Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH9064

Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2009-03-31
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers89281 / FA RK 08-1305
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek van de niet met het gezag belaste moeder om op grond van artikel 1:377c BW te bepalen dat de GGZ-instelling een afschrift van de rapportage over haar minderjarige kind aan de moeder zal verstrekken. Geen aanknopingspunten in de wet(tekst) noch in een wethistorische of teleologische interpretatie dat artikel 7:457 juncto 7:450 BW een lex speciales is ten opzichte van 1:377c BW. De instelling en de rapportage over de minderjarige vallen onder het bereik van artikel 1:377c BW. De kinderrechter beveelt de instelling ex artikel 22 Rv de gevraagde rapportage aan de rechtbank te verstrekken. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector civielrecht Zaaknummer: 89281 / FA RK 08-1305 Beschikking van 19 november 2008 in de zaak van: [moeder], wonende te [woonplaats], [adres], hierna te noemen [moeder], advocaat: mr. I.F.H. Nelissen; tegen: De Mutsaersstichting, kantoorhoudende te 5913 PB Venlo, Schaapsdijkweg 56, hierna te noemen de stichting, Als belanghebbende merkt de rechtbank aan: - [vader], wonende te [woonplaats], [adres], hierna te noemen [vader]; - De stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, kantoorhoudende te 5913 ST Venlo, Prinsenstraat 4. Als belanghebbende merkt de rechtbank tevens aan: [kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000. [moeder] en [vader] hierna ook te noemen respectievelijk de moeder, de vader en tezamen de ouders. 1. Het verloop van de procedure 1.1. [moeder] heeft, bij het op 12 september 2008 bij de rechtbank ingediende verzoekschrift, verzocht te bepalen, dat de Mutsaersstichting binnen één week na de beschikking van de rechtbank een afschrift van de rapportage over [kind] aan moeder zal verstrekken op verbeurte van een dwangsom van EUR 250,= per dag. De rechtbank verwijst naar de inhoud van het verzoekschrift. 1.2. De stichting heeft op 27 oktober 2008 een verweerschrift bij de rechtbank ingediend. Voor wat het verweer betreft verwijst de rechtbank naar de inhoud van dit verweerschrift. 1.3. Op 28 oktober 2008 heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden. Bij deze behandeling zijn verschenen: - de moeder, bijgestaan door mr. M.G.I.A. van Haastert-Allertz; - mr. M. van der Schoor, namens de stichting. - [F], vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming te Roermond. - [P], gezinsvoogd. 2. De vaststellingen en overwegingen 2.1. Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders is [kind] geboren. Na de echtscheiding zijn beide ouders belast gebleven met het gezag over [kind] en heeft [kind] haar hoofdverblijfplaats bij moeder verkregen. Moeder is - wegens verdenking van seksueel misbruik van [kind] - op 26 juli 2007 voorlopig geschorst in de uitoefening van het gezag en bij beschikking van 12 december 2007 ontzet van het ouderlijk gezag. Vader is thans alleen belast met het gezag. 2.2. [kind] is onder toezicht gesteld en met een daartoe strekkende machtiging van de kinderrechter geplaatst bij een pleegouder. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing expireren op 19 december 2008. 2.3. [kind] is geobserveerd door de Mutsaersstichting. De observatieperiode bij die stichting is medio februari 2008 afgerond. De stichting heeft gerapporteerd en geadviseerd geen verdere behandeling voor [kind] in te zetten. De stichting Bureau Jeugdzorg Limburg heeft het advies van de stichting overgenomen en beslist af te zien van (verdere) behandeling voor [kind]. 2.4 De Mutsaersstichting heeft het verzoek van moeder, tot afgifte van de rapportage, met verwijzing naar artikel 7.5 van het vigerende privacyreglement, bij schrijven van 10 juli 2008, niet-ontvankelijk verklaard. De stichting is van oordeel dat moeder niet valt onder het toepassingsbereik van het reglement, niet alleen omdat moeder niet met het gezag is belast maar ook niet omdat moeder feitelijk niet is betrokken bij de behandeling/begeleiding. 2.5. Moeder verzoekt thans, met verwijzing naar artikel 1:377c van het Burgerlijk Wetboek (BW), een afschrift te ontvangen van de rapportage van de Mutsaersstichting. Moeder is van oordeel dat haar, op de in het verzoekschrift gestelde gronden, informatie over [kind] toekomt. Moeder wil de motivering weten waarop het advies tot niet verdere behandeling is gebaseerd. In de visie van moeder wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 7.5 van het privacyreglement. Voorts stelt moeder dat vader wel een afschrift van het rapport heeft ontvangen, en moeder de weigerachtige houding van de stichting niet begrijpt. Voor zover de stichting de informatieverstrekking aan moeder niet in het belang van [kind] acht, heeft de stichting deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. De stichting heeft slechts verwezen naar het privacyreglement. Tot slot stelt moeder dat de kinderrechter de omgang en informatieregeling tussen moeder en [kind] niet heeft stopgezet. Moeder heeft eens per acht weken begeleide omgang met [kind] en moeder werkt met de hulpverlenende instanties samen. Moeder ziet dan ook niet in waarom de informatieverstrekking door de stichting niet in het belang van [kind] zou zijn. 2.4. Namens de stichting wordt primair betwist dat de verzochte informatie onder het bereik valt van artikel 1:377c BW. Volgens de stichting prevaleert artikel 7:457 juncto artikel 7:450 BW. De behandelaren van de stichting zijn gehouden aan de geheimhoudingsplicht, omdat moeder niet valt onder de kring van personen voor wie ter zake een uitzondering geldt. Aan de uitzondering van artikel 1:377c BW komt men derhalve niet toe. Subsidiair – zo de uitzondering van artikel 1:377c BW van toepassing zou zijn – wordt namens de stichting gesteld dat het belang van het kind zich tegen het verschaffen van de gevraagde informatie verzet. Welke belangen in het geding zijn, kan vanwege het beroepsgeheim niet worden onthuld. 2.5. De kinderrechter deelt de visie van de stichting niet dat artikel 7:457 juncto artikel 7:450 BW een lex specialis is ten opzichte van artikel 1:377c BW. Daarvoor ziet de kinderrechter geen aanknopingspunten in de wet(tekst) noch in een wethistorische of teleologische interpretatie daarvan. 2.6. Het verzoek van moeder is gebaseerd op artikel 1:377c, eerste lid, BW. Dit artikellid beoogt al dan niet informatieverschaffing aan de niet met het gezag belaste ouder, door derden, die beroepshalve beschikken over informatie inzake de minderjarige. Het tweede lid van voornoemd artikel bepaalt dat indien de informatie is geweigerd, de rechter op verzoek van de niet met het gezag belaste ouder kan bepalen dat de informatie op de door hem aangegeven wijze moet worden verstrekt. De rechter wijst het verzoek in ieder geval af, indien het belang van het kind zich tegen het verschaffen van de informatie verzet. 2.7. De Mutsaersstichting en de rapportage over [kind] vallen onder het bereik van artikel 1:377c BW. 2.8. Vast staat dat de met het gezag belaste ouder de rapportage van de stichting heeft ontvangen. Tevens staat vast dat moeder eens per acht weken, onder begeleiding van de gezinsvoogd, omgang heeft met [kind]. 2.9. De kinderechter kan op basis van de thans voorhanden gegevens niet redelijkerwijs aannemen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder inzage in de gevraagde rapportage is gewaarborgd. De kinderrechter is van oordeel dat de stichting haar standpunt daartoe nader dient te onderbouwen. Het komt de rechtbank gewenst voor de stichting in de gelegenheid te stellen op de voet van artikel 22 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) het rapport over [kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000, in geding te brengen. 3. De beslissing De rechtbank: 3.1. beveelt de Mutsaersstichting ex artikel 22 Rv de hiervoor gevraagde rapportage te verstrekken; 3.2. bepaalt dat dit rapport 3 december 2008 ter griffie van de rechtbank Roermond dient te zijn ontvangen; 3.3. houdt iedere verdere beslissing aan. 3.4. Deze beschikking is gegeven door mr. P.C.G. Brants, kinderrechter en ter openbare terechtzitting van 19 november 2008 uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier. DT