Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH9055

Datum uitspraak2009-03-19
Datum gepubliceerd2009-03-31
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers92546 / KG ZA 09-54 en 92544 / FA RK 09-344 (Hoofdzaak)
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Wet tijdelijk huisverbod; geweld tegen inwonende meerderjarige dochter; dochter verblijft anders dan incidenteel in de woning; huurderschap woning niet relevant; belangenweging; 'kortsluiting'; Beroep ongegrond; Voorlopige voorziening afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector civiel recht Voorzieningenrechter Zaaknummers: 92546 / KG ZA 09-54 92544 / FA RK 09-344 (Hoofdzaak) Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 19 maart 2009 naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens mondelinge uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). in de gedingen tussen [verzoeker], verzoeker, te [woonplaats], gemachtigde mr. J.H.M. Verstraten, en de burgemeester van de gemeente Venlo, verweerder. in welke zaken belanghebbende is [belanghebbende], te [woonplaats]. 1. Ontstaan en loop van de procedure 1.1. Bij besluit van 13 maart 2009 heeft verweerder aan verzoeker op grond van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) een huisverbod opgelegd voor de woning gelegen aan de [adres], geldend vanaf 13 maart 2009 04.00 uur tot 23 maart 2009 04.00 uur. 1.2. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker bij brief van 17 maart 2009 beroep ingesteld. 1.3. Voorts heeft verzoeker bij brief van 17 maart 2009 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende vernietiging van het besluit en te bepalen dat verzoeker per direct zijn woning weer mag betreden, totdat definitief is beslist op het beroepschrift. 1.4. Verweerder heeft op 18 maart 2009 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. 1.5. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 maart 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.J.M. Michels en [vertegenwoordiger ]. Belanghebbende is niet verschenen ter zitting. 1.6. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan, onder de mededeling dat tegen deze uitspraak, voor zover daarin is beslist op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, geen rechtsmiddel openstaat. 2. Beslissing De voorzieningenrechter, recht doende: verklaart het beroep ongegrond, wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. 3. Gronden voor de beslissing 3.1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 3.2. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. 3.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. 3.4. Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod; Stb. 2008, 421) in werking getreden. Op grond van artikel 2 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. 3.5. Verzoeker is van mening dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2 van de Wth nu geen sprake is van zodanige feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de aanwezigheid van verzoeker in zijn woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van belanghebbende, zijnde de meerderjarige dochter van verzoeker. Verzoeker kan zich van het gehele voorval niets herinneren. Voorts is belanghebbende slechts tijdelijk woonachtig in de woning. Verzoeker is voorts van mening dat het bestreden besluit in strijd is genomen met artikel 3:2 van de Awb, nu hij niet is gehoord voorafgaande aan het opleggen van het huisverbod en verweerder niet heeft meegewogen dat verzoeker huurder is van de betreffende woning en belanghebbende slechts een tijdelijke gast is in deze woning. Verweerder heeft naar de mening van verzoeker onvoldoende rekening gehouden met zijn persoonlijke belangen. 3.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit heeft kunnen nemen op grond van hetgeen is vermeld in het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG), zoals op 13 maart 2009 is opgesteld door de Hulpofficier van Justitie. Uit het RiHG komt naar voren dat verzoeker plotseling excessief geweld heeft gebruikt naar belanghebbende toe, dat er een dreiging aanwezig is naar nieuw geweld, dat er een verslechterde relatie is tussen verzoeker en belanghebbende en dat belanghebbende een verstandelijke beperking heeft. Anders dan door verzoeker is aangevoerd is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat sprake is van zodanige feiten en omstandigheden dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van belanghebbende. Dat verzoeker zich van het gehele voorval niets kan herinneren kan, wat daar ook van zij, aan dat oordeel niet afdoen. Dat, zoals door verzoeker is gesteld, belanghebbende tijdelijk in de woning verblijft kan evenmin leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit strijd oplevert met artikel 2 van de Wth, nu, de voorzieningenrechter vaststelt dat belanghebbende anders dan incidenteel verblijft in de woning van verzoeker. 3.7. De omstandigheid, zoals door verzoeker is gesteld dat hij huurder is van de betreffende woning en belanghebbende tijdelijke gast kan niet tot het oordeel leiden dat verweerders belangenafweging strijd oplevert met artikel 3:2 van de Awb. Immers de wetgever heeft er nu juist voor gekozen dat de persoon wiens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid de woning verlaat en niet het slachtoffer. Verweerder diende dan ook de belangen van belanghebbende inzake haar veiligheid zwaarder te laten wegen dan de door verzoeker gestelde belangen. Van een onjuiste belangenafweging zoals door verzoeker is gesteld is de voorzieningenrechter niet gebleken 3.8. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 2009 is de voorzieningenrechter gebleken dat aan verzoeker het voornemen tot het opleggen van een huisverbod kenbaar is gemaakt en dat verzoeker in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze op dat voornemen kenbaar te maken. Van het niet horen voorafgaande aan het huisverbod, zoals door verzoeker is gesteld, is dan ook geen sprake. 3.9. Gelet op voorgaande overwegingen dient het beroep van verzoeker voor ongegrond te worden gehouden. 3.10. Uit het voorgaande volgt tevens dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. 3.11. Waarvan door de griffier is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzieningenrechter en door de griffier is ondertekend. De griffier: De voorzieningenrechter: Een belanghebbende - onder wie in elk geval verzoeker wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak - voor zover daarin is beslist in de hoofdzaak - hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.