Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH9030

Datum uitspraak2009-07-07
Datum gepubliceerd2009-07-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/03943
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bestorming ADO-home door Ajax-supporters. Voorwaardelijk opzet en art. 46 Sr (voorbereiding). De opvatting dat voor het bewijs van het bestanddeel opzettelijk uit art. 46 Sr voorwaardelijk opzet niet toereikend is, doch oogmerk moet worden vastgesteld, is, gelet op de bewoordingen van art. 46.1 Sr en de wetsgeschiedenis, onjuist.


Conclusie anoniem

Nr. 08/03943 Mr. Machielse Zitting 24 maart 2009 Conclusie inzake: [Verdachte 7](1) 1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verdachte op 8 februari 2008 voor het medeplegen van voorbereiding van zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk en tot een werkstraf van 240 uur. Het hof heeft voorts een bijzondere voorwaarde opgelegd zoals nader in het arrest omschreven. 2. Mr. J. van Beest, advocaat te, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie. 3.1. Het middel klaagt dat het hof ten onrechte voorwaardelijk opzet toereikend heeft geacht voor een veroordeling voor artikel 46 Sr. 3.2. Bewezenverklaard is dat: "hij op 10 februari 2006 te Amsterdam en/of 's-Gravenhage althans Nederland, tezamen en in vereniging met een ander ter voorbereiding van het met een ander te plegen misdrijf, te weten het op 10 februari 2006 te 's-Gravenhage opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan supporters van ADO/FC Den Haag, met een ander opzettelijk - een routebeschrijving (van de Arena te Amsterdam naar de Moerweg, althans het stadion van ADO/FC Den Haag te 's-Gravenhage en - een of meer mes(sen) en/of (andere) (scherpe) steekvoorwerp(en) en - een jerrycan benzine en - een of meer honkbalknuppel(s) en/of paraplu(s) en/of (andere) slagvoorwerp(en) kennelijk bestemd tot het (in vereniging) begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad." 3.3. In zijn arrest overwoog het hof nog het volgende: "Naar 's hofs oordeel blijkt uit bovengenoemde verklaringen van de verdachte dat hij naar Den Haag ging met het doel verhaal te halen en dat hij wist dat het tot een vechtpartij zou komen met de ADO-supporters. Hij had hiertoe wapens (een gummiknuppel en een mes) meegenomen en hij wist dat in de auto van de medeverdachte [verdachte 5] een mes, fakkels en een baksteen lagen. Voorts is gebleken dat de verdachte en zijn medeverdachten onderweg in de auto naar Den Haag hun mobiele telefoons hebben uitgezet, teneinde te voorkomen dat zij door de politie zouden worden getraceerd, waaruit blijkt dat zij zich bewust waren van hun strafbare voornemens. De verdachte heeft welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in elk geval de door hem meegebrachte wapens zouden worden gebruikt om mee te vechten en dat - gelet op de aard van deze wapens, die daartoe in ieder geval in hun gezamenlijkheid beoordeeld kennelijk bestemd waren - aan de in het ADO-home aanwezige supporters zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Ook overigens is naar 's hofs oordeel voldaan aan de vereisten van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht, zodat het verweer van de raadsman op dit punt wordt verworpen." 3.4. De stelling dat artikel 46 Sr meer verlangt dan voorwaardelijk opzet kan ik niet onderschrijven.(2) Artikel 46 Sr verlangt opzet. Ik zie geen reden om aan het bestanddeel 'opzettelijk' in artikel 46 Sr een andere betekenis te hechten dan die aan dit woord in andere delictsomschrijvingen toekomt. Voorts acht ik het systematisch onjuist om bij een onvolkomen delictsvorm zoals de strafbare voorbereiding de opzeteis zelfstandig en los van het gronddelict te gaan invullen. Een strafbare voorbereiding kan overgaan in een strafbare poging en omdat beide in elkaars verlengde liggen ligt het niet voor de hand aan de ene delictsvorm andere opzeteisen te stellen dat aan de andere. Ik wijs er voorts op dat de reikwijdte van artikel 46 Sr onaanvaardbaar zou worden beperkt als voorwaardelijk opzet niet meer zou volstaan. Van een strafbare voorbereiding kan immers ook sprake zijn wanneer men opzettelijk voorwerpen, bijvoorbeeld wapens, verwerft voor een derde die het achterste van zijn tong niet laat zien maar van wie wel duidelijk is dat hij de wapens zal gebruiken voor een ernstig misdrijf. Als de leverancier de aanmerkelijke kans zou hebben aanvaard dat het door hem geleverde wapen bij een gewapende overval zou worden gebruikt zou deze leverancier zich niet schuldig maken aan een strafbare voorbereiding. Dat zou weer betekenen dat in zo'n geval telkens zou moeten worden bewezen dat er sprake is geweest van doelopzet. Dat gaat mij te ver. Het middel faalt naar mijn mening. 4. Het middel faalt. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven. 5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden 1 Deze zaak hangt samen met nr. 08/00800 ([verdachte 3]), nr. 08/00807 ([verdachte 1]), nr. 08/00877 ([verdachte 2]), nr. 08/01053 ([verdachte 4]), nr. 08/03942 ([verdachte 6]) en nr. 08/00948 ([verdachte 5]) waarin ik eveneens vandaag concludeer. 2 NLR 4/46.


Uitspraak

7 juli 2009 Strafkamer Nr. 08/03943 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 februari 2008, nummer 22/006732-06, in de strafzaak tegen: [Verdachte 7], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. van Beest, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte voorwaardelijk opzet toereikend heeft geacht voor de bewezenverklaring. 2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat: "hij op 10 februari 2006 te Amsterdam en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander ter voorbereiding van het met een ander te plegen misdrijf, te weten het op 10 februari 2006 te 's-Gravenhage opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan supporters van ADO/FC Den Haag, met een ander opzettelijk - een routebeschrijving (van de Arena te Amsterdam naar de Moerweg, althans het stadion van ADO/FC Den Haag te 's-Gravenhage) en - een of meer mes(sen) en/of (andere) (scherpe) steekvoorwerp(en) en - een jerrycan benzine en - een of meer honkbalknuppel(s) en/of paraplu(s) en/of (andere) slagvoorwerp(en) kennelijk bestemd tot het (in vereniging) begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad." 2.3. Het bewezenverklaarde is toegesneden op art. 46, eerste lid, Sr waarin, kort gezegd, strafbaar is gesteld het "opzettelijk" plegen van voorbereidingshandelingen. Over dat opzetvereiste houdt de wetsgeschiedenis onder meer het volgende in: "Ik wijs er nog eens op dat de gangbare opzet-leer ook hier zal gelden. Voorwaardelijk opzet - het handelen, desbewust aanvaardend de aanmerkelijke kans op delictsvoltooiing - is dus voldoende om de strafrechtelijke aansprakelijkheid in te doen treden voor de onvolkomen delictsvorm." (Kamerstukken II 1990-1991, 22 268, nr. 3, p. 16) 2.4. Het middel steunt op de opvatting dat voor het bewijs van het bestanddeel opzettelijk uit art. 46 Sr voorwaardelijk opzet niet toereikend is, doch oogmerk moet worden vastgesteld. Die opvatting is echter, gelet op de bewoordingen van art. 46, eerste lid, Sr en op de daarop betrekking hebbende wetsgeschiedenis, onjuist, zodat het middel faalt. 3. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.