
Jurisprudentie
BH8861
Datum uitspraak2008-12-02
Datum gepubliceerd2009-04-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers200.000.129/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers200.000.129/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Contractspartij heeft in brief de (langdurige) samenwerking voldoende duidelijk opgezegd, ondanks de vermelding ‘pro forma’. De onderhandelingen over een nieuw contract konden nog zonder vergoeding worden afgebroken. Geen gerechtvaardigd vertrouwen over voortzetting gewekt.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEGRAFENIS- EN CREMATIEONDERNEMING TAP B.V.,
gevestigd te Bilthoven,
APPELLANTE,
advocaat: mr. A.W. Brantjes, te Amsterdam,
t e g e n
de naamloze vennootschap
YARDEN UITVAARTVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Diemen,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A.S. Rueb, te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna aangeduid als Tap respectievelijk Yarden.
Bij dagvaarding van 29 oktober 2007 is Tap in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 21 maart 2007 en 12 september 2007 van de rechtbank te Amsterdam, onder zaak-/rolnummer 345860 / HA ZA 06-2333 gewezen tussen Tap als eiseres en Yarden als gedaagde.
Bij memorie heeft Tap haar eis vermeerderd, drie grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd, een productie in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van Tap – in gewijzigde vorm - alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Yarden in de proceskosten van beide instanties.
Bij memorie heeft Yarden geantwoord, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, met veroordeling van Tap in de proceskosten van het hoger beroep.
Partijen hebben de zaak op 20 oktober 2008 doen bepleiten, Tap door mr. Brantjes en Yarden door mr. P.P.R. Hoekstra advocaat te Groningen, beiden aan de hand van pleitnotities. Partijen hebben bij die gelegenheid tevens nadere inlichtingen verschaft.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
2. De feiten
De rechtbank heeft in het vonnis van 21 maart 2007 onder 2.1 tot en met 2.7 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. De beoordeling in hoger beroep
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) Tap is een begrafenisonderneming en Yarden is een uitvaartverzekeraar. Tap heeft gedurende ongeveer zestig jaar uitvaarten verzorgd voor verzekeringnemers van (een rechtsvoorganger van) Yarden.
(ii) Partijen hebben op 18 mei 1999 een zogenoemde samenwerkingsovereenkomst gesloten. Daarbij is onder meer afgesproken dat Yarden alle uitvaarten in het verzorgingsgebied van Tap – Het Gooi, Utrecht en omstreken en de Utrechtse Heuvelrug – zal uitbesteden aan Tap. De overeenkomst vermeldt een opzegtermijn van 24 maanden.
(iii) Yarden heeft Tap bij brief van 25 mei 2004 – welke als onderwerp draagt “opzegging contract” - het volgende laten weten:
“Naar aanleiding van mijn bezoek d.d. 17 mei jl., waarin ik het contract tussen Yarden en Tap pro forma opzegde, stuur ik je deze brief ter bevestiging. Opzegging geldt per 17 mei 2004.
Het contract heeft een opzegtermijn van 24 maanden. Beide partijen zullen gedurende de loop van [de] opzegtermijn op dezelfde manier samenwerken als zij in de voorafgaande jaren hebben gedaan.
De reden van opzegging is dat Yarden met haar samenwerkende ondernemers nieuwe contracten gaat invoeren. Een aantal voorwaarden zullen hierin aangepast gaan worden.”
(iv) Op 11 oktober 2004 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [A] (directeur van Tap) en [X] (accountmanager uitvaarten bij Yarden), waarin [A] de toekomstige samenwerking tussen Tap en Yarden aan de orde heeft gesteld.
(v) Op 1 juli 2005 is Yarden eigenaar geworden van het Uitvaartcentrum Utrecht. Op 9 september 2005 heeft Yarden Tap mondeling laten weten dat zij de relatie tussen partijen verbreekt. Zij heeft een en ander nader toegelicht bij brief van 11 oktober 2005. Yarden schrijft daarin onder meer dat ten tijde van de opzegging in mei 2004 en in het najaar van 2004 nog niet duidelijk was of Yarden en Tap opnieuw in gesprek zouden moeten gaan over het uitbesteden van uitvaarten. Pas toen de gesprekken met het Uitvaartcentrum Utrecht serieuzer werden en uiteindelijk tot overname hebben geleid, is het voor Yarden duidelijk geworden dat partijen ook niet meer uit hoofde van een nieuwe overeenkomst op dezelfde manier als voorheen zouden samenwerken.
(vi) Tap is van mening dat Yarden de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd en heeft om die reden in kort geding gevorderd dat Yarden de overeenkomst nakomt totdat deze rechtsgeldig is beëindigd. Bij vonnis van 19 januari 2006 is Yarden veroordeeld om (voorzover hier van belang) tot 17 mei 2006 de verplichtingen uit de overeenkomst na te komen door in het verzorgingsgebied van Tap 173 uitvaarten aan Tap uit te besteden.
3.2 In eerste aanleg vorderde Tap – kort gezegd en voorzover thans nog van belang - betaling van € 568.990,-, althans van € 92.052,-, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Aan die vordering legde Tap primair ten grondslag dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat er een nieuwe overeenkomst zou worden afgesloten na 17 mei 2006 voor een periode van in ieder geval één jaar. Yarden heeft volgens Tap onrechtmatig gehandeld door de onderhandelingen af te breken. Tap meent daarom recht te hebben op schadevergoeding bestaande uit de kosten die zij heeft moeten maken als gevolg van het afbreken van de onderhandelingen (negatief contractsbelang: € 92.052,-) en de gederfde winst (positief contractsbelang: € 476.938,-). Subsidiair meende Tap dat zij in ieder geval recht heeft op vergoeding van het negatief contractsbelang. Meer subsidiair vorderde Tap dat Yarden met haar in overleg zou treden over een nieuwe overeenkomst en nog meer subsidiair beriep zij zich op ongerechtvaardigde verrijking van Yarden.
3.3 De rechtbank heeft Taps vorderingen afgewezen.
3.4 Grief I betreft een stelling die Tap in eerste aanleg nog niet naar voren heeft gebracht. Tap betoogt dat zij de pro-forma-opzegging van 25 mei 2004 niet heeft behoeven te begrijpen als een daadwerkelijke, definitieve opzegging. Het standpunt van Tap is dat Yarden opnieuw moest opzeggen en (wederom) een opzegtermijn van twee jaar in acht had moeten nemen en voorts dat die hernieuwde opzegging eerst is geschied per 9 september 2005. Nu Yarden daarbij heeft verzuimd een opzegtermijn van twee jaar in acht te nemen, leidt dit in de ogen van Tap ertoe dat Yarden de schade dient te vergoeden die Tap dientengevolge heeft geleden. Volgens Tap gaat het om een bedrag van € 727.908,48, bestaande uit € 92.052,- aan kosten en € 635.856,48 aan gederfde winst over de periode 17 mei 2006 tot en met 9 september 2007. In hoger beroep heeft Tap (kennelijk) haar eis vermeerderd.
3.5 Tap beroept zich in dit verband op het navolgende. Partijen hebben gedurende zestig jaar probleemloos met elkaar samengewerkt en Yarden heeft in die tijd nimmer te kennen gegeven ontevreden te zijn over de dienstverlening van Tap. Een belangrijk deel van de werkzaamheden van Tap bestond uit de verzorging van uitvaarten in opdracht van Yarden, zodat Tap niet veel ruimte had ook uitvaarten voor andere particulieren en verzekerden uit te voeren. De brief van 25 mei 2004 was – naar Tap begreep - slechts bedoeld om de overeenkomst “voor de vorm” op te zeggen zodat Yarden met haar samenwerkende ondernemers nieuwe contracten kon sluiten. De brief vermeldt echter niet duidelijk en ondubbelzinnig dat Yarden de jarenlange samenwerking definitief wilde beëindigen.
3.6 Deze interpretatie van de brief werd volgens Tap nog eens bevestigd in het gesprek dat op 11 oktober 2004 heeft plaatsgevonden tussen [X] en [A]. Daarin is, aldus Tap, door [X] bevestigd dat de brief was gestuurd naar alle ondernemers die met Yarden een overeenkomst hadden gesloten teneinde de voorwaarden van die contracten te wijzigen en de contracten aldus te vernieuwen. Daarbij is volgens Tap ook besproken om welke voorwaarden het zou kunnen gaan. In dat gesprek heeft [X] – naar Tap aanvoert – het voorwaardelijke karakter van de pro forma-opzegging bevestigd, dan wel deze opzegging ontkracht / teniet gedaan door aan [A] te bevestigen dat Yarden zeker niet voornemens was om zonder Tap verder te gaan.
3.7 Wat betreft het beroep van Tap op – kort gezegd – onduidelijkheden in de brief van 25 mei 2004, geldt het volgende. In deze brief schrijft Yarden dat er op 17 mei 2004 “pro forma” is opgezegd. Aan Tap kan worden toegegeven dat niet duidelijk is welke betekenis de term “pro forma” in de onderhavige brief heeft en dat dat bij Tap aanleiding tot vragen kan hebben gegeven. Die omstandigheid doet er echter niet aan af dat Yarden in de brief voldoende duidelijk maakt dat het haar te doen is om de opzegging van het contract met inachtneming van de contractuele opzegtermijn van twee jaar. Ook het onderwerp van de brief, “opzegging contract”, wijst op die bedoeling. Voorts schrijft Yarden in de brief dat zij voornemens is nieuwe contracten met haar samenwerkende ondernemers te sluiten, waaruit eveneens voortvloeit dat zij het oude contract wenst te beëindigen. Tap heeft niet voldoende toegelicht waarom zij op basis van deze mededelingen in de brief van 25 mei 2004 niettemin heeft begrepen dat Yarden in werkelijkheid niet de bedoeling had het contract uit 1999 op te zeggen.
3.8 Het gesprek tussen [A] en [X] op 11 oktober 2004 geeft het hof geen aanleiding om hier anders over te denken. Yarden heeft weersproken dat [X] in dat gesprek zou hebben bevestigd dat de brief was gestuurd naar alle ondernemers die met Yarden een overeenkomst hadden gesloten teneinde de voorwaarden van die contracten te wijzigen en de contracten aldus te vernieuwen en dat zij zou hebben bevestigd dat Yarden zeker niet voornemens was om zonder Tap verder te gaan. Maar ook als [X] wel dergelijke uitlatingen heeft gedaan, betekent dit nog niet dat Tap heeft mogen begrijpen dat Yarden met de brief van 25 mei 2004 het contract uit 1999 niet heeft willen beëindigen, althans dat zij dat contract slechts onder bepaalde voorwaarden wenste te beëindigen.
3.9 Grief I faalt derhalve.
3.10 Grief II komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het Yarden vrijstond op 9 september 2005 (zonder vergoeding van de schade) de onderhandelingen nog af te breken. Tap beroept zich in dat verband op de gebeurtenissen die zich na 25 mei 2004 hebben voorgedaan. Zij verwijst naar het gesprek dat op 11 oktober 2004 tussen [A] en [X] heeft plaatsgevonden. Daarin werd, naar Tap stelt, voor Tap duidelijk dat er slechts wat aanpassingen in de contractsvoorwaarden zouden plaatsvinden; tijdens dat gesprek zijn ook de mogelijkheden besproken. Voorts acht Tap het van belang dat er al een langdurige samenwerking tussen partijen bestond zodat de “rompovereenkomst” in wezen al vast lag; Tap benadrukt dat de onderhavige zaak zich niet laat vergelijken met de situatie waarin twee ondernemingen voor het eerst met elkaar in onderhandeling treden.
3.11 Naar het oordeel van het hof heeft Tap onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat de onderhandelingen tussen partijen over het nieuwe contract al in een zodanig stadium waren, dat het Yarden niet meer vrijstond die onderhandelingen zonder vergoeding aan Tap af te breken. Ook in de ogen van Tap is er slechts één gesprek gevoerd waarin de (mogelijke) toekomstige samenwerking van partijen onder ogen is gezien. Gesteld noch gebleken is dat partijen tijdens dat gesprek, dat plaatsvond op 11 oktober 2004, al daadwerkelijk hebben onderhandeld, laat staan dat er op enig punt (een begin van een) nieuwe afspraak tot stand is gekomen; de stellingen van Tap duiden er veeleer op dat Tap heeft afgetast op welke punten Yarden een herziening van het contract wenste.
3.12 Tap heeft ook onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat Yarden het contract slechts op punten van ondergeschikt belang wenste aan te passen, zodat (naar het hof begrijpt) de onderhandelingen nauwelijks iets om het lijf zouden hebben. Integendeel, ten pleidooie heeft [A] (directeur/eigenaar van Tap) toegelicht dat Yarden bij de te voeren onderhandelingen (onder meer) als inzet zou hebben het contract voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van twee jaar om te zetten in een contract voor één jaar. Mede gelet op het grote belang dat de lange opzegtermijn in het lopende contract volgens [A] voor Tap had, kan niet worden gezegd dat dit een ondergeschikte contractswijziging betrof.
3.13 De omstandigheid dat partijen al jarenlang samenwerkten en dat [X] (naar het hof veronderstellenderwijs aanneemt) op 11 oktober 2004 heeft uitgesproken dat het de bedoeling van Yarden was om ook na 17 mei 2006 met elkaar te blijven samenwerken, doet aan het vorenstaande niet af. Het hof acht het voorstelbaar dat Tap mede op grond van de mededelingen van [X] het vertrouwen had dat partijen er in de (nog te voeren) onderhandelingen wel uit zouden komen. Dit neemt echter niet weg dat Tap, als professionele partij, ook heeft moeten kunnen begrijpen dat de totstandkoming van een nieuwe overeenkomst toch zou kunnen afstuiten op onoverbrugbare verschillen en dat het Yarden gezien het zeer prille stadium van de onderhandelingen in beginsel vrijstond te beslissen om – om haar moverende redenen - geen nieuw contract met Tap te sluiten.
3.14 Een ander punt is dat [X] haar omstreden uitlatingen op 11 oktober 2004 heeft gedaan, hoewel Yarden op dat moment reeds in onderhandeling was over de overname van het Uitvaartcentrum Utrecht en de mogelijke overname van dat uitvaartcentrum rechtstreeks gevolgen zou hebben voor de samenwerking tussen Tap en Yarden. In de stellingen van Tap ligt besloten dat zij van mening is dat het op de weg van Yarden had gelegen reeds op 11 oktober 2004 aan Tap (in enige vorm) melding te maken van deze omstandigheid.
3.15 Bij de beoordeling van deze kwestie stelt het hof voorop dat de zeer langdurige samenwerking tussen partijen meebracht dat Yarden bij haar opzegging ten volle rekening had te houden met de gerechtvaardigde belangen van Tap bij voortzetting van de contractuele relatie vanaf 17 mei 2006, alsmede bij tijdige duidelijkheid over wat haar vanaf 17 mei 2006 te wachten stond.
3.16 Bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep is gebleken dat partijen in 1999 (bij het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst) met de bij de opzegging spelende belangen rekening hebben willen houden door te kiezen voor een opzegtermijn van twee jaren. Deze termijn is zo lang gekozen dat zij de partij die het aangaat redelijkerwijs een kans biedt haar bedrijfsvoering tijdig aan te passen. Tegen die achtergrond rijst de vraag of Yarden Tap ontoelaatbaar heeft tekortgedaan door haar tot medio 2005 onkundig te laten van de onderhandelingen met Uitvaartcentrum Utrecht, zodat aan de opzegging niet het rechtsgevolg kan worden toegekend dat de contractuele relatie met ingang van 17 mei 2006 is geëindigd.
3.17 Die vraag beantwoordt het hof ontkennend. De inhoud van de opzegging was zodanig dat Tap er hoe dan ook ernstig rekening mee had te houden dat zij niet op ongewijzigde voortzetting van de samenwerking mocht rekenen, en al evenmin op voortzetting op condities die niet veel zouden verschillen van de oude. Als de opzeggingsbrief dat al niet duidelijk maakte, dan moet toch het gesprek dat op 11 oktober 2004 plaats had, opheldering hebben verschaft. De stellingen van Tap bevatten daarnaast onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat Yarden haar door een bewust onjuiste voorstelling van zaken ten onrechte in de waan heeft gebracht dat Tap zich over de voortzetting van de samenwerking geen zorgen behoefde te maken. Dat geldt ook als [X] op 11 oktober 2004 zou hebben gezegd dat Yarden niet voornemens was om zonder Tap verder te gaan. Ook dan hadden partijen immers, naar mag worden aangenomen, nog een serieuze weg te gaan, alvorens zij een nieuwe contractuele relatie tot stand zouden hebben gebracht. Dit had Tap tot eerdere actie moeten bewegen.
3.18 Het feit dat Yarden in onderhandeling was over de overname van een ander uitvaartcentrum is voor de onderhavige zaak dus van geen belang, omdat Tap - op basis van de mededelingen die Yarden wél heeft gedaan - er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat partijen een nieuw contract met elkaar zouden sluiten. Het bewijsaanbod wordt als niet terzake dienend gepasseerd.
3.19 Dit alles betekent dat grief II faalt.
3.20 Grief III heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen afzonderlijke bespreking.
3.21 De conclusie is dat de grieven falen. Tap zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen;
veroordeelt Tap in de kosten van het appel en begroot die kosten, voorzover tot op heden aan de zijde van Yarden gevallen op € 5.916,- aan verschotten en op € 11.685,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, R.E. de Winter en C.A. Joustra en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2008 door de rolraadsheer.