Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH9292

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2009-04-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.009.010
Statusgepubliceerd


Indicatie

In Duitsland woonachtige betrokkene (student) heeft geen zekerheid gesteld. In hoger beroep wordt voor het eerst een beroep op draagkracht gedaan. In een overweging ten overvloede legt het hof de artikelen 5 en 8 WAHV uit. De betrokkene wordt niet verweten dat zij de gedraging heeft verricht, maar wordt slechts als huurder van het voertuig daarvoor aangesproken.


Uitspraak

WAHV 200.009.010 10 november 2008 CJIB 19104671307 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Arnhem van 30 november 2007 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats] (Duitsland). 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Arnhem genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. In hoger beroep is niet bestreden, dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid, WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en evenmin dat de betrokkene dit verzuim niet binnen een nader gestelde termijn heeft hersteld. 3.2. De betrokkene voert aan dat zij student is en daarom het boetebedrag niet kan betalen. Naar het hof begrijpt heeft zij om die reden geen zekerheid gesteld. 3.3. Bij brief van 7 juni 2007 is de betrokkene gewezen op de wettelijke verplichting om vóór de behandeling van het beroepschrift door de kantonrechter zekerheid te stellen voor het bedrag van de sanctie. Bij brief van 22 juni 2007 is de betrokkene opnieuw in de gelegenheid gesteld om zekerheid te stellen. Op geen van beide brieven heeft de betrokkene gereageerd. De brieven zijn verzonden naar het adres van de betrokkene zoals vermeld in het beroepschrift aan de kantonrechter en zijn niet als onbestelbaar geretourneerd. 3.4. Het is naar het oordeel van het hof - behoudens in geval van bijzondere omstandigheden, waarvan in deze zaak niet is gebleken - in strijd met de beginselen van een goede procesorde dat in hoger beroep voor het eerst wordt aangevoerd, dat zekerheidstelling niet kan plaatsvinden op grond van te geringe draagkracht. Immers, ook van een niet professionele procespartij mag worden verwacht dat op de toegezonden brieven wordt gereageerd door ofwel de gevraagde zekerheidstelling te verschaffen ofwel uiteen te zetten, waarom men hiertoe niet kan overgaan. Nu de betrokkene binnen de daartoe gestelde termijn niet heeft voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling en evenmin in reactie op de haar gezonden brieven heeft aangegeven dat zij wegens onvoldoende financiële draagkracht geen zekerheid kon stellen, heeft de kantonrechter terecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal die beslissing dan ook bevestigen. 3.5. Ten behoeve van de betrokkene merkt het hof het volgende op. Ingevolge artikel 5 WAHV wordt - indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is - de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Daarbij wordt die kentekenhouder gewezen op het bepaalde in artikel 8 WAHV. Artikel 8 WAHV houdt onder meer in dat de officier van justitie de beschikking vernietigt indien de kentekenhouder een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig was. In dat geval is de officier van justitie bevoegd tot het opleggen van de administratieve sanctie aan de huurder van het motorrijtuig. In het onderhavige geval is de sanctie aan de betrokkene opgelegd, omdat uit een overgelegde huurovereenkomst is gebleken dat de betrokkene de huurder van het motorrijtuig was ten tijde van de gedraging. Derhalve wordt de betrokkene niet verweten dat zij de onderhavige gedraging heeft verricht, maar wordt zij slechts als huurder van het voertuig hiervoor aangesproken. 4. De beslissing Het gerechtshof: bevestigt de beslissing van de kantonrechter. Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Kuiper als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.