
Jurisprudentie
BH9308
Datum uitspraak2008-11-27
Datum gepubliceerd2009-04-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.009.745
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.009.745
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen zekerheid gesteld en beroep bij de kantonrechter te laat ingesteld. Wanneer de kantonrechter de betrokkene ter zitting hoort omtrent zijn draagkracht en het beroep daarop ongegrond acht, dient hij de betrokkene na de zitting een nadere termijn te gunnen voor het voldoen van de zekerheidstelling. Het beroep kan pas niet-ontvankelijk worden verklaard als ook na die termijn niet is betaald. Door verhuizing vergeten beroep in te stellen. Termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
Uitspraak
WAHV 200.009.745
27 november 2008
CJIB 19106728477
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch
van 3 juni 2008
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen zekerheid is gesteld. De kantonrechter heeft onder meer het volgende overwogen:
“Appellant heeft geen zekerheid gesteld en hij heeft er ter zitting over verklaard daartoe niet in staat te zijn. De kantonrechter is echter van mening dat degene die auto rijdt ook zich moet indekken voor de kosten die een eventuele bekeuring met zich meebrengt. Op de zitting van 20 mei 2008 stonden twee zaken van appellant waarbij een totaalbedrag van € 150,-- aan zekerheid verschuldigd was. Appellant heeft ruim tien maanden de tijd gehad dat geld bij elkaar te sparen. Appellant heeft geen genoegzame verklaring gegeven voor het feit dat hij daartoe niet in staat was, terwijl hij kennelijk wel in staat was de reiskosten van [woonplaats] naar Eindhoven te betalen.”.
3.2. De betrokkene voert zowel in de procedure bij de kantonrechter als in hoger beroep aan dat hij niet in staat is zekerheid te stellen. Hij leeft van een AOW-uitkering en een pensioen van € 35,-. Verder is hij kortgeleden verhuisd en heeft hij zijn persoonlijke lening afgelost. Hierdoor was het voor hem niet mogelijk het bedrag van de sanctie bijeen te sparen.
3.3. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een zekerheidstelling ingevolge de WAHV in het algemeen niet in de weg zal staan aan de toegang tot de rechter en dat het bij de huidige stand van zaken ervoor moet worden gehouden, dat van een onoverkomelijke belemmering zich toegang tot de rechter te verschaffen in ieder geval geen sprake is in geval van de betrokkene een zekerheidstelling van € 70,- of minder is verlangd.
3.4. Op het voorgaande dient een uitzondering te worden gemaakt, indien de hoogte van het gevraagde bedrag aan zekerheid gelet op de financiële omstandigheden van de betrokkene een zodanige belemmering oplevert, dat toepassing van het stelsel van zekerheidstelling in het onderhavige geval zou neerkomen op een ontoelaatbare beperking van het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie.
3.5. In het onderhavige geval en in de zaak met WAHV-nummer 200.009.746 diende de betrokkene gelijktijdig zekerheid te stellen tot een bedrag van in totaal € 150,-.
3.6. Uitgangspunt is dat, indien een betrokkene in de procedure bij de kantonrechter met redenen omkleed aanvoert dat hij niet (terstond) in staat is zekerheid te stellen tot het totale van hem verlangde bedrag, de kantonrechter, tenzij hij het daaromtrent aangevoerde reeds aanstonds aannemelijk acht, de betrokkene in de gelegenheid zal moeten stellen op een openbare zitting te worden gehoord omtrent zijn financiële draagkracht. Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht gegrond, dan zal hij het bepaalde in artikel 11, derde lid, WAHV in zoverre buiten toepassing moeten laten als in overeenstemming is met de draagkracht van de betrokkene. Zonodig zal aan de betrokkene een nadere termijn moeten worden gegund waarbinnen deze alsnog de door de kantonrechter vastgestelde zekerheid kan stellen.
3.7. De kantonrechter heeft de betrokkene ter zitting van 20 mei 2008 gehoord omtrent zijn draagkracht. Vervolgens heeft de kantonrechter bij beslissing van 3 juni 2008 geoordeeld dat hij het beroep op het ontbreken van financiële draagkracht ongegrond acht en dat de betrokkene derhalve het volledige bedrag van de zekerheidstelling diende te voldoen. Wat er ook zij van dat oordeel, de kantonrechter had de betrokkene in ieder geval een nadere termijn moeten gunnen waarbinnen alsnog het (volledige) bedrag van de zekerheidstelling kon worden voldaan. Derhalve heeft de kantonrechter niet gehandeld in overeenstemming met het bepaalde in overweging 3.6.. In beginsel dient het hof de bestreden beslissing te vernietigen en terug te wijzen naar de rechtbank 's-Hertogenbosch. Om de navolgende reden zal het hof hiertoe echter niet overgaan.
3.8. Ingevolge het bepaalde in artikel 9, eerste lid, WAHV in verbinding met de artikelen 6:7 en 6:8 Algemene wet bestuursrecht (Awb), dient het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de beslissing van de officier van justitie aan de betrokkene is toegezonden.
3.9. De beslissing van de officier van justitie is blijkens de stukken op 12 september 2007 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 24 oktober 2007. Het beroepschrift is gedateerd 27 november 2007 en het is blijkens een daarop gesteld stempel op 29 november 2007 door de CVOM ontvangen. Het beroep is dus niet tijdig ingesteld.
3.10. Artikel 6:11 Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.11. Blijkens het proces-verbaal van de zitting d.d. 20 mei 2008 heeft de betrokkene met betrekking tot de termijnoverschrijding ter zitting het volgende aangevoerd:
“Met betrekking tot het te laat indienen van het beroepschrift merkt appellant op dat zijn korte termijn geheugen hem in de steek laat. Hij is de beroepstermijn mede vergeten door zijn verhuizing naar [woonplaats].”.
3.12. Het hof is van oordeel dat het de verantwoordelijkheid van de betrokkene is dat hij tijdig beroep instelt. Dat hij door zijn verhuizing is vergeten beroep in te stellen, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. Hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd, leidt derhalve niet tot de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de betrokkene in verzuim is geweest.
3.13. Gelet op het voorgaande zou de kantonrechter - na terugwijzing van de zaak - niet anders kunnen dan het beroep niet-ontvankelijk verklaren wegens termijnoverschrijding. Derhalve zal het hof de zaak niet terugwijzen, maar de beslissing van de kantonrechter bevestigen met verbetering van gronden.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Kuiper als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.