Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH8885

Datum uitspraak2009-03-30
Datum gepubliceerd2009-03-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/600143-09 [P]
Statusgepubliceerd


Indicatie

Zware mishandeling. Verdachte sloeg een buschauffeur in het gezicht waarbij deze een gebroken jukbeen, een verbrijzeling van de voorwand van de kaakholte links en een beklemming van een zenuw die het gevoel van de bovenlip en de zijkant van de neus verzorgt opliep. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht parketnummer: 16/600143-09 [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 maart 2009 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren op [datum] 1989 te [plaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein, raadsman mr. X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort. 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 maart 2009, waarbij de officier van justitie, mr. V.T.R.W. van Thiel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 7 februari 2009 in Soest een buschauffeur met kracht in het gezicht heeft gestompt waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. 3 De beoordeling van het bewijs 3.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 maart 2009, getuigenverklaringen en video-opnames uit de bus waarin de chauffeur is mishandeld, alsmede de medische verklaring waaruit het letsel blijkt. 3.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primair en subsidiair ten laste gelegde kan komen. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit: Letsel: Het letsel van de buschauffeur kan niet gekwalificeerd worden als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient daarom vrijgesproken te worden. Opzet: Verdachte heeft geen opzet gehad op zwaar lichamelijk letsel, omdat door het handelen van verdachte niet de aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat daardoor intensief medisch ingrijpen noodzakelijk zou worden. Verdachte dient daarom vrijgesproken te worden. De rechtbank komt gelet op de bewezenverklaring onder 3.4 niet toe aan bespreking van de verweren die gevoerd zijn ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde. 3.3 Het oordeel van de rechtbank Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit (zware mishandeling) Letsel: De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 februari 2006 (met vindplaats LJN AU8055) het volgende overwogen: “Artikel 82 Sr bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.” De rechtbank is van oordeel dat een breuk van het jukbeen en een verbrijzeling van de voorwand van de kaakholte links en een beklemming van een zenuw die het gevoel van de bovenlip en de zijkant van de neus verzorgt, in het gewone spraakgebruik aangemerkt zal worden als zwaar lichamelijk letsel, te meer nu het slachtoffer tot op heden arbeidsongeschikt is en kennelijk ook lijdt aan verminderd zicht als gevolg van de hem toegebrachte slagen op het gezicht. De rechtbank is dan ook - anders dan de raadsman - van oordeel dat er in onderhavige strafzaak letsel is toegebracht dat gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. Opzet: De rechtbank heeft acht geslagen op de navolgende criteria zoals uiteengezet door de Hoge Raad in het arrest van 25 maart 2003 (NJ 2003, 552) welke uitgangspunten in latere arresten van de Hoge Raad zijn herhaald. “Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. (…) Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard." De rechtbank gaat op grond van de videobeelden van het incident, die ter zitting zijn getoond en die deel uitmaken van het dossier, alsmede op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen, uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Verdachte heeft met kracht en met zijn vuist op het gezicht van het slachtoffer geslagen. Het slachtoffer bevond zich op het moment van de eerste slag in een staande positie. Bij de overige hem toegedeelde klappen was het slachtoffer gezeten. Door de plek waar het slachtoffer zich bevond - de chauffeursruimte in een lijnbus - had hij nauwelijks mogelijkheden tot uitwijken. Volgens getuige [getuige sub 1] kreeg het slachtoffer enkele rake klappen en volgens getuige [getuige sub 2] deed verdachte zijn vuist naar achteren en sloeg naar voren, gericht op het gezicht van het slachtoffer. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte diverse keren met de vuist gestompt en geslagen heeft waarbij de arm, alvorens te stoten, ver naar achteren werd uitgehaald. Daarbij komt dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat het zijn bedoeling was om de buschauffeur op zijn gezicht te raken. Het is een feit van algemene bekendheid dat slagen op het kwetsbare gezicht en hoofd tot ernstig letsel kunnen leiden, omdat het gezicht weinig vet heeft om slagen op te vangen, zodat botten snel kunnen breken en zenuwen makkelijk beschadigd kunnen worden. Op grond van het voorgaande is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat verdachte zich bij zijn actie bewust moet zijn geweest van het risico dat hij daarmee het slachtoffer zou kunnen raken en hem daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Bovendien moest hij er - gelet op de hierboven omschreven feitelijke gang van zaken - vanuit gaan dat dit gevolg ook daadwerkelijk zijn intrede zou kunnen doen. Gezien de uiterlijke verschijningsvorm van de actie van verdachte kan derhalve niet anders geoordeeld worden dan dat verdachte met de onderhavige gedraging de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op de koop toe heeft genomen/heeft aanvaard. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op: - de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 16 maart 2009; - de aangifte van [slachtoffer]; - de getuigenverklaring van [getuige sub 1]; - de letselverklaring van [deskundige]; Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 maart 2009 verklaard dat hij op 7 februari 2009 te Soest een buschauffeur in het gezicht heeft gestompt . Aangever heeft verklaard dat hij buschauffeur is in dienst van Connexxion en hij op 7 februari 2009 in Soest op buslijn 70 chauffeur was . Aangever heeft verklaard dat verdachte hem geslagen heeft en dat hij toen een beetje wegraakte en toen hij bij zijn positieven kwam, hij voelde dat hij nog drie of vier keer werd geslagen . De verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige sub 1], een passagier die op één van de voorste zitplaatsen van de bus zat. Deze getuige heeft verklaard dat verdachte het slachtoffer enkele rake klappen op zijn gezicht gaf . Uit een medische verklaring van 27 februari 2009 van [deskundige], specialist mondziekten van Meander Medisch Centrum blijkt het volgende letsel bij het slachtoffer: “Een niet verplaatste fractuur van het jukbeen links met een verbrijzeling van de voorwand van de kaakholte links en beklemming van de nervus infra-orbitalis links. (zenuw die gevoel van bovenlip en zijkant van de neus verzorgt). Te verwachten valt dat de fracturen na twee maanden genezen zijn. Blijvend gevoelsverlies van de nervus infra-orbitalis is niet uit te sluiten. Mogelijk houdt patiënt gevoelsveranderingen in de huid; aan de zijkant van de neus links en verminderd gevoel of compleet verlies van gevoel in de bovenlip. ” 3.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat: verdachte op 7 februari 2009 te Soest in een bus van buslijn 70 aan [slachtoffer], buschauffeur in dienst van Connexxion en rijdende op buslijn 70, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, een gebroken jukbeen, zenuwuitval in het gelaat en een verbrijzeling van de voorwand van de kaakholte, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk meermalen met gebalde vuist en met kracht tegen diens gezicht te stompen. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 4 De strafbaarheid 4.1 De strafbaarheid van het feit Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op. Zware mishandeling 4.2 De strafbaarheid van verdachte Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 5 De strafoplegging 5.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met verplicht reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde. 5.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft bepleit verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf die gelijk is aan de voorlopige hechtenis, omdat de door verdachte toegebrachte vuistslag enkel te kwalificeren is als een eenvoudige mishandeling, letsel tot gevolg hebbende. De verdediging heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen oplegging van een werkstraf. 5.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan door de verdediging is bepleit en komt daardoor tot een hogere straf dan de door de raadsman voorgestelde duur van de voorlopige hechtenis. Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Onderhavige strafzaak heeft veel beroering in de maatschappij teweeg gebracht. Dit komt mede doordat zich op buslijn 70 vaker incidenten hebben voorgedaan en de media aandacht aan deze zaak hebben besteed. De rechtbank dient in deze zaak echter te bezien en te beoordelen, los van de media-aandacht, wat een gepaste straf is voor deze verdachte. De rechtbank vindt geweldstoepassing onacceptabel en vindt dit des te meer gelden bij personen die werkzaam zijn in publieke dienst- of zorgverlenende beroepen, omdat dit beroepen zijn waarin personeel een bijdrage levert aan het welzijn van een ieder. Werknemers en in het bijzonder voornoemde moeten hun beroep veilig uit kunnen oefenen. In onderhavige zaak maakte verdachte deel uit van een groepje van vier jongens, dat alcohol had gedronken alvorens te willen gaan “stappen” in Hilversum. Het groepje wachtte in Soest op de bus. Volgens verdachte waren hij en zijn vrienden in een jolige bui en luidruchtig. In ieder geval twee getuigen, die bij dezelfde halte als de vier jongens op de bus stonden te wachten, vonden het gedrag van de groep geenszins jolig. Deze passagiers voelden zich dusdanig ongemakkelijk onder de aanwezigheid van het groepje jongens dat zij - in tegenstelling tot wat hun gewoonte is - voor in de bus zijn gaan zitten. De aanleiding tot het ten laste gelegde incident is geweest dat verdachte de buschauffeur heeft toegeroepen: “kale kankerneet”. Verdachte heeft dat ontkend en zijn vrienden zeggen niets gehoord te hebben of alleen “kale” gehoord te hebben. De twee passagiers die vlak na verdachte in de bus stapten, hebben echter, net zoals het slachtoffer, gehoord dat verdachte “kale kankerneet” heeft gezegd. Dit soort uitlatingen getuigt van geen enkel respect voor de medemens. Een halte verder heeft de buschauffeur de bus stil gezet en is na een woordenwisseling zwaar mishandeld door verdachte. De verklaring van verdachte dat de buschauffeur hem bij de keel greep en begon met slaan, wordt niet ondersteund door de beelden. Dit maakt het gedrag van verdachte des te kwalijker. Dat dit soort geweldsdelicten een enorme impact heeft op de maatschappij en op de fysieke en geestelijke gesteldheid van het slachtoffer is naar het oordeel van de rechtbank ook zonder nadere toelichting voor een ieder duidelijk. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 maart 2009; - een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van het Centrum Maliebaan d.d. 3 maart 2009, opgemaakt door K. van Scherpenzeel, rapporteur; Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank het volgende meegewogen. Verdachte heeft weliswaar geen uitgebreid strafblad, maar onderhavig feit is niet het eerste geweldsdelict waarvoor hij vervolgd wordt. Verdachte heeft van 1992 tot zijn 18-de levensjaar in een ondertoezichtstelling van Jeugdzorg gestaan, heeft daarnaast begeleiding gehad van de jeugdreclassering en heeft een sociale vaardigheidstraining gevolgd. Deze eerdere pogingen hulp te verlenen, hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten drie maanden voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering/Centrum Maliebaan mogelijk en er wordt mee beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Verdachte heeft in een eerdere strafzaak een werkstraf opgelegd gekregen. Deze werkstraf is teruggemeld en verdachte heeft inmiddels de daar tegenoverstaande vervangende hechtenis uitgezeten. In het licht hiervan ziet de rechtbank geen ruimte voor het opleggen van een werkstraf. Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die afwijkt van de door de officier van justitie gevorderde straf, gelet op de aard van het delict en de omstandigheden van het geval worden volstaan. 6 De benadeelde partij De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 858,63 wegens materiële schade en een bedrag van € 5.000,- wegens immateriële schade. Het materiële deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de gouden armband en het eigen risico van de zorgverzekering is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Hetzelfde geldt ten aanzien van een deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op immateriële schade ten bedrage van € 4.000,-, nu er nog geen sprake is van een medische eindtoestand bij het slachtoffer. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte primair bewezenverklaarde feit. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 1.000,- en de materiële schade wordt begroot op € 210,63. De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 1.210,63 worden toegewezen. De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. 7 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 8 De beslissing De rechtbank: Bewezenverklaring - verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert: Zware mishandeling - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 twee jaar; - bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast: * omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit; * omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd; - stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland/Centrum Maliebaan; - draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf; Benadeelde partijen - veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.210,63, waarvan € 210,63 ter zake van materiële schade en € 1.000,- ter zake van immateriële schade; - veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; - verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; - legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 1.210,63 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 24 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft; - bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 maart 2009. Mr. Brouwer is buiten staat dit vonnis te tekenen.