegde voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekerin-gen, heeft de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, aan belanghebbende een bedrag van € 206 aan heffingsrente in rekening gebracht. 1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de be-schikking afgewezen. 1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Loop van het geding in hoger beroep 2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106. De Inspec-teur heeft een verweerschrift ingediend. 2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechts-hof van 9 december 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Ter zitting zijn tevens behandeld de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank van 5 april 2007, AWB 06/2578 en AWB 06/2579, kenmerknummers Hof BK-07/00274 en BK-07/00275. Al hetgeen in die zaken door partijen is aangevoerd en aan stukken is overgelegd wordt geacht ook te zijn aangevoerd en overgelegd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is één procesverbaal opgemaakt. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: 3.1. Belanghebbende heeft op 29 maart 2004 haar aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen 2003 ingediend. De aangifte werd door middel van een aan-giftebiljet gedaan. 3.2. Aan belanghebbende is een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2003 opgelegd, gedagtekend 16 februari 2005. Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van partijen 4.1. In hoger beroep is in geschil of de heffingsrente terecht in rekening is gebracht, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beant-woord. 4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur, door niet binnen redelij-ke termijn na de indiening van de aangifte een voorlopige aanslag op te leggen, onzorgvul-dig heeft gehandeld. Belanghebbende concludeert, naar het hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de beschikking. 4.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het enkele feit dat het enige tijd heeft ge-duurd voordat de voorlopige aanslag werd opgelegd geen grond oplevert voor een verminde-ring of het achterwege laten van de heffingsrente. Daarbij komt dat belanghebbende niet uit-drukkelijk heeft verzocht om het opleggen van een voorlopige aanslag. Hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Overwegingen omtrent het geschil 5.1. De Inspecteur heeft ter zitting de vraag opgeworpen of het Hof bevoegd is over de zaak te oordelen, nu belanghebbende is verhuisd naar Z. Het Hof is evenwel de bevoegde (ap-pel)rechter om in de onderhavige zaak op te oordelen. Het Hof oordeelt immers, gelet op het bepaalde in artikel 60 RO, in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen en beschik-kingen in zaken van de rechtbank ’s-Gravenhage. 5.2. Blijkens de parlementaire behandeling die heeft geleid tot de vaststelling van de artike-len 30f, 30g, 30h en 30j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Kamerstukken II 1996/97, 25 051) gaat de wetgever ervan uit dat moet worden voorkomen dat heffingsrente wordt berekend als gevolg van de enkele omstandigheid dat de inspecteur niet binnen een redelijke termijn na het indienen van de aangifte een belastingaanslag vaststelt. De opzet is daarom dat de belastingdienst binnen drie maanden nadat een aangifte is ingediend een defi-nitieve of voorlopige aanslag zal vaststellen. Een belastingplichtige kan voorkomen dat hij onnodig met heffingsrente wordt geconfronteerd door tijdig te verzoeken om de vaststelling van een voorlopige aanslag. 5.3. Het vorenstaande brengt mee dat de enkele omstandigheid dat een voorlopige of defi-nitieve aanslag niet is opgelegd binnen drie maanden na het indienen van de aangifte, op zich nog niet moet worden aangemerkt als een zodanig onzorgvuldig handelen, dat vermin-dering van het bedrag van de berekende heffingsrente zou moeten volgen. Dit is anders in-dien de belastingplichtige heeft verzocht om vaststelling van een voorlopige aanslag en de inspecteur vervolgens verzuimt om binnen drie maanden na dat verzoek een aanslag op te leggen. 5.4. In het onderhavige geval heeft de Inspecteur geen verzoek tot het opleggen van een voorlopige aanslag ontvangen. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden komen vast te staan die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de Inspecteur bij de aanslagrege-ling zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld, dat gehele of gedeeltelijk vermindering van het bedrag van de berekende heffingsrente zou moeten volgen. 5.5. Het vorenoverwogene brengt mee dat het hoger beroep ongegrond is. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Beslissing Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en J.V. Van Noorle Jansen. De beslissing is op 20 januari 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema-van der Koogh. aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingka-mer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden ver-zocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.